De invloed van de geallieerde radio-interceptie op het verloop van de 2e W.O.
In het najaar van 1974 onthulde de Britse luchtmachtkolonel F.W. Winterbotham met zijn boek 'The ULTRA Secret' het tot dan toe 'best bewaarde geheim van de Tweede Wereldoorlog', namelijk de voortdurende ontcijfering van de geheime Duitse radiocodes door Britse cryptologen. Geen wonder dat de massamedia en sommige snelle publicisten dit sensationele onderwerp oppikten en de vraag stelden of de hele geschiedenis van de jaren 1939-1945 nu niet herschreven moest worden. Als de geallieerde leiding van tevoren op de hoogte was van bijna alle Duitse plannen - die indruk wekte het boek -, moest dan niet de hele strategische planning van de geallieerden in een nieuw licht worden gezien, moesten de handelingen van hun politieke en militaire leiders dan niet opnieuw worden beoordeeld? Was ULTRA misschien de belangrijkste oorzaak van de Duitse nederlaag?
In het volgende zal geprobeerd worden enerzijds verslag te doen van de huidige stand van de bronnen en het onderzoek over dit onderwerp en anderzijds de vele legendes een meer gebalanceerde beoordeling van de rol van de geallieerde radio-inlichtingendienst in het verloop van de Tweede Wereldoorlog tegenover te stellen.
'ULTRA' was de geheimhoudingsgraad waarmee ontcijferd Duits materiaal, uitgezonden door de 'Intelligence' afdelingen naar de operationele commandoposten, werd aangeduid. Door Winterbothams boektitel werd 'ULTRA' de term voor de ontcijferingen, ja voor de hele ontcijferingsoperatie.
Bronnenstatus en Onderzoeksstand
Van 1945 tot 1974 werd in de internationale literatuur nauwelijks iets gepubliceerd over de prestaties van de geallieerde codebrekers tijdens de Tweede Wereldoorlog, voor zover deze zich tegen Duitsland of Italië richtten. Zowel de officiële westerse geallieerde werken als gespecialiseerde beschrijvingen beperkten zich in verband met de radio-inlichtingen tot de resultaten van de radiopeildiensten. Deze terughoudendheid stond in schril contrast met de uitgebreide beschrijvingen van de successen van de Amerikaanse codebrekers tegen de Japanse diplomatieke en militaire codes. Deze waren vooral het middelpunt van de langdurige discussies tussen Amerikaanse historici over de verbanden en achtergronden van de aanval op Pearl Harbor.
Het stilzwijgen over vergelijkbare successen tegen Duitsland leidde tot 1974 algemeen tot de aanname dat de door de Duitse Wehrmacht tijdens de Tweede Wereldoorlog gebruikte machinale codes grotendeels onbreekbaar waren. Dit werd des te meer geloofd, omdat hoewel experts hadden bericht over het buitmaken van codeermachines en codeeronderlagen, er uit hun relevante publicaties niets viel op te maken over een lopende ontcijfering van Duitse radiocommunicatie. Zo bleven ook de Duitse publicaties in die tijd bij de versie dat de geallieerden de Duitse radiocommunicatie alleen konden meelezen als zij eerder codeeronderlagen hadden buitgemaakt, zoals in de zomer van 1941 en de zomer van 1944 het geval was, en zelfs dan alleen zolang deze toereikend waren. Een operationeel of tactisch bruikbare echte ontcijfering werd echter nog steeds uitgesloten.
Een Pools boekje uit 1967, dat berichtte over het oplossen van de Duitse 'Enigma' codeermachine door Poolse cryptologen vóór de oorlog, werd in het Westen nauwelijks bekend. Ook de beschrijving van een Franse generaal uit 1973 over de Frans-Poolse samenwerking bij dit succes vond aanvankelijk alleen bij experts aandacht. Blijkbaar was het boek van de Franse 'insider' echter voor de Britse regering aanleiding om Group Captain Winterbottom toestemming te geven zijn memoires te publiceren. Omdat hem echter geen documenten ter beschikking werden gesteld en hij alleen op zijn persoonlijke herinneringen kon terugvallen, werd zijn boek een eenzijdig 'succesverhaal'. Ondanks de algemene juistheid bleek het boek in veel van de verstrekte feiten onbetrouwbaar, vooral op de gebieden waar de auteur niet direct professioneel mee te maken had gehad. Zijn boek leidde onder zijn voormalige collega's tot een hevige discussie, die in de pers werd uitgevochten. Dit, samen met de scherpe kritieken van deskundige recensenten van de marine, leidde ertoe dat de Britse regering, en vervolgens ook de Amerikaanse, begin 1976 besloten de bewaard gebleven 'Ultra' dossiers, na nogmaals te zijn herzien en ontdaan van veiligheidsrelevante gegevens, vrij te geven voor wetenschappelijk onderzoek in het Public Record Office (PRO) in Londen en het National Archives in Washington. Bij tal van berichten van de geallieerde inlichtingendiensten, die tijdens of kort na de oorlog op basis van ontcijferde Duitse radiosignalen waren samengesteld, ging het enerzijds om het PRO, dat in mei 1977 begon met de vrijgave van de correspondentie waarin de vertaalde tekst van ontcijferde Duitse Marine radiosignalen door het Britse ontcijferingscentrum Bletchley Park (BP) aan het Operation Intelligence Centre (OIC) van de Admiraliteit werd doorgegeven, en anderzijds om de radiosignalen en correspondentie waarmee BP de inhoud van ontcijferde Duitse land- en luchtmacht radiosignalen aan de operationele commandoposten doorgaf. In maart 1979 bevatte deze collectie reeds 572 klappers met bijna 420.000 radiosignalen en telegrammen en waarschijnlijk zal dit aantal meer dan verdubbelen.
Vanzelfsprekend veroorzaakte deze overvloed aan nieuw toegankelijke dossiers een golf van nieuwe publicaties. Uit de overvloed aan meer of minder informatieve krantenartikelen en televisieprogramma's kunnen hier slechts enkele voorbeelden worden genoemd. Artikelen van deskundige auteurs in internationale vakbladen verdiepten het inzicht in specifieke problemen en gebeurtenissen. Naast enkele boeken die meer verwarring dan duidelijkheid brachten, verschenen er in de afgelopen twee jaar vooral drie werken van Britse auteurs die geen enkele historicus die geïnteresseerd is in de geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog mag missen.
Parallel aan het werk van individuele auteurs aan deze publicaties kwam het ook tot een steeds nauwere internationale samenwerking tussen experts en historici. Reeds op de jaarvergadering van de 'American Historical Association' in december 1976 in Washington had een sectie in vier lezingen de rol van 'ULTRA' en de Slag om de Atlantische Oceaan vanuit Brits, Duits en Amerikaans perspectief behandeld. Het hoogtepunt van deze samenwerking vond tot nu toe plaats op een internationale conferentie in Bonn en Stuttgart in november 1978, waaraan cryptologen, inlichtingendeskundigen en historici uit de Bondsrepubliek, Engeland, de VS, Canada, Polen, Frankrijk, Finland en Zweden deelnamen. Met de recente publicatie van het eerste deel van een officiële Britse serie van drie delen over strategische en operationele inlichtingen tijdens de Tweede Wereldoorlog, is een fase in het onderzoek naar dit onderwerp bereikt die bijzonder geschikt lijkt voor een overzicht van de tot nu toe behaalde onderzoeksresultaten.
Radiocommunicatie en radiowaarneming.
Omdat draadloze telegrafie bij het overbrengen van berichten en bevelen radiogolven gebruikt, die niet alleen door de beoogde ontvanger, maar ook door de vijand kunnen worden afgeluisterd, is radiocommunicatie niet alleen een belangrijk middel voor het eigen commando, maar ook een belangrijk inlichtingenmiddel door het waarnemen van vijandelijke radiocommunicatie.
Radiowaarneming moet allereerst met haar luisterposten de door de vijand gebruikte frequenties afluisteren en de ontvangen berichten registreren. In haar analyse volgt ze drie wegen:
De inhoudsanalyse probeert de inhoud van de vijandelijke radiocommunicatie toegankelijk te maken voor het eigen commando. Niet-versleutelde berichten kunnen na vertaling direct worden gelezen. Versleutelde berichten moeten, indien de sleutel bekend is, worden ontsleuteld. Als de sleutel echter niet bekend is, begint het werk van het ontcijferen, waarbij het gebruikte sleutelsysteem moet worden opgelost en de gebruikte geldige sleutel moet worden gereconstrueerd, zodat ontsleuteling mogelijk wordt.
De verkeersanalyse kan ook zonder kennis van de inhoud van de berichten, op basis van de aard en bepaalde uiterlijke kenmerken van de berichten, evenals de dichtheid en de herkenbare relaties van het verkeer, belangrijke conclusies trekken over de commandostructuur en daarmee over de indeling van de vijand, over focuspunten en over de aard van lopende operaties.
De peilanalyse maakt de bepaling van de geografische coördinaten van de zendende locatie mogelijk en kan, in combinatie met de verkeersanalyse, belangrijke informatie opleveren over de locatie en standplaatsen van eenheden of schepen van de vijand.
Uit elk van deze componenten of hun combinatie kan de radiowaarneeming een min of meer nauwkeurig radiobeeld van de vijandelijke situatie verkrijgen. Om het verkrijgen van een dergelijk situatiebeeld te bemoeilijken, was het algemeen gebruikelijk dat leger- of luchtmachtseenheden, zolang hun operaties nog niet begonnen waren en zij zich in hun standplaatsen bevonden, voor het geven van bevelen en als meldweg draadverbindingen (telefoon, telex) gebruikten. Schepen die in de haven lagen, waren ook aangesloten op draadverbindingen; op zee daarentegen hielden zij radiostilte totdat hun aanwezigheid bij de vijand bekend was of zij om dwingende operationele redenen moesten zenden.
Inlichtingen Generaal Erich Fellgiebel heeft zich ingezet om ook in de bezette gebieden alle verbindingen met behulp van kabels uit te voeren.
In het volgende zal de eerstgenoemde tak van radio-inlichtingen op de voorgrond staan. Men moet echter niet over het hoofd zien dat ook de andere twee tijdens de Tweede Wereldoorlog bij bijna alle strijdende partijen altijd een grote rol speelden en de resultaten van de slechts gedeeltelijk succesvolle ontcijfering vaak aanvulden. Over het algemeen was slechts een fractie van de respectieve vijandelijke communicatie via radio-inlichtingen toegankelijk, aangezien deze zich, bewust van de bestaande gevaren, zo lang mogelijk van draadverbindingen bediende. Ook was radio-inlichtingen in de zeldzaamste gevallen het enige middel van de 'Intelligence' en moet altijd in samenhang met informatie uit andere bronnen worden gezien en beoordeeld.
De ontwikkeling van de 'Enigma' coderingsmachine.
De versleuteling van een klare tekst kan gebeuren door de in het origineel gebruikte letters en cijfers te vervangen door andere, hetzij volgens een ruil- (substitutie) methode, hetzij volgens een verwisselings- (transpositie) methode. De mogelijkheden variëren van eenvoudige handmatige tot gecompliceerde machine-coderingsmethoden.
Een andere mogelijkheid is het gebruik van een code, waarbij voor bepaalde, in het verkeer voorkomende termen of berichten, in plaats van een klare tekst, de in een code- of signaalboek vastgelegde letter- of cijfergroepen worden gebruikt. Ook is een combinatie van beide methoden mogelijk, waarbij de codegroepen nogmaals met een van de eerstgenoemde methoden worden versleuteld.
De veiligheid van een sleutel hangt in grote mate af van de lengte van een cyclus, nadat een reeks klaretekst letters door dezelfde, al een keer gebruikte sleutelletters is vervangen. Een belangrijke vooruitgang bij het verlengen van de cycluslengte voor machinale methoden was de introductie van de sleutelrotor. Met hen uitgeruste coderingsmachines werden begin jaren 20 parallel aan elkaar op verschillende plaatsen door particuliere uitvinders ontwikkeld.
Hiermee wordt bedoeld dat de veiligheid van een versleutelmethode (sleutel) afhangt van hoe lang het duurt voordat dezelfde versleutelpaar (van klare tekst naar gecodeerde tekst) opnieuw gebruikt wordt. Een langere periode betekent dat er meer variatie is in de versleuteling, wat het moeilijker maakt voor vijanden om patronen te ontdekken en de code te kraken.
De ontwikkeling van de 'Enigma' codeermachine.
Het versleutelen van een klare tekst kan plaatsvinden door de in de originele tekst gebruikte letters en cijfers te vervangen door andere, volgens een substitutie- of transpositie procedé. De mogelijkheden variëren daarbij van eenvoudige handmatige tot ingewikkelde machine codeermethoden.
Een andere mogelijkheid is het gebruik van een code waarbij voor bepaalde termen of berichten die in het verkeer voorkomen, in plaats van klare tekst, de in een code- of signaalboek vastgelegde letter- of cijfergroepen worden gebruikt. Ook een combinatie van beide methoden is mogelijk, waarbij de codegroepen nogmaals met een van de eerstgenoemde methoden worden versleuteld.
De veiligheid van een sleutel hangt in grote mate af van de lengte van een cyclus, waarna een reeks klare tekst letters door dezelfde, al eerder gebruikte sleutelletters wordt vervangen. Een belangrijke vooruitgang bij de verlenging van de cycluslengte voor machinale methoden was de introductie van de sleutelwals. Met deze walsen uitgeruste codeermachines werden begin jaren 20 parallel aan verschillende locaties door privé-uitvinders ontwikkeld.
De veiligheid van een sleutel hangt in grote mate af van de lengte van een cyclus, waarna een reeks klare tekst letters door dezelfde, al eerder gebruikte sleutelletters wordt vervangen.
De veiligheid van een sleutel hangt in grote mate af van de lengte van een cyclus, nadat deze wordt gevolgd door klare taal letters die door dezelfde, al een keer gebruikte sleutelletters worden vervangen.
Dit begrijp ik niet, wat wordt hier bedoeld met 'periode'?
In de bestaande literatuur ontstaat vaak de indruk dat een enkele codeermachine 'ENIGMA' zowel door de verschillende onderdelen van de Wehrmacht als door andere rijksinstanties en partijdiensten werd gebruikt. Daarentegen is vast te stellen dat aan Duitse zijde tijdens de Tweede Wereldoorlog, naast een groot aantal eenvoudige handmatige codeer- en coderingsmethoden die op tactisch niveau werden gebruikt, evenals een codeermachine die in de tweede helft van de oorlog soms ook voor radio- en telegraafverkeer werd gebruikt, een hele reeks verschillende versies van de Enigma-codeermachine werd gebruikt. Voor het begrip lijkt het noodzakelijk een kort overzicht te geven van de ontwikkeling van deze Enigma-versies.
In de bestaande literatuur ontstaat vaak de indruk dat een enkele codeermachine, de 'ENIGMA', zowel door de verschillende onderdelen van de Wehrmacht als door andere rijksinstanties en partijdiensten werd gebruikt. Daartegenover moet worden vastgesteld dat aan Duitse zijde tijdens de Tweede Wereldoorlog naast een groot aantal eenvoudige handmatige codeer- en codeermethoden die in het tactische gebied werden gebruikt, evenals een codeermachine voor telexverkeer die in de tweede helft van de oorlog incidenteel werd gebruikt, een hele reeks verschillende versies van de radiocodeermachine 'Enigma' werden gebruikt. Voor het begrip lijkt het noodzakelijk om een beknopt overzicht te geven van de ontwikkeling van deze 'Enigma'-versies.
Reeds tegen het einde van de Eerste Wereldoorlog had Dr. Ing. Arthur Scherbius (20-10-1878, Frankfurt am Main - 13-05-1929, Berlijn) voorstellen gedaan aan het leger voor de ontwikkeling van een codeermachine. In 1923 kocht hij de in Nederland door Hugo Alexander Koch (09-03-1870, Delft - 03-03-1928, Düsseldorf) aangemelde patenten (nr. 10700, 1919) voor een codeermachine en ontwikkelde daaruit nog in hetzelfde jaar zijn eerste codeermachine, de 'Enigma-A'.
Deze onderscheidde zich van andere rolmachines (rotormachines), waarbij drie tot vijf rollen (rotors) achter elkaar waren geschakeld, doordat de stroom eerst door drie coderingsrollen liep, dan door een keerrol (omkeerrotor) werd omgekeerd en dezelfde weg nogmaals teruglegde. Daarmee werd enerzijds een dubbele codering bereikt, maar door de omkering kon men ook met dezelfde instelling de ontcijfering van de berichten uitvoeren. De resulterende reciproke (verwisselbare of wederkerige) lettervervangingsmethode zorgde er echter voor dat een letter nooit door zichzelf vervangen kon worden.
Na een tussenstap, de nog vrij onhandige 'Enigma-B', bracht Scherbius in 1926 een aanzienlijk verkleinde machine, de 'Enigma-C', uit. Deze had de grootte van een schrijfmachine en had, net als deze, een toetsenbord met 26 letters en daarboven een overeenkomstig gloeilampenveld en een rolgedeelte. Dit gedeelte had rechts een ingangswal (ingangsrotor), links de keerwal (omkeerrotor) en in het midden ruimte voor drie inzetbare en verwisselbare codeerrollen (vercijferingsrotoren).
Deze hadden elk 26 contactvlakken en pinnen, die intern op verschillende manieren met draden waren verbonden.
Aan de zijkant bevond zich een draaibare letter- of cijferring (letter- of getallenring), waarmee men de toewijzing van de 26 tekens aan de interne verbindingen van de codeerrol kon veranderen.
Al in 1923 had Scherbius de versies A en B tentoongesteld en gedemonstreerd op een internationale postconferentie. Voor de productie en verkoop van zijn machines had hij in juli 1923 de 'Chiffriermaschinen AG' in Berlijn opgericht. Deze registreerde verschillende versies van de machines, waaronder ook een met vier coderingsrollen, voor patentaanvraag, onder andere in Duitsland op 10 maart 1926 en in Engeland op 11 augustus 1927. Scherbius probeerde de machine aan verschillende landen te verkopen. Bijvoorbeeld zijn er documenten bewaard gebleven over de aankoop van een 'Enigma' door de Amerikaanse militair attaché op 12 mei 1928 voor een prijs van 144 dollar. Er zijn rapporten van militaire attachés uit de VS en Nederland over andere versies van de machine. Er werden ook exemplaren verkocht aan Zweden, Polen en Groot-Brittannië, maar grote orders bleven uit. Scherbius had daarom grote moeite om zijn bedrijf boven water te houden, en na zijn dood kochten de twee Berlijnse firma's 'Heinsoth en Rinke' en 'Konski und Kröger' in 1934 de patentrechten. In hetzelfde jaar kocht ook Japan een handelsversie, die vanaf 1937 in een voor hun doeleinden aangepaste vorm door het Japanse ministerie van Buitenlandse Zaken werd ingevoerd.
In Duitsland had de Reichsmarine op 9 februari 1926 een licht gewijzigde versie van de 'Enigma-C' als 'Funkschlüssel-C' ingevoerd, waarbij het aantal letters door de toevoeging van umlauten op 29 was gebracht. Bovendien kon de keerrol in vier verschillende posities worden ingesteld.
Aan de veiligheidseisen van het Reichsheer voldeed dit echter niet. Op 15 juli 1928 werd een andere versie, de 'Enigma-C', ingevoerd waarbij, om verwarring te voorkomen, de umlauten weer werden weggelaten. Echter, naast het walzengedeelte met drie sleutelwalsen werd een veld met 26 dubbele stekkercontacten voorzien, die met kleine kabels en pluggen verbonden konden worden, waardoor een extra versleuteling van de met de walsen versleutelde tekst mogelijk werd gemaakt.
De Reichsmarine volgde het leger op 1 oktober 1934 met hun 'Funkschlüssel-M', een verdere ontwikkeling van de 'Enigma-C'. Deze kwam grotendeels overeen met de 'Enigma-I', die op 27 juni 1935 als Wehrmachtschlüsselmaschine werd ingevoerd voor geheime communicatie tussen leger, Kriegsmarine en Luftwaffe, evenals in andere gebieden.
Beide machines hadden aanvankelijk vijf verwisselbare sleutelwalsen, waarvan er telkens drie in de machine waren geplaatst. Terwijl de marine alle vijf sleutelwalsen gebruikte, waren de walsen IV en V voorlopig geblokkeerd bij het leger en de Luftwaffe. De drie geplaatste sleutelwalsen gaven de machine een sleutelperiode van
26^3 - 26^2 = 16.900 tekens. Voor het instellen van de sleutel waren er verschillende mogelijkheden.
De veiligheidsvereisten van het Reichsleger voldeden echter niet. Op 15 juli 1928 werd een andere versie, de "Enigma-C", ingevoerd. Om verwarring te voorkomen, werd afgezien van de umlaut, maar naast het walsdeel met drie sleutelwalsen werd ook een veld met 26 dubbele stekkercontacten voorzien, die door middel van kleine kabels met stekkers (pluggen) verbonden konden worden. Dit maakte een aanvullende versleuteling van de met de walsen versleutelde tekst mogelijk.
De Reichsmarine volgde het leger op 1 oktober 1934 met hun 'Funkschlüssel-M', een verdere ontwikkeling van de 'Enigma-C'. Deze kwam grotendeels overeen met de op 27 juni 1935 als Wehrmachtschlüsselmaschine ingevoerde 'Enigma-I' voor het geheime berichtenverkeer tussen het leger, de Kriegsmarine en de Luftwaffe, evenals in andere gebieden.
Beide machines hadden aanvankelijk vijf verwisselbare sleutelwalsen, waarvan er telkens drie in de machine waren geplaatst. Terwijl de marine alle vijf sleutelwalsen gebruikte, waren bij het leger en de luchtmacht de walsen IV en V vooralsnog geblokkeerd. De drie geplaatste sleutelwalsen gaven de machine een sleutelperiode van 263 - 262 = 16.900 tekens. Voor de instelling van de sleutel waren er verschillende mogelijkheden:
De volgorde van de drie in de machine geplaatste sleutelwalsen kon willekeurig worden veranderd. Hiervoor waren er bij gebruik van drie walsen zes, bij gebruik van vijf walsen zestig verschillende mogelijkheden voor de walsopstelling. Voor de instelling van de cijfer- of letterringen op de drie geplaatste sleutelwalsen waren er 263 = 17.576 mogelijkheden voor de ringinstelling. Deze interne instellingen, uitgevoerd door officieren bij een geopende machine, moesten worden onderscheiden van de externe instellingen, uitgevoerd door radiopersoneel bij een gesloten machine. Voor de instelling van de stekkerverbindingen in de vensters naast de draaibare sleutelwalsen waren er theoretisch 1547 mogelijkheden bij gebruik van de 13 snoeren. (Zie Enigma wirkung)
Ringstellingen, of ringsettings, zijn naar mijn idee het instellen van een ring op een rotor, deze ringsetting bepaalt waarschijnlijk de omzetting van een letter naar een andere letter.
Deze in 1934 en 1935 bij marine, leger en luchtmacht ingevoerde sleutelmachines werden tot 1945 gebruikt, omdat de inspanning voor een volledige omschakeling van de procedure bij het toenemende aantal te voorzien van dienststellen niet haalbaar leek en ook omdat de voortdurend uitgevoerde kleinere verbeteringen van de techniek en de procedures voldoende leken.
De eis die de Duitse kant aan de 'Enigma' stelde, kan als volgt worden omschreven: men had voor de operationele en tactische radioverkeer een coderingsmachine nodig die ervoor zorgde dat zelfs bij het veroveren van een machine door de vijand, een mogelijke ontcijfering nog zoveel tijd zou vergen dat de inhoud van de ontcijferingen alleen nog maar historische waarde zou hebben. De inspanningen bij de verdere ontwikkeling van de machine concentreerden zich daarom op het vermenigvuldigen van de coderingsmogelijkheden en daarmee het verlengen van de tijd die nodig was voor ontcijfering.
Men was zich daarbij - net als aan geallieerde zijde - ervan bewust dat het enige, wiskundig bewezen veilige coderingssysteem het individuele cijferwurm was (Eng. One Time Pad = eenmalige sleutel), waarvan de willekeurig verdeelde cijfer- of letterreeks slechts één keer werd gebruikt. Een doorlopende toepassing van deze coderingsmethode was uitgesloten vanwege de enorme inspanningen (kosten) bij de productie van de sleutels.
Radio- en coderingsprocedures.
Het gevaar van ontcijfering wordt des te groter naarmate er meer tekst met dezelfde instelling wordt gecodeerd. Het was daarom het streven van de Duitse telecommunicatiediensten om dit tegen te gaan door middel van passende procedurele regels. Bij de radiosleutels C en M veranderde de interne instelling aanvankelijk onregelmatig eens per week, van het begin van de oorlog tot minstens eind 1941 elke 48 uur en daarna, evenals de externe instelling, dagelijks. Bij de 'Enigma-I' werd al in 1938 overgegaan op de dagelijkse wijziging van beide instellingen en werd het aantal wijzigingen in de bijzonder intensief gebruikte sleutelgebieden tijdens de oorlog verhoogd tot drie keer per dag.
Omdat er bij wijziging van de sleutelinstelling, maar dezelfde basisinstelling aan het begin van een coderingsproces toch teveel dezelfde lettervolgordes konden voorkomen, werd elk bericht met een eigen berichtsleutel gecodeerd. Radioberichten met meer dan 180 letters moesten worden gesplitst. De procedure die werd toegepast voor het maken van de berichtsleutels verschilde enigszins tussen het leger/luchtmacht en de marine. Bij de 'Enigma-I' koos de codeur vrij drie letters die met de ingestelde basisinstelling van de dagsleutel twee keer achter elkaar werden getypt. De resulterende zes oplichtende letters werden aan het begin van het te verzenden radiobericht gezet. Ter identificatie van de gebruikte coderingsmethode voegde de codeur een van de vier kenmerkende groepen van de dagsleutel toe op de aangegeven plaats in het radiobericht. Bij de Marine werden de voor de aanduiding van de gebruikte methode en het sleutelgebied benodigde kenmerkengroepen uit een radiocode- of kenmerkengroep boek gekozen en met de basisinstelling van de machine tweemaal getypt. De eerste drie letters kwamen aan het begin, de laatste drie aan het eind van het bericht. Hier vormde de gekozen kenmerkengroep tegelijk de berichtsleutel.
Om de hoeveelheid materiaal die met dezelfde dagsleutel versleuteld was te verminderen, vooral ook om operationele redenen, werden de bij het radioverkeer betrokken posten en eenheden ingedeeld in radiokringen met afzonderlijke toegewezen frequenties en in sleutelgebieden met eigen dagsleutel inzetsels.
In een radiokring werden radioposten samengevoegd om organisatorische, operationeel-tactische of geografische redenen. Bij het leger en de luchtmacht waren er horizontaal geordende sleutelkringen voor de verbinding van hogere commandoposten onderling, zoals bijvoorbeeld de legergroepen en legers of de luchtvloten of de militaire districtscommando's of luchtgauw commando's. Verder waren er verticaal geordende kringen waarin de radioverkeer van de legers via de korpsen tot aan de divisies of van de luchtvloten via de vliegerkorpsen en divisies tot aan de eskaders waren samengevoegd. Tijdens de oorlog werden bij regionaal beperkte operaties soms speciale radiokringen gevormd.
Het aantal radiokringen nam tijdens de oorlog zowel bij het leger als bij de luchtmacht toe. Bij de marine werden de radiokringen 'schakelingen' genoemd en namen eveneens aanzienlijk toe met de uitbreiding van het Duitse machtsgebied na 1940.
Parallel waren ook de sleutelgebieden naar operationele gezichtspunten gestructureerd. Bij het leger en de luchtmacht waren er, net als bij de radiokringen, verticaal en horizontaal geordende sleutelgebieden, waarvan het aantal in de loop van de oorlog - vooral bij het leger - sterk toenam. Soms, zoals tijdens de operatie in Noorwegen, werden ook eigen krijgsmachtssleutelgebieden ingericht. Bij de Marine waren er bij het begin van de oorlog twee sleutelgebieden: 'M-Hemelse Wateren' en 'M-Buitenlandse Wateren' en de sleutelmethoden 'M-Algemeen', 'M-Officier' en 'M-Staf', elk met specifieke sleutelinstellingen en -afspraken. Met de uitbreiding van het radioverkeer nam het aantal van deze sleutelgebieden toe, bijvoorbeeld bij de marine in 1943 tot meer dan 40, waarvan er alleen al 24 met de sleutel 'M' werkten, terwijl de andere eenvoudigere handwisselingstabellen gebruikten.
Wat zijn sleutelgebieden?
Maar men probeerde niet alleen de inhoudsanalyse van de vijandelijke radioverkenning te voorkomen. Om de verkeersanalyse te bemoeilijken, liet de Marine bijvoorbeeld in hun oorlogsradioverkeer adressen en handtekeningen in radio-berichten weg en markeerde deze alleen nog met een richtnummer, dat het radiostation bij de herhaling voor het bericht plaatste. Om het gevaar van peiling van op zee zijnde zeestrijdkrachten en onderzeeërs te verminderen, voerde men in de winter van 1939/1940 de kortsignaalprocedure in, waarbij de te versleutelen teksten eerst in een korte lettercode werden omgezet, die uit een kortsignaalboekje werd gehaald en vervolgens nogmaals met de geldige sleutelinstelling werd versleuteld. Deze kortsignalen werden gemarkeerd met twee aan het begin gegeven Griekse letters.
Het hoogste principe bij alle onderdelen van de Wehrmacht was de voorschrift om het instrument van radioverkeer alleen te gebruiken als er geen andere verbindingsmogelijkheid was. Om de vijand zo min mogelijk aanwijzingen te geven voor radiopeiling en verkeersanalyse, werd niet alleen het instrument van radiostilte gebruikt, maar probeerde men vooral ook de vijand te misleiden door een overeenkomstige, over een langere periode opgebouwde radio-illusie of het gebruik van opvulradioverkeer.
De werkzaamheden van de Poolse en Franse ontcijferingsdiensten aan de 'Enigma'.
Al tijdens de Russisch-Poolse oorlog van 1920 had het 'Biuro Szyfrow' van het Poolse leger door zijn tijdige ontcijferingen van de aanvalsbefehlen van de Sovjetleiders Boedjenny en Toechatsjevski wezenlijk bijgedragen aan de Poolse overwinning bij Warschau. In de jaren 1920 had de afdeling BS-4, verantwoordelijk voor Duitsland, veel van de door de Duitse Reichswehr gebruikte handcodes opgelost. Toen in 1928 een nieuwe methode verscheen die alle ontcijferingspogingen trotseerde, realiseerde men zich al snel dat het een machinesleutelmethode moest zijn, vermoedelijk gebaseerd op de in de handel verkrijgbare 'Enigma'. Echter, het destijds gekochte exemplaar bracht de cryptologen aanvankelijk niet dichter bij een oplossing. Er moesten geheel nieuwe methoden van wiskundige analyse worden toegepast.
Men zocht aan de universiteiten getalenteerde, Duitssprekende jonge wiskundigen, van wie er twintig naar een speciale cursus voor cryptologen aan de universiteit van Poznan werden gehaald. Drie van hen, Marian Rejewski, Jerzy Rózycki en Henryk Zygalski, werden in de herfst van 1932 bij BS-4 aangenomen. Al na vierenhalve maand boekten ze de eerste doorbraak.
Dit kwam hen ten goede door de tweevoudige versleuteling van de drieletterige code. Aangezien deze altijd met dezelfde basisinstelling begon, kon men in 21 van de 26 gevallen ervan uitgaan dat bij de versleuteling van de eerste zes letters van alle radioberichten op een dag alleen de rechter rotor was gedraaid. De wederkerige letteruitwisseling van de 'Enigma'-machine maakte het, bij voldoende aanwezig radioberichtmateriaal, mogelijk om door deze herhalingen de cycli of perioden te ontdekken waarin de lettervolgorden van een rotor zich herhaalden. Op deze manier kon men enerzijds de code sleutels oplossen, maar vooral, door toepassing van bepaalde wiskundige wetten, de interne bedradingen van de sleutelrotor ontdekken, want elke van de drie gebruikte rotors kwam door verandering van de rotorpositie eenmaal in de rechterpositie.
Aanvankelijk slaagde men erin, met deze methode, in januari 1933 de radiosleutelmachine C van de Reichsmarine te kraken. Echter, dit maritieme verkeer was voor de Poolse kant minder interessant. Het werd echter duidelijk dat de door het Reichsleger gebruikte machine blijkbaar een verfijning bezat die niet werd gebruikt bij de civiele machines en de Marine. Nu kwam de Polen een toeval te hulp. De Poolse inlichtingendienst kon een vermoedelijk per vergissing via de post naar de Duitse ambassade in Warschau verzonden machine onderzoeken voordat deze door de douane werd vrijgegeven en ontdekte daarmee de techniek van het stekkerbord. Terwijl de drie wiskundigen nog aan het puzzelen waren om de ingewikkelde reeksen vergelijkingen op te stellen waarmee het mogelijk werd de permutaties niet alleen van de rotorpositie, de omkeerrotor en de ringstanden, maar ook van de stekkerverbindingen op te lossen, kregen ze plotseling onverwachte hulp van een andere kant.
Tekst: Jürgen Rohwer.
Vertaling: CHAT GPT, correcties Weggum (moet nog gebeuren).
In oktober 1932 had een medewerker van de codeafdeling van de Reichswehr, Hans-Thilo Schmidt, zich bij de Franse inlichtingendienst aangeboden als agent in ruil voor betaling. Tot 1939 leverde hij onder de codenaam 'ASCHE' in totaal 303 geheime documenten aan zijn Franse contactpersoon, de toenmalige kapitein en latere majoor Gustave Bertrand, tijdens 19 ontmoetingen op verschillende locaties in Europa. Deze documenten omvatten gebruiks- en sleutelhandleidingen van de 'Enigma', Enigma-sleutelonderlagen uit de jaren 1932-1934, en onder andere een lange gecodeerde tekst met bijbehorende heldere tekst en sleutelonderlagen. Nadat 'ASCHE' in 1936 naar het onderzoeksbureau van de Luftwaffe was overgeplaatst, ontvingen de Fransen ook details over diens decodeerwerk.
In december 1932 nam Bertrand contact op met Engeland, Tsjechoslowakije, maar vooral met het Poolse 'Biuro Szyfrow', om de uitwisseling van onderschepte radioberichten en andere informatie te regelen. Hoewel de Polen inmiddels theoretische wiskundige oplossingen hadden gevonden, versnelden de door Bertrand geleverde documenten, met name een volledige lijst van alle sleutelinzendingen voor twee maanden in de zomer en herfst van 1932, de oplossing van de vergelijkingsreeksen met minstens een half jaar of hoogstens twee jaar te versnellen. Dankzij de verkregen inzichten kon het Warschau bedrijf AVA in 1934 beginnen met het namaken van gereconstrueerde 'Enigma-machines'. Aanvankelijk waren ze tamelijk primitief, maar vanaf 1938 verschilden ze slechts door enkele plaatsingen van onderdelen van de originelen. Tot september 1939 werden er 15 van zulke machines gebouwd.
Maar het was niet genoeg om de machine te bezitten en de code te kunnen reconstrueren. Het was noodzakelijk om methoden te ontwikkelen waarmee de daginstelling van de sleutelmachine snel opgelost kon worden. Eerst gebruikte men een kaartensysteem waarin het aantal en de cycluslengte van alle mogelijke rolconfiguraties waren vastgelegd. Maar deze methode was bij handmatige bediening nog veel te tijdrovend. Zo bedachten de Poolse wiskundigen verschillende machines, eerst de 'Zyklometer', die bestond uit twee sets Enigma-rollen die via schakelbare interne verbindingen waren verbonden, maar geen toetsenbord had. Wanneer de overeenkomstige perioden waren gevonden, gingen lampjes branden en gaven de begininstelling van de dagsleutel aan.
Nadat het in de jaren 1935 en 1936 door de introductie van nieuwe versies van de sleutelmachine en verbeteringen aan bestaande machines telkens weer op tegenslagen was gestuit, boekte BS-4 in de loop van 1937 met de nagebouwde sleutelmachines en de 'Zyklometer' zulke goede vooruitgangen dat bij een test in januari 1938 ongeveer 75 procent van de onderschepte Duitse radio-uitzendingen kon worden ontcijferd. Toch was de tijd die nodig was voor een operationeel gebruik van de ontcijferingen nog steeds te groot.
Daarom ging men over tot het bouwen van een machine die automatisch alle mogelijke ringinstellingen van een rotorconfiguratie kon doorlopen en op de juiste plaats kon stoppen. Omdat de 'Enigma' met drie gebruikte rotors zes rotorposities mogelijk maakte, waren er zes van zulke machines nodig, 'Bomba' genoemd. Hiermee was het mogelijk om binnen 110 minuten, aan de hand van drie paren versleutelde codewoorden waarin eenletterige cycli voorkwamen, de rolpositie en de ringinstelling van de dag te vinden. In november 1938 was de eerste 'Bomba' klaar. Aan Duitse zijde werden echter twee wijzigingen doorgevoerd die deze successen weer teniet deden.
Op 15 september 1938 werd de methode voor de berichtsleutel gewijzigd. Voortaan was er geen uniforme beginstand meer in de dagsleutel; de codeerder koos deze beginstand vrij en plaatste deze onversleuteld aan het begin van het bericht. Vervolgens werd de berichtsleutel met deze beginstand tweemaal ingetoetst. Hierop volgde de kenngroep, die uit de dagsleutel werd gehaald en net als de daaropvolgende tekst met de berichtsleutel werd versleuteld. Op deze manier werd de variatiebreedte van de versleutelingsmogelijkheden met de rechter rotor aanzienlijk vergroot. Toch kwam de 'Bomba' precies op tijd om deze moeilijkheid te kunnen overwinnen, zolang de fatale herhaling van de berichtsleutel behouden bleef.
Maar in december 1938 werden de twee tot dan toe geblokkeerde rotors IV en V in gebruik genomen. Hoewel het snel lukte om de interne verbindingen van deze rollen te ontdekken, omdat de SD wel nieuwe rotors had ingevoerd, maar de oude berichtsleutelmethode had behouden, was het aantal mogelijke rotorposities nu van zes naar zestig gestegen, wat de capaciteit van het 'Biuro Szyfrow' om zestig benodigde 'Bombas' te bouwen te boven ging.
Opnieuw vonden de Poolse wiskundigen tot de zomer van 1939 een andere manier om het probleem op te lossen. Ze ontwierpen een ponskaart van 26 x 26 vakjes. Voor elke ringstand van elke rotorpositie werd een kaart gemaakt waarmee men de eenletterige cycli kon ontdekken en indirect de stekkerverbindingen kon achterhalen.
Hoewel deze methode theoretisch de oplossing bood, was het opnieuw te tijdrovend om aan de eisen voor operationeel gebruik van de ontcijferingen te voldoen. In deze situatie besloten de verantwoordelijken van het 'Biuro Szyfrow', de kolonels Mayer en Langer, via Bertrand ook contact op te nemen met de Britse inlichtingendienst.
De tijd van de Frans-Poolse samenwerking met Engeland.
In Engeland was al het ontcijferingswerk gecentraliseerd in de Government Code and Cypher School (GC&CS), die onder het Foreign Office viel. In de jaren '30 had men vooral succes geboekt tegen Japanse en Italiaanse codes, terwijl de resultaten tegenover Duitse en Sovjet-radiocommunicatie blijkbaar gering waren gebleven. Samenwerking bij het oplossen van de Duitse 'Enigma'-methode kwam slechts langzaam op gang. In 1932 had men niet gereageerd op de contactpoging van Bertrand. Evenmin kwam er tijdens de Spaanse Burgeroorlog in 1936, toen de GC&CS waarschijnlijk een handelsversie 'D' van de door de nationalistische zijde gebruikte 'Enigma' kon ontcijferen, alleen maar tot een vruchteloze aanvraag.
Pas de uitnodiging van Bertrand voor een Frans-Pools-Britse conferentie in Parijs van 7-9 januari 1939 werd geaccepteerd, zonder dat dit, behalve het uitwisselen van enkele technische ideeën en verbindingsfunctionarissen, tot overeenkomsten leidde.
Toen de Polen inzagen dat op 1 juli 1939 een verdere wijziging in de Duitse sleutelmachines had plaatsgevonden, die een oplossing nog verder weg schoof, besloten ze hun bondgenoten, die na de Engels-Franse garantiebelofte van maart 1939 waren gewonnen, nu volledig in vertrouwen te nemen. Op Poolse uitnodiging ontmoetten van 24-27 juli 1939 in het ontcijferingscentrum 'Wicher' (Wind) in het woud van Pyry, 20 km zuidoostelijk van Warschau, van Franse zijde majoor Bertrand en de cryptoloog kapitein Braquenié, van Britse zijde de toenmalige chef van de GC&CS, Commander Alistair Denniston, met zijn hoofdcryptoloog Dilwyn Knox en een andere 'professor' (Menzies van MI-5?), en van Poolse zijde de kolonels Mayer en Langer evenals enkele cryptologen. De openheid waarmee de Polen nu over hun werk berichtten, veroorzaakte enige verbazing bij hun partners, en men bereikte een verregaande overeenkomst. Hierna konden de Polen zich in de toekomst blijven concentreren op het oplossen van de wiskundig-theoretische problemen; de Fransen wilden hun agentencontacten blijven voortzetten, de Britten moesten zich bezighouden met de ontwikkeling van verbeterde technieken en machines voor de snelle ontcijfering van de dagsleutels. Ter afsluiting gaven de Polen hun partners elk een van de AVA 'Enigma'-nagemaakte machines cadeau, die medio augustus in Parijs en Londen aankwamen.
Alvorens de getroffen afspraken effect konden hebben, brak de Duitse aanval op Polen los. Sinds eind 1938 was het BS-4 niet meer gelukt om 'Enigma'-radioberichten zo snel te ontcijferen dat ze op tijd voor operationeel gebruik beschikbaar waren. Door de oprukkende Duitsers moest het kamp in het Pyry-bos worden ontruimd, maar de meeste experts wisten via de Roemeense grens te ontsnappen aan Duitse of Sovjetische arrestatie. Van daaruit kwamen ze begin tot midden oktober in Frankrijk aan, waar ze als 'Sectie-Z' werden opgenomen in het Franse ontcijferingscentrum Vignolles bij Parijs.
Ondertussen was het contact tussen Vignolles en het van Londen naar het landhuis Bletchley Park (BP), 60 km ten noorden van Londen, verplaatste GC&CS geïntensiveerd. Daar probeerde men de Poolse ponskaarten te verbeteren om de dagsleutel te vinden. Midden december 1939 waren de eerste twee sets klaar, waarvan er één onmiddellijk naar Parijs werd gebracht. Met hun hulp kon 'Sectie-Z' in Vignolles in de tweede helft van december een 'Enigma'-dagsleutel van 28 oktober oplossen.
Het betrof een sleutelgebied dat werd gebruikt voor de communicatie tussen de Wehrkreiskommandos. Begin januari slaagde BP erin de dagsleutel van 25 oktober voor hetzelfde gebied op te lossen. In de loop van januari werden verdere dagsleutels, tot 6 juli teruggaand, gebroken op deze nu 'GREEN' genoemde sleutel, evenals op de Luftwaffesleutel 'BLUE', die werd gebruikt voor opleidings- en oefendoeleinden. Er heerste grote opluchting toen men eind januari uiteindelijk de Luftwaffesleutel 'RED' van 6-1-1940 kon oplossen, waarmee duidelijk werd dat er voor het nieuwe jaar geen ingrijpende sleutelwijzigingen waren ingevoerd. In de daaropvolgende maanden concentreerde men zich in BP en Vignolles vooral op de sleutel 'RED', de hoofdcode van de Luftwaffe, die ook werd gebruikt voor de overdracht van tactische en operationele berichten, maar aanvankelijk vooral administratief en organisatorisch detailmateriaal bevatte. Tot het begin van de Duitse Noorwegenveldtocht konden BP ongeveer 50 en 'Sectie-Z' 25 dagsleutels oplossen, met gemiddeld 30-40 berichten per dagsleutel. De vertraging in de ontcijfering bedroeg echter doorgaans enkele weken, waardoor operationeel of zelfs tactisch gebruik uitgesloten was.
Grotere mogelijkheden leken zich af te tekenen toen BP op 15 april de vijf dagen eerder geïntroduceerde sleutel 'YELLOW' wist te kraken, die speciaal werd gebruikt voor de coördinatie van radiocommunicatie tussen het leger en de Luftwaffe tijdens de Noorse onderneming en veel meer operationeel-tactisch materiaal bevatte. Tot het einde van deze sleutel konden er toch 27 van de 32 dagsleutels worden opgelost en 768 berichten worden ontcijferd. Het gebruik van deze slechts enkele dagen oude berichten mislukte echter door de moeilijke interpretatie van de vele gebruikte afkortingen en codewoorden, en omdat de organisatorische voorbereidingen voor de veilige overdracht van de verkregen kennis aan de operationele commandoposten in Noorwegen ontbraken.
Om de tijd die nodig is om de dagsleutels op te lossen drastisch te verkorten, werkte de geniale Britse wiskundige Alan Turing met zijn team onder hoge druk in Bletchley Park om zijn concept van een 'universele machine' te ontwikkelen tot een analoge computer die krachtig genoeg was om de 'Enigma' te ontcijferen. Van de enigszins afwijkende Poolse 'Bomba' kon hij vooral de daar verkregen inzichten over de interne verbindingen van de codeerwielen benutten, die nu, na de wijziging van de Duitse codeersleutelprocedures, niet meer zonder het veroveren van codeerwielen konden worden opgelost, wat pas in februari 1940 lukte. Zo kan men aannemen dat Turing de voltooiing van zijn eerste 'Bombe' dankzij de Poolse inzichten ongeveer zeven maanden eerder kon bereiken dan anders mogelijk zou zijn geweest.
De 'Bombe' kwam net op tijd om een dreigende 'black-out' door de invoering van nieuwe sleutelbeveiligingsmaatregelen aan het begin van het Duitse westelijke offensief te voorkomen. Aangezien de verkeersanalyse aangaf dat het grootste aantal radioberichten in het luchtmachtsleutelgebied 'RED' viel, werd de machine hierop ingezet en kon op 22 mei de eerste, slechts twee dagen oude, sleutel leveren. Vanaf dat moment kon de ontcijfering met slechts enkele onderbrekingen en steeds kortere vertragingen plaatsvinden tot het einde van de oorlog.
Tijdens het Duitse offensief in Frankrijk in juni 1940 zwol de hoeveelheid ontcijferde radioberichten aan tot wel 1000 per dag. Het was intussen de later tot Group Captain bevorderde Winterbotham, verantwoordelijk voor organisatorische zaken, gelukt om door de inzet van taalkundig begaafde officieren de vertaling en analyse van het radioberichtmateriaal in Bletchley Park, maar vooral de overbrenging van de resultaten naar Londen en naar de operationele commando's te versnellen. Van bijzonder belang onder de ontcijferde luchtmachtberichten waren die van de eskaders en vliegkorpsen aan de hogere echelons om 04:00, 14:00, 20:00 en 24:00 uur, die ochtend-, dag-, avond- en dagafsluitingsrapporten stuurden, die niet alleen verslag deden van de lopende operaties van de vliegende eenheden, maar ook over de situatie op de grond en vaak over de plannen voor de volgende dag. Maar de wezenlijke strategische en operationele beslissingen waren al genomen, voordat generaal Lord Gort, de bevelhebber van het Britse expeditieleger, via een speciaal ingerichte veilige communicatieverbinding voortdurend van 'ULTRA'-informatie werd voorzien. In de snel veranderende tactische situatie van de oorlog in beweging kwamen de informatie, die twee of meer dagen vertraagd was, te laat voor direct gebruik en beïnvloedden daarom de operatie 'Dynamo', de evacuatie van Duinkerken, niet. De opgedane ervaringen waren echter van onschatbare waarde voor het verdere werk van Bletchley Park.
De organisatie van Bletchley Park.
De tijdsvertraging tussen het onderscheppen van een radiobericht van de vijand en het moment waarop de verkregen inzichten operationeel gebruikt konden worden, is een van de vergeten, maar voor elke analyse en beoordeling belangrijkste problemen. Een blik op de route van een bericht binnen de Britse organisatie kan verduidelijken waarom een onmiddellijke benutting slechts in uitzonderingsgevallen mogelijk was.
Het netwerk van afluisterstations, waar radioluisteraars continu de vijandelijke radiocommunicatie probeerden op te vangen, werd in de eerste oorlogsjaren zodanig uitgebreid dat uiteindelijk alle relevante frequenties vanaf gunstige geografische posities konden worden bewaakt.
De door deze 'Y-Stations' opgevangen en door 'X-Stations' gelokaliseerde radioberichten werden aanvankelijk doorgegeven aan de afdelingen die verantwoordelijk waren voor de verkeersanalyse, die ze op basis van hun uiterlijke kenmerken moesten sorteren naar verkeers- en sleutelkringen. De met de 'Enigma' versleutelde berichten, herkenbaar aan de vijfletterige radiogroepen als leger- of luchtmachtberichten, gingen vervolgens in Bletchley Park naar 'Hut 6' en de vierletterige marineberichten naar 'Hut 8' voor ontcijfering. Hier werden ze, afhankelijk van de prioriteit die aan de afzonderlijke sleutelgebieden was toegewezen, eerst gebruikt om met behulp van de 'Bombe' de geldige dagsleutel te vinden. Als dat na meer of minder lange inspanningen gelukt was, konden de radioberichten met dezelfde dagsleutel snel worden ontsleuteld met de nagebouwde 'Enigma'-machines. Ze werden dan van 'Hut 6' naar 'Hut 3' respectievelijk van 'Hut 8' naar 'Hut 4' gestuurd voor vertaling. De luchtmacht- en legerberichten werden vervolgens door de 'Intelligence'-experts geanalyseerd en geïnterpreteerd op basis van de eerdere kennis en de opgebouwde kaartregisters. Belangrijke inhoud werd in origineel of samenvatting per telex doorgestuurd naar het oorlog- en luchtvaartministerie en beschikbaar gesteld aan de 'Intelligence'-directeuren respectievelijk de stafchefs. Ook Churchill ontving regelmatig de belangrijkste resultaten in origineel. Aangezien de twee ministeries echter alleen administratieve functies hadden, werden de voor operationele leidingstaven in Groot-Brittannië of overzee belangrijke informatie opnieuw geformuleerd en indien mogelijk per telex, anders met gebruik van de 'One-Time-Pads' per radio doorgestuurd naar de aan de hogere leiding toegewezen 'Special Liaison Units' (SLU's), die meestal bestonden uit een RAF-officier met het noodzakelijke radiopersoneel en die, met omzeiling van andere stafofficieren, directe toegang hadden tot de bevelhebber, de stafchef en de leidende 'Intelligence'-officier, terwijl hun activiteiten voor alle andere afdelingen verborgen moesten blijven.
Bij het gebruik van 'ULTRA' waren de commandanten die op de hoogte waren van de bron verplicht om hun operationele bevelen altijd van een geloofwaardige 'cover story' te voorzien om geheimhouding te waarborgen. In geen enkel document mocht ooit het woord 'ULTRA' worden gebruikt; in plaats daarvan moest de informatiebron altijd worden vermeld als luchtverkenning, agentenrapport, visuele waarneming, enz., wat een bronkritisch probleem voor de huidige historicus oplevert.
De luchtslag om Engeland en de operatie 'Seelöwe'.
Na de veldtocht in het westen nam het Duitse radioverkeer snel af, omdat het leger en de luchtmacht na het einde van de bewegingsoorlog steeds meer op draadverbindingen konden terugvallen voor hun communicatie. In het nog het vaakst op te vangen sleutelgebied 'RED' verplaatste het verkeer zich vooral naar het niveau tussen de luchtkorpsen en de niet constant via draad te bereiken squadrons en zelfstandige groepen. Uit de ontcijferingen konden nauwelijks aanwijzingen over doelwitten en tijden worden afgeleid, omdat deze per koerier of telex werden doorgegeven. De frequent uitgezonden dagelijkse terugmeldingen, administratieve en organisatorische berichten, weerberichten en niet in de laatste plaats de voortdurende evaluatie van het met eenvoudige methoden versleutelde lucht-grondverkeer in Cheadle maakten het echter mogelijk om na enige tijd uit de vele op zichzelf onbelangrijk lijkende individuele informatie een nauwkeurig beeld te vormen van de stationering van de Duitse luchtmacht, hun vliegtuiguitrusting, hun gereedheidsgraad en hun verplaatsingen, en zo de tot dan toe sterk overdreven schattingen van de sterkte van de Duitse luchtmacht terug te brengen tot een meer realistisch niveau.
In Engeland had men tot aan de terugtrekking van het continent een invasie voor onmogelijk gehouden. De verliezen aan zwaar materieel bij het leger, evenals de verliezen bij de lichte strijdkrachten van de vloot en bij het Fighter Command van de RAF tijdens de operatie 'Dynamo', hadden deze inschatting radicaal veranderd. Toen men daarom in de eerste dagen van juli steeds duidelijker de opmars van de Duitse luchtmacht tegen Engeland in het radioverkeer waarnam en tegelijkertijd uit de verkeersanalyse van het marineverkeer bleek dat de Duitse onderzeeërs naar hun havens waren teruggekeerd, leidde men daaruit af, herinnerend aan soortgelijke observaties voorafgaand aan de veldtocht in Noorwegen, dat een onmiddellijke Duitse invasie dreigde. Op 5 juli werd het eerste alarm afgegeven, maar aanvankelijk ontbraken tekenen van een overeenkomstige opmars van het Duitse leger en vooral van een samenvoeging van landingsvaartuigen en scheepsformaties van de marine.
Daarentegen bracht 'ULTRA' steeds duidelijkere aanwijzingen van een op handen zijnde grote Duitse luchtoffensief tegen Engeland. Ook al duurde het enkele dagen voordat de instructies en bevelen van de Rijksmaarschalk bij de eenheden aankwamen en zichtbaar werden in het radioverkeer, en de ontcijfering tijd kostte, kwamen deze informatie toch altijd nog op tijd om de bevelhebber van het Fighter Command, luchtmaarschalk Dowding, een nauwkeurig vijandbeeld te geven. 'ULTRA' kon Dowding niet, zoals vaak beweerd wordt, de Duitse operationele bevelen vooraf toegankelijk maken. Maar zijn op deze bron gebaseerde nauwkeurige kennis van de bezetting van de Duitse vliegvelden stelde hem in staat de Duitse vliegtuigen die vroegtijdig door de radar langs de Engelse kust werden gedetecteerd, correct te identificeren, zijn jachtvliegtuigkrachten zo economisch mogelijk tegen de bommenwerpers in te zetten en de Duitse jagers te ontwijken. Bovendien leverde 'ULTRA' het Fighter Command achteraf gedetailleerde informatie over het verloop van de luchtgevechten vanuit Duits perspectief en droeg daarmee aanzienlijk bij aan het begrip van de Duitse inzetprincipes en leiderschapsmethoden.
Na zijn invasiebevel van 16 juli had Hitler op 31 juli bevolen de voorbereidingen zo af te ronden dat 'Seelöwe' (invasie in Engeland) vanaf 15 september kon beginnen. In 'ULTRA' tekenden de voorbereidingen zich af in afzonderlijke radioberichten, die bijvoorbeeld het verbod op bombardementen van havens aan de Britse zuidkust, de nauwe ondersteuning van legerverbanden of de toewijzing van Engels sprekende tolken betroffen. Eind augustus moest de datum voor 'Seelöwe' vanwege de moeilijkheden bij het beschikbaar stellen van landingsschepen door de Kriegsmarine worden uitgesteld tot 21 september. In de eerste week van september detecteerde de Britse luchtfotografie de sterke toename van landingsvaartuigen in de Kanaalhavens, die meteen het doelwit werden van het Britse Bomber Command. Toen daarom een 'Enigma' ontcijfering op 8 september een verlofverbod beval en er op dat moment tegelijkertijd gunstige omstandigheden waren, werd in Engeland op 7 september het anti-invasie alarm 'Cromwell' afgekondigd. Aangezien Hitler echter de belangrijkste voorwaarde voor een landing, het luchtoverwicht, nog niet als gegeven beschouwde, stelde hij de uitgifte van het 10-daagse voorbevel op 11 en 14 september telkens met drie dagen uit. Maar ook op 17 september was de situatie niet wezenlijk veranderd. Nu vereisten de licht- en getijdenomstandigheden een verschuiving van het voorbevel naar 12 oktober. Met deze verschuivingen gingen bevelen gepaard om de door Britse luchtaanvallen bedreigde concentraties te verspreiden. Tegelijkertijd werd echter bevolen de voorbereidingen met alle intensiteit voort te zetten, om de Britse kant voortdurend onder de dreiging van een invasie te houden.
Zo kon het niet uitblijven dat de sleutel 'RED' nog steeds in grote aantallen afzonderlijke informatie over de voorbereidingen voor 'Seelöwe' leverde, wat er nu toe leidde dat de Britse inlichtingsexperts ondanks verschillende aanwijzingen slechts aarzelend bereid waren te geloven in een uitstel van de Duitse operatie. Daarentegen beschrijft Winterbotham heel levendig dat Churchill een ontcijferd bevel van 17 september aan de 7 vliegdivisies om laadfaciliteiten te versoepelen, als een keerpunt in de bedreiging beschouwde, omdat dit overeenkwam met zijn intuïtieve inschatting dat Hitlers opmars slechts een bluf was.
De lucht- en zeeslag van herfst 1940 tot voorjaar 1941.
Na hun nederlaag in de luchtstrijd om Engeland was de Duitse Luftwaffe steeds meer overgegaan op nachtelijke aanvallen. Voorwaarde voor het vinden van de doelen in het donker was een radiovoorpeilingssysteem dat het vliegtuig in staat stelde zijn positie te bepalen, evenals verschillende VHF-precisienavigatiesystemen, waarvan sommige gericht bommenwerpen mogelijk maakten. Deze systemen werden bekend onder de namen 'Knickebein', X- en Y-systeem.
Prof. R.V. Jones, een van de leidende Britse elektronica-experts, heeft in zijn memoires beschreven welke rol 'Enigma'-ontcijferingen speelden in de zogenaamde 'Battle of the Beams' voor hem om de locaties van de zenders en de frequenties en richtingen van de aan- en dwarsgeleide stralen te vinden. Zonder 'ULTRA' zou de ontwikkeling van geschikte elektronische verblindings- en storingsmaatregelen nauwelijks zo tijdig mogelijk zijn geweest, zodat in de eerste helft van 1941 een toenemend deel van de Duitse aanvalskracht van de eigenlijke doelen kon worden afgeleid en in het niets kon verdwijnen.
Maar ook hier was de werkelijkheid veel complexer dan het vaak doorvertelde sensatieverhaal dat Churchill een tijdige waarschuwing voor de Duitse aanval op Coventry zou hebben ontvangen, maar de stad niet zou hebben gewaarschuwd of geëvacueerd om het levensbelangrijke geheim van 'Enigma/ULTRA' niet prijs te geven. Misschien kan een uit de context gerukte informatie die historici op een dwaalspoor kan brengen, het daadwerkelijke voorval verduidelijken.
De bedoeling van de Duitse luchtmachtleiding was om na een reeks van bijna nachtelijke zware aanvallen op Londen vanaf midden november 1940 achtereenvolgens andere Engelse steden met belangrijke industrieën massaal aan te vallen. Voor het vinden van de doelen moest de met het 'X-apparaat' uitgeruste gevechtsgroep (KGr)-100 worden ingezet. Zij moesten brandbommen werpen op het door de elkaar kruisende geleide stralen gemarkeerde doel. De volgende eenheden zouden de ontstane branden als doel gebruiken. Op 11 november ontcijferde Bletchley Park een via de radio aan de KGr-100 gegeven bericht voor een operatie 'Mondscheinsonate'. Het bericht duidde op een naderende grote aanval van de luchtvloten 2 en 3 met hulp van de KGr-100 bij het vinden van doelen met behulp van 'Knickebein' en VHF. Zonder nadere gegevens werd ook gesproken over de doelen 1-4. Aangezien op een kort daarvoor buitgemaakte kaart dergelijke doelen 1-4 in het grootstedelijk gebied van Londen waren aangegeven, waar tot nu toe ook het zwaartepunt van de Duitse aanvallen lag, bracht men deze gegevens met elkaar in verband. De volgende dag werd de inhoud bekend van een afgeluisterd gesprek van een op 19 november krijgsgevangen genomen piloot met een kameraad, waarin deze sprak van een voor de volgende vollemaanperiode van 15 tot 20 november geplande massale aanval, en waarin Coventry en Birmingham als doelen werden genoemd. - Maar het vertrouwen in een dergelijke uitspraak was niet erg groot. Toen een dezelfde dag bekend geworden 'Enigma'-bericht voor de KGr-100 drie nieuwe doelen 51, 52 en 53 met hun VHF-geleidestralen gaf, die boven Wolverhampton, Birmingham en Coventry kruisten, werd dit slechts in verband gebracht met soortgelijke eerdere signalen voor doelen in de Midlands, maar niet met de operatie 'Mondscheinsonate'. Ook een verdere ondervraging van de gevangene bracht geen duidelijkheid, zodat de 'Air Chief' op de ochtend van 14 november van mening was Het doel zou moeten zijn, dat men dat uit de tussen 13:00 en 15:00 uur te verwachten proef-uitzendingen van de richtstraal zou kunnen herkennen. In feite was Coventry dus weliswaar als een van de mogelijke doelen in de inlichtingen verschenen, maar tot de middag van 14 november hield de interpretatie, die aan de operationele en tactische beslissingen ten grondslag lag, doelen in de omgeving van Londen voor waarschijnlijker. Hierdoor brak Churchill zelfs een aangevangen reis af en bleef in Londen. Toen kort na 15:00 uur de waarneming van de richtstraal die boven Coventry kruiste door een speciaal vliegtuig (RAF?) duidelijkheid verschafte, werd de voorbereide tegenoperatie 'Cold Water' ingezet. Deze bestond uit het verstoren van de richtstralen, het alarmeren van luchtafweergeschut en nachtjagers, en vooral uit offensieve aanvallen op de peilzenders en vliegvelden in Frankrijk, in het bijzonder die van de KGr-100, evenals op Duitse steden. Het falen ervan had verschillende oorzaken: de storingsfrequentie tegen het voor het eerst op grote schaal gebruikte X-apparaat was onjuist, de lucht aanvallen hadden slechts beperkt succes, en in de jagersleiding waren er ernstige fouten.
Toch leerde men aan Britse zijde veel van Coventry voor de inlichtingenanalyse en de coördinatie hiervan met de operationele leiding, wat resulteerde in toenemende afweersuccessen tegen de Duitse luchtoffensieven, die ook vanwege de opbouw tegen de Sovjet-Unie plaatsvonden.
Terwijl Bletchley Park met zijn ontcijferingen toenemend invloed kreeg op de lucht oorlogsvoering, bleef een doorbraak in het Duitse marine-radioverkeer voorlopig uit. Dit kwam vooral omdat de marine al in december 1938, toen het leger de rotors IV en V in gebruik nam, aan hun vijf rotors nog twee toevoegde en in juli 1939 een achtste, waardoor de mogelijke rotorconfiguraties van 60 eerst naar 210 en toen naar 336 stegen. Bovendien maakte de introductie van een van de sleutel M gescheiden kenngroepmethode voor de bericht- en proceduresleutels het onmogelijk om de interne verbindingen van de rotors met de eerdere Poolse methoden te reconstrueren.
Zo bleef de inlichtingendienst van de Admiraliteit naast conventionele informatiebronnen voorlopig aangewezen op verkeersanalyse en peilingevaluatie.
Daarentegen leverde de ontcijferingsdienst (xB) van de Kriegsmarine in deze eerste oorlogsfase de marineleiding enkele belangrijke inzichten, nadat zij voor een deel al voor de oorlog een doorbraak had bereikt in verschillende operationele sleutel- en codeprocedures van de Royal Navy, zodat zij de bewegingen daarvan vrij goed kon volgen. Ook toen men op 12 februari 1940 bij de geredden van U-33 drie sleutelrotors vond, bracht dit geen vooruitgang voor Bletchley Park, omdat deze blijkbaar toevallig bij de reeds bekende rotors I - V hoorden. Ook de verovering van enkele sleutelinstellingen van schip 26 tijdens de Noorwegen-operatie op 26 april maakte slechts met aanzienlijke vertraging in mei de ontcijfering van 6 dagsleutels uit april mogelijk. Toch verkreeg men uit dit materiaal belangrijke kennis over de marine-radiocommunicatieorganisatie en de procedures, die in de herfst van 1940 door de uitzending van een radiobewakingsschip naar de Atlantische Oceaan nog verder werden verdiept. Hierdoor werd het bijvoorbeeld mogelijk, met de methode De verkeersanalyses om de identificeerbare en peilbare kortsignalen van de onderzeeboten naar konvooien te benutten voor de eigen konvooibesturing, zelfs zonder de precieze tekst te kunnen lezen. Ondervangen konvooien moesten echter zware verliezen lijden vanwege hun zwakke beveiliging, aangezien een groot deel van de torpedobootjagers tot eind oktober 1940 nog gebonden was aan de invasieverdediging in het Kanaal.
Het verschijnen van zware Duitse schepen op de Noord-Atlantische routes vanaf november 1940 en de rol die de operationele leiding van de onderzeeboten via radio blijkbaar speelde, maakten het voor de Admiraliteit dringend noodzakelijk om de voorwaarden voor radiocommunicatie-inlichtingen te verbeteren. Daarom werden speciale operaties opgezet om Duits sleutelmateriaal te bemachtigen. Tijdens de Lofoten-raid slaagde de torpedobootjager Somali erin op 4 maart 1941 sleutelonderlagen en de doos met reserve-sleutelwalsen van het voorpostenboot Krebs te bergen. Deze buit stelde de experts in Bletchley Park in staat de doorslaggevende doorbraak in het sleutelgebied 'Binnenwateren' (vanaf 1942 en hierna 'HYDRA' genoemd) te realiseren, waar toen nog ongeveer 95% van het totale radioverkeer werd afgehandeld. Vanaf 10 maart kon men achteraf het verkeer van februari ontcijferen en tussen 22 april en 10 mei met cryptanalytische methoden een deel van het verkeer van april ontcijferen, vervolgens ook een deel van het verkeer van mei met een vertraging van 3-7 dagen. De verkregen inzichten boden een kans op verdere buit. Door het ontcijferen van het verkeer van de naar de Noordzee gestuurde weerobservatieschepen kon men op 7 mei een van hen, de München, verrassen en enteren voordat de sleutelonderlagen vernietigd konden worden. Hiermee kon men het verkeer in juni vrijwel gelijktijdig lezen. Dat het toevallig op 9 mei lukte om aan boord te komen van de U-110, die door een konvooislag gedwongen was boven water te komen, en een intacte sleutelmachine en alle sleutelonderlagen, met name het onderzeeboot-kortspecificatieboek en de 'M-Officier'-sleutelonderlagen, te bemachtigen, had in feite niet meer de betekenis voor Bletchley Park die men tot nu toe had aangenomen, aangezien het fundamentele cryptologische probleem al was opgelost. Ook kon men een van de zes sinds augustus 1940 voltooide verbeterde 'bombes' van de Naval Section in Bletchley Park toewijzen, nadat men hun capaciteit had uitgebreid tot het verhoogde aantal mogelijke rotorposities.
In tegenstelling tot sommige misleidende voorstellingen hebben zorgvuldige analyses op basis van in het Public Record Office beschikbare ontcijferde telegrammen aangetoond dat bij de ondergang van het slagschip Bismarck de radio-inlichtingen alleen in de vorm van radiolocatie, maar niet door 'ULTRA' van doorslaggevend belang waren voor de operationele inzet van de Britse jachtgroepen. Heel anders was de situatie echter bij de ontmanteling van de Duitse bevoorradingsschepen in de Midden-Atlantische Oceaan in juni 1941. Hier konden Britse schepen tijdig worden ingezet op de ontcijferde bevoorradingspunten en de tankers en bevoorraders tot zinken brengen of veroveren, waarbij waarschijnlijk nog meer sleutelmateriaal is buitgemaakt. Vermoedelijk hebben de grote mogelijkheden, die het gelijktijdig meelezen door middel van buitgemaakte sleutelmateriaal bood, de Admiraliteit ertoe aangezet om rond eind juni/begin juli opnieuw een actie tegen een weersschip te starten. De Lauenburg werd op 28 juni opgebracht en leverde de sleutelonderlagen voor juli.
Het tot zinken brengen van bijna alle bevoorradingsschepen in slechts enkele weken leidde aan Duitse zijde tot de voor de hand liggende vrees voor een compromittering van hun eigen sleutelmateriaal. Een ingeleid onderzoek leverde echter geen bevindingen op; men geloofde dat men alle gevaren kon afwenden door geplande tegenmaatregelen, zoals sleutelaanpassingen door middel van steekwoord opdrachten en andere verbeteringen. Dit was een geluk voor de Britse kant, die in de toekomst afzag van dergelijke geplande operaties om 'ULTRA' niet in gevaar te brengen, en de vertragingen die de cryptologische ontcijfering in augustus 1941 met zich meebracht, voor lief nam.
Middellandse Zee, Balkan, Midden-Oosten en Sovjet-Unie 1940-1941.
De GC&CS had tot de oorlogstoetreding van Italië het grootste deel van het Italiaanse radioberichtenverkeer kunnen lezen of ontcijferen, zowel op het gebied van diplomatie en lokale administratie als op het gebied van leger, luchtmacht en marine. Maar ook de Italiaanse radiocommunicatie-inlichtingendienst had enkele doorbraken in Britse procedures behaald.
Met het uitbreken van de oorlog introduceerden het Italiaanse leger en de luchtmacht echter nieuwe sleutelsystemen, waardoor Bletchley Park aanvankelijk verblind werd. Bij de marine duurde de introductie iets langer. Dit had onder andere tot gevolg dat de Britse onderzeebootbestrijding tot juni tien onderzeeboten ten slachtoffer viel. Het was zelfs mogelijk om op 29 juni nieuwe sleutelsystemen van de Uebi Scebeli te bemachtigen. De daarmee geboden kans werd echter tenietgedaan toen de pers een foto van de inbeslagname van de onderzeeboot Galileo Galilei publiceerde. Hierdoor introduceerde de Italiaanse marine op 5 juli nieuwe sleutels en codeboeken voor de onderzeeboten en op 17 juli voor de vloot, die voortaan slechts in enkele uitzonderingsgevallen, bijvoorbeeld in mei 1941, konden worden meegelezen.
In het nieuwe onderzoek van Hinley wordt voor het eerst een geslaagde poging ondernomen om de ontwikkeling van het uit een veelheid van bronnen - waaronder ook radiocommunicatie-inlichtingen - gevoede situatiebeeld van de verschillende Britse inlichtingendiensten in Londen en op de oorlogstoneelplaatsen te presenteren en te laten zien wanneer en op basis van welke informatie de politieke en militaire besluitvormingsorganen besloten om dit of dat situatieoordeel over te nemen. Als men bedenkt dat de gebeurtenissen die voor beter begrip in afzonderlijke hoofdstukken worden behandeld, op vele fronten van zomer 1940 tot voorjaar 1941 daadwerkelijk parallel liepen, wordt aan de hand van het uitgestrekte en diverse materiaal de moeilijkheid duidelijk waar de inlichtingsexperts en de politieke-militaire leiders voor stonden.
Van agenten en de zich vormende verzetsbewegingen evenals van de eigen diplomaten en bondgenoten kwamen een groot aantal min of meer geloofwaardige rapporten binnen, die elkaar vaak tegenspraken en nauwelijks een enkele denkbare mogelijkheid van vijandelijke bedoelingen uitsloten. De eigen luchtfoto inlichtingen waren beperkt door het bereik van de vliegtuigen. En 'ULTRA' was nog ver van zijn latere veelzijdigheid en prestatievermogen verwijderd. Want nog was het radioberichtenverkeer van het Duitse leger en de Kriegsmarine ontoegankelijk. Uit Italië kwamen slechts fragmentarische delen binnen, zodat men vooral afhankelijk was van het sleutelgebied 'RED' van de luchtmacht, dat echter ook alleen informatie kon leveren wanneer de Duitsers vanwege geografische of technische redenen met morse moesten communiceren.
In november 1940 werd de verplaatsing van Duitse luchtmachteenheden naar Roemenië, ter bescherming van de olievelden, ontdekt door hun berichtenverkeer dat aanvankelijk via radio werd afgehandeld vanwege een gebrek aan draadverbindingen. In december waren er aanwijzingen voor de verplaatsing van voorhoedetroepen van het 12e leger en het VIIIe vliegerkorps naar Bulgarije. Maar deze kennis werd niet verkregen door de ontcijfering van fundamentele operationele bevelen, maar door de analyse en compilatie van vele afzonderlijke, op zichzelf onbeduidend lijkende tactische berichten van het middelste of zelfs al eerdere lagere niveau, zoals de toewijzing van een luchtmachtverbindingsteam, dat eerder was herkend bij de coördinatie van lucht- en grondoperaties, aan het 12e leger. Over het algemeen werden de situatiebeoordelingen in deze weken veel meer beïnvloed door de rapporten over Duitse militaire voorbereidingen op de Balkan die uit verschillende andere bronnen binnenkwamen, wat leidde tot een aanzienlijke overschatting van de Duitse betrokkenheid en bedoelingen. Men had nog niet geleerd om uit het ontbreken van overeenkomstige resultaten van radioverkenning in een gebied waar onvermijdelijk sterke radiocommunicatie werd verwacht, de juiste conclusies te trekken, dat wil zeggen ook dergelijke 'negatieve inlichtingen' correct in te schatten.
Een belangrijke vooruitgang werd geboekt op 7 februari 1941 met de oplossing van de 'Enigma'-sleutel die door de Duitse Reichsbahn werd gebruikt, die tot eind maart - in combinatie met de luchtmachtsleutel - belangrijke inzichten opleverde over de Duitse troepenbewegingen van het 12e leger voor een aanval op Griekenland. Nadat het op 28 februari ook was gelukt om de nieuwe 'LIGHT BLUE' sleutel te kraken die werd gebruikt door het naar Sicilië verplaatste X-vliegerkorps en de vliegcommandant Afrika, kreeg de radioverkenning in het Middellandse Zeegebied grotere betekenis voor de Britse leiding. Door de verplaatsing van Duitse luchtmachteenheden ter ondersteuning van een op handen zijnde Italiaanse vlootoperatie in combinatie met de ontcijfering van een door de Italiaanse marine zelden gebruikte 'Enigma-D' sleutel, die al sinds de Spaanse oorlog bekend was, werd de Italiaanse vlootuitstoot naar Kaap Matapan zo tijdig herkend dat de bevelhebber van de Britse Middellandse Zeevloot, admiraal Cunningham, zijn krachten op de juiste plaats en tijd kon concentreren. Ook kon men in het radioverkeer de aankomst van de Duitse 5e lichte divisie in Noord-Afrika volgen. Maar hier zou al snel een bijzonder probleem duidelijk worden, dat zelfs uitstekende ontcijferingsresultaten nutteloos, ja zelfs gevaarlijk maakte.
Omdat men uit 'ULTRA' wist dat slechts delen van het nieuwe Afrikakorps waren aangekomen en zijn commandant, generaal Rommel, slechts de opdracht had om het Sirte-front te stabiliseren, werd men totaal verrast toen hij plotseling een offensief improviseerde en, zonder de aankomst van zijn 15e pantserdivisie af te wachten, binnen 11 dagen heel Cyrenaica behalve Tobruk heroverde. Door middel van op radio- en luchtverkenning gebaseerde aanvallen met onderzeeërs en torpedobootjagers probeerde men de Duits-Italiaanse bevoorradingstransporten en de overbrenging van de 15e pantserdivisie te verstoren en slaagde men er in de eerste helft van mei in om het bevoorradingskonvooi 'TIGER' door de Middellandse Zee te loodsen. Toen men begin mei het in de luchtmachtsleutel verzonden rapport van generaal Paulus, die door het OKH was uitgezonden, over de kritieke bevoorradingssituatie van Rommel en de opdracht die hij kreeg om zich defensief op te stellen, was voor Churchill aanleiding om zijn opperbevelhebber in het Midden-Oosten, generaal Wavell, ondanks diens minder optimistische inschatting van de situatie, tot een offensief aan te sporen. Deze werden echter door Rommel - niet in de laatste plaats dankzij zijn uitstekende tactische radiocommunicatie-inlichtingen - onderschept en sloeg terug.
In maart 1941 was de inschatting van de Duitse bedoelingen door de Britse leiding nog allesbehalve duidelijk. Was de invasie van Engeland definitief afgeblazen? Waren de plannen tegen Spanje, Gibraltar en de Atlantische eilanden, waarover geruchten de ronde deden, van tafel geveegd? Hoewel zowel conventionele bronnen als 'ULTRA' wezen op een op handen zijnde Duitse offensief vanuit Roemenië en Bulgarije tegen Griekenland, wat betekende dit voor Turkije en het Suezkanaal verder richting het Midden-Oosten? En wat moest men denken van de toenemende berichten en speculaties over Duitse aanvalsplannen tegen de Sovjet-Unie, die enerzijds tegemoetkwamen aan wensdenken, maar waarvoor anderzijds nog geen onmiskenbaar bewijs leek te zijn?
Voor Churchill was dit bewijs eindelijk geleverd, toen op 26 maart, een dag na de toetreding van Joegoslavië tot het Driemogendhedenpact, uit een Reichsbahn Enigma-signaal de verplaatsing van drie pantserdivisies van de Kleist-groep van Hongarije naar Krakau bekend werd. Deze verplaatsing werd echter na de Joegoslavische staatsgreep van 27 maart binnen 12 uur teruggedraaid. Toen in de daaropvolgende dagen de verplaatsing van verdere eenheden en luchtmachteenheden van het westen naar de Balkan werd opgemerkt, was het op 4 april duidelijk dat een aanval op Joegoslavië en Griekenland aanstaande was. Hoewel de Britse radio-inlichtingen voor het verloop van de veldtocht tot aan de ontruiming van Griekenland nauwelijks van belang waren, waren hun bevindingen des te belangrijker voor de beoordeling van de daaropvolgende Duitse bedoelingen.
Enerzijds kon het vertrek van niet langer benodigde troepen naar het Poolse-Roemeense opmarsgebied worden vastgesteld. Anderzijds leverde Bletchley Park in de loop van de eerste 20 dagen van mei gedetailleerde informatie over de Duitse voorbereidingen voor een lucht- en zeelandingsoperatie tegen Kreta. De bevelhebber ter plaatse, de Nieuw-Zeelandse generaal Freyberg, kon nauwkeurig geïnformeerd worden over de Duitse aanvalsdoelen Maleme, Chania, Rethymnon en Heraklion, over de verschillende verschuivingen in de Duitse operaties en de uiteindelijke datum van de aanval.
Toch bleek dat zelfs de beste inlichtingen een probleem niet kunnen oplossen: als de vijand door de geografische situatie absolute luchtoverwicht in het gevechtsgebied kan verwerven en door massale aanvallen de aanwezigheid van de vloot daar onmogelijk maakt, kan zelfs een goed opgestelde verdediging van een eiland zich niet langdurig handhaven. Dit betekent dat voldoende en geschikte troepen op de juiste plaats beschikbaar moeten zijn en ondersteund moeten worden, om goede inlichtingen om te zetten in militair succes.
Uit 'ULTRA' werd vanaf eind mei al snel duidelijk dat de Duitsers hun verovering van Kreta niet van plan waren te gebruiken voor een verdere aanval via Cyprus en Syrië naar Irak, dat door de staatsgreep van Rasjid al-Gailani was afgevallen. De hulpmaatregelen die in de radiocommunicatie zichtbaar waren, waren daarvoor te gering. Het werd steeds duidelijker: aan Duitse kant concentreerde men zich nu volledig op de aanval tegen de Sovjet-Unie. Naast informatie uit veel andere bronnen leverden Enigma-ontcijferingen van de luchtmacht- en Reichsbahn-sleutels op het middelste en lagere niveau zoveel details over de betrokken legergroepen, legers, luchtvloten, korpsen en luchtmachtkorpsen dat op 7 juni een grotendeels correcte 'Order of Battle' was afgerond. De vraag of het een grote bluf was om uitgebreide concessies af te dwingen - wat sommige diplomaten en strategen mogelijk achtten - of een echte aanvalsmobilisatie, werd uiteindelijk op 31 mei beslist door de ontcijfering van een bevel voor het beschikbaar stellen van goederenwagons voor het vervoer van krijgsgevangenen. Bij het achterhalen van de datum van de aanval had Bletchley Park het voordeel dat de troepen die klaarstonden voor de aanval van Noorwegen op Moermansk door gebrek aan andere communicatiemiddelen afhankelijk waren van radio, waardoor de anders opgelegde strikte radiostilte voor alle gereedstaande eenheden daar werd doorbroken.
Het is een belangrijke vraag of de Britten de Sovjets informeerden over de inzichten die uit 'ULTRA' waren verkregen. Britse experts hebben op vragen duidelijk ontkend dat dergelijke informatie via Sovjet-spionageorganisaties in Zwitserland was doorgegeven, bijvoorbeeld dat de 'Rote Kapelle' of 'Lucy' hun informatie op deze manier ontvingen en zo hielpen 'ULTRA' te verbergen. In werkelijkheid was bij de Britse militaire missie in Moskou een 'ULTRA'-expert gestationeerd, aan wie via een veilige communicatielijn informatie werd verstrekt, die echter altijd voorzien was van een dekmantelverhaal met betrekking tot de bron, om de ware aard ervan niet prijs te geven. Men vond de veiligheid van de Sovjet-communicatie niet voldoende, vooral omdat men zelf uit 'ULTRA' - nadat vanaf september 1941 gedeeltelijk en vanaf april 1942 volledig de Duitse leger code sleutels waren gebroken - uit de resultaten van de Duitse radio-inlichtingen leerde men meer over de Sovjetzijde dan van de bondgenoot zelf. Van Sovjetzijde zijn er tot nu toe geen gegevens beschikbaar over hoe zij de basis van waarschuwingen, zoals die van Churchill aan Stalin van 3 april, beoordeelden en welke waarde zij hechtten aan latere informatie, waarvan de Britten dachten de ware bron niet te kunnen onthullen.
(Start Operatie Barbarossa, 22 juni 1941)
Al geruime tijd zijn de details van de onderhandelingen en stafgesprekken bekend die in mei 1941 leidden tot de ondertekening van het 'ABC-Staff-Agreement', waarmee de gezamenlijke 'Europe-First'-strategie van de latere Amerikaans-Brits-Canadese coalitie werd vastgesteld. Het was ook bekend dat de nauwe Anglo-Amerikaanse wetenschappelijke samenwerking, met de uitwisseling van de nieuwste inzichten op vele gebieden, met name op het gebied van hoogfrequentietechnologie, al in augustus 1940 begon met de missie van Sir Henry Tizard. Voor wat betreft de radiocommunicatie-inlichtingen beperkten de informatie zich echter tot kort geleden tot meldingen over de Britse kennis van de Amerikaanse successen tegenover Japan.
William F. Friedman, de technisch directeur van de Signal Intelligence Service van het Amerikaanse leger, en zijn team slaagden er in augustus/september 1940 in om de geheimen van de Japanse 'Purper'-coderingsmachine, afgeleid van een eerdere versie van de 'Enigma', te ontrafelen. Deze machine werd gebruikt voor het versleutelen van hooggeheime diplomatieke communicatie. Na de betrokkenheid van het desbetreffende team van de Amerikaanse marine onder leiding van kapitein Lawrence F. Safford vond men al snel een methode om de gebruikte dagsleutels snel te kraken, wat in ongeveer 90% van de gevallen lukte.
Al in oktober 1940 werden de Britten over dit succes geïnformeerd. Hoewel een geplande bezoek van Friedman aan Bletchley Park door zijn plotselinge gezondheidsproblemen niet kon doorgaan, bracht een Amerikaanse missie in januari 1941 aan boord van het slagschip King George V de tweede en derde door de VS nagemaakte Japanse 'Purper'-machines naar Engeland. In tegenstelling tot eerdere opvattingen was deze uitwisseling echter niet eenzijdig. Nog voor het einde van 1941 ontving Engeland ook elk twee exemplaren van de nagebouwde 'RED'- en 'J-19'-marinemachines, terwijl Washington op de hoogte werd gebracht van de Britse successen in Bletchley Park, zodat ze daar een tegenhanger van de Turing-machine konden bouwen, genaamd 'Madame-X'.
De samenwerking op het gebied van cryptanalyse zou eerst van belang zijn voor de slag om de Atlantische Oceaan. Het vrijwel gelijktijdig meelezen van de communicatie van de Duitse U-boten in juni en juli stelde het Submarine Tracking Room en de Trade Division van de Admiraliteit in staat om de Noord-Atlantische konvooien zo te leiden dat ze de Duitse U-bootopstellingen ontweken, waardoor de commandant van de U-boten (BdU) gedwongen werd zijn operaties te verplaatsen naar de Engeland-Gibraltar-route, waar de 'Condor'-vliegtuigen vanuit Frankrijk hielpen bij het opsporen van konvooien. 'ULTRA' kon de op deze manier ontstane konvooislagen niet voorkomen, maar door de exacte kennis van de vijandelijke situatie kon men de beveiliging van bedreigde konvooien op veiliger routes versterken.
De Amerikaanse Atlantische Vloot was inmiddels sinds juni 1941 begonnen met het patrouilleren van het noordelijke en centrale deel van de Atlantische Oceaan, ten westen van 26° westerlengte, met 'Task Forces' bestaande uit slagschepen, vliegdekschepen, kruisers en torpedobootjagers. Deze operaties werden uitgevoerd vanuit de bases op Newfoundland en Bermuda, die waren verkregen via de 'Destroyer-Naval base'-deal. Na de bezetting van IJsland door Amerikaanse mariniers in juli werd een 'Task Force' permanent naar Hvalfjord verplaatst om de Deense Straat te bewaken. Deze acties gingen verder dan de 'neutraliteitspatrouilles' die in 1939/1940 binnen de 'Pan-Amerikaanse veiligheidszone' werden uitgevoerd, zoals blijkt uit gebeurtenissen eind augustus 1941 die tot nu toe niet bekend waren.
Toen 'ULTRA'-informatie medio augustus 1941 de aanwezigheid van een Duitse oppervlakteschip in de centrale noordelijke Atlantische Oceaan leek aan te geven, werden niet alleen Britse en Canadese schepen ingezet om jacht te maken, maar werden ook de Amerikaanse leidinggevenden gewaarschuwd. Naar aanleiding van (onjuiste) meldingen op 30/31 augustus over een Duitse zware kruiser werden er grootschalige, meerdaagse zoekoperaties uitgevoerd door zowel Britse als Amerikaanse gevechtsgroepen ten noorden van de evenaar, gericht op deze 'spookkruiser'.
Ook de deelname van de Amerikaanse marine aan de beveiliging van de geallieerde Noord-Atlantische konvooien vanaf medio september 1941 was niet slechts een onafhankelijk uitgevoerde ondersteuningsoperatie voor de Royal Navy, zoals tot nu toe werd aangenomen, maar een meer gecoördineerde actie. In werkelijkheid nam het 'Chief of Naval Operations' (OPNAV) in Washington na de afspraken tijdens de Atlantische Conferentie de operationele leiding over alle konvooien ten westen van het zogenaamde 'Mid Ocean Meeting Point' (MOMP) op zich. Dit gold niet alleen voor de Amerikaanse escortegroepen vanaf 15 september, maar ook voor de konvooien geleid door Canadese of andere geallieerde schepen, totdat ze bij het MOMP ten zuiden van IJsland werden overgenomen door Britse troepen. Hoewel de Admiraliteit, dankzij hun superieure informatie uit 'Special Intelligence', aanbevelingen deed voor de konvooiroutes vanuit het Amerikaanse continent, kwamen de definitieve koersaanwijzingen en eventuele koerscorrecties voor alle konvooien ten westen van het MOMP voortaan van OPNAV. Op deze manier had de Amerikaanse marine drie maanden voor Pearl Harbor als volwaardige partner van de Royal Navy en de Royal Canadian Navy deelgenomen aan de Slag om de Atlantische Oceaan. De loop van deze strijd werd in de drie daaropvolgende maanden in hoge mate bepaald door 'ULTRA'.
In augustus moest men overschakelen op de cryptologische ontcijfering van de dagelijks wisselende sleutel 'HYDRA', die algemeen en ook voor de onderzeebootleiding werd gebruikt. Daarbij was het voor Bletchley Park een voordeel dat het uitgebreide dagelijkse onderzeebootradioverkeer noodzakelijkerwijs vaak veel herhalende vormen van berichten en korte signalen vertoonde, net zoals overigens ook het voor de konvooibesturing gebruikte geallieerde 'Naval Cypher-3'. Aangezien deze signalen door analyse van het verkeer gemakkelijk te herkennen waren en bovendien te peilen waren, kon men hun inhoud vaak raden door een blik op de eigen situatietekening, en zo kon men een vermoede klare tekst aan de onderschepte sleuteltekst koppelen, wat het binnendringen mogelijk of eenvoudiger maakte. Een soortgelijke rol speelden de gemakkelijk herkenbare weersignalen en vaak ook meldingen die uit andere sleutelkringen waren overgenomen en al bekend waren. Met behulp van deze methoden was het voor Bletchley Park mogelijk om tussen augustus 1941 en januari 1942 de 'HYDRA' dagsleutel met slechts enkele uitzonderingen voortdurend te ontcijferen, meestal met een vertraging van twee tot drie dagen, en dan binnen enkele uren het gehele radioberichtverkeer van een dag te ontcijferen.
Er waren echter wel enkele problemen toen de BdU, bezorgd om de veiligheid van de sleutel, begin september overstapte op het verhullen van de tot dan toe via een vierkantkaart gecodeerde positieaanduidingen door middel van een willekeurige oversleuteling van de twee vierkantletters, die elke 48 uur werd gewijzigd. Hierdoor kon Bletchley Park aanvankelijk vaak pas te laat de positie van onderschepte onderzeebootgroepen vaststellen, wat leidde tot de verliesrijke operaties tegen de konvooien SC-42 en SC-44 bij Groenland begin en midden september. Maar in de daaropvolgende weken slaagde de Submarine Tracking Room er steeds beter in om de konvooien langs de voorpostenlijnen van de onderzeeboten te leiden. Zonder 'Special Intelligence' zouden de oorspronkelijk bevolen routes volledig zijn overschreden, en zouden de verwachte konvooien na slechts korte wachttijden zijn onderschept, vaak in een gunstige tactische uitgangspositie voor een geconcentreerde aanval in de eerste nacht. Echter, het kwam slechts tot incidentele toevallige ontmoetingen tussen vertrekkende of terugkerende onderzeeboten en konvooien, die 'Special Intelligence' niet kon verhinderen. Door het ontwijken, gebaseerd op kennis van de vijandelijke positie, en het aanvoeren van extra escorts van niet bedreigde konvooien, kon men meestal de aankomende onderzeeboten afweren. Een nauwkeurige analyse heeft aangetoond dat de Submarine Tracking Room op deze manier de scheepsverliezen in de tweede helft van 1941 - voorzichtig geschat - met minstens een miljoen BRT heeft verminderd. Men kan zich afvragen wat er zou zijn gebeurd als 'Special Intelligence' in deze drie maanden niet zoveel mogelijke konvooigevechten had voorkomen, en als er daarom niet alleen incidentele ontmoetingen waren geweest met de konvooien SC-48, HX-156 en ON-28, waarbij de torpederingen van de escorte-destroyers Kearny en Reuben James, evenals de tanker Salinas, ernstige incidenten waren. Wat zouden Hitler of Roosevelt bijvoorbeeld hebben gedaan als de SKL niet op het laatste moment had afgezien van een nieuwe Atlantische operatie van de zware kruiser Admiral Scheer begin november, waartegen reeds een Amerikaanse Task Force met twee slagschepen en twee kruisers naar de Deense Straat was gestuurd door middel van 'ULTRA'-signalen, en als het daar tot een Duits-Amerikaans zeeslag was gekomen?
Ja, was 'Special Intelligence' misschien zelfs mede verantwoordelijk voor het feit dat Roosevelt uit de via radio overgebrachte instructies van Hitler aan de U-boten, waarin incidenten met Amerikaanse schepen absoluut vermeden moesten worden, de conclusie trok dat Hitler niet bereid was om het openlijke ingrijpen van de Amerikaanse marine in de Atlantische oorlog met een oorlogsverklaring te beantwoorden? En dat Roosevelt zich daarom eind oktober op de Stille Oceaan richtte? Hieruit bleek duidelijk uit hun eigen radio-inlichtingen dat de Japanse marine en het leger steeds duidelijker opmars maakten voor een grootschalige aanval op Zuidoost-Azië, terwijl de diplomatieke onderhandelingen - zoals de 'PURPUR'-ontcijferingen aantoonden - alleen nog een vertragingstactiek waren. Het is zeker dat Roosevelt en zijn politieke en militaire adviseurs - zoals Robert Wohlstetter overtuigend heeft aangetoond - geen rekening hielden met een Japanse aanval door vliegdekschepen op Pearl Harbor, omdat hun beeld van de vijand, dat vooral was gebaseerd op verkeersanalyse en peilingen van het Japanse Marine radioverkeer, hen zo sterk op de zich duidelijk aftekenende Japanse zuidelijke operatie had gefixeerd, dat er in dit beeld helemaal geen Japanse vlootformatie meer overbleef die een aanval op Pearl Harbor zou kunnen uitvoeren. Daarom konden zij ook alle door de onderzoeken van de Congrescommissie na de oorlog benadrukte, maar feitelijk slechts indirecte aanwijzingen voor Pearl Harbor niet op waarde schatten, zoals revisionisten - vanuit een terugblikkend perspectief - geloven te kunnen doen.
De keerpunten in de Grote Oceaan en de Atlantische Oceaan 1942-1943.
Dat het de Amerikaanse marine eind 1941, begin 1942 lukte om in te breken in de belangrijkste Japanse maritieme codetaal 'JN-25', zou in de eerste helft van 1942 verstrekkende strategische gevolgen hebben. Zonder de ontcijferingen van 'MAGIC', het Amerikaanse equivalent van de Britse 'ULTRA', had de Amerikaanse opperbevelhebber in de Grote Oceaan, admiraal Nimitz, zijn op dat moment veel zwakkere vliegdekschepen niet in mei zo tijdig naar de Zuidelijke Grote Oceaan kunnen sturen dat het hen lukte de Japanse aanval op Nieuw-Guinea in de eerste luchtvaartslagschipgevecht in de Koraalzee te onderscheppen. Ook had hij ze vier weken later niet op tijd aan de flank van de Japanse vliegdekschepenaanval op Midway kunnen positioneren. Omdat de Japanners niet voor al hun aan deze operaties deelnemende oorlogsvloten draadverbindingen konden leggen en afhankelijk waren van radio voor het verzenden van instructies, kregen de Amerikanen een goed beeld van de Japanse bedoelingen. Hierbij veroorzaakte echter de identificatie van de met codeletters aangeduide doelen vaak moeilijkheden. Voor Midway slaagde de leider van de radiocommunicatie van de Pacifische Vloot, commandant Rochefort, erin om de Japanners door een slimme radiospel ertoe te verleiden hun belangrijkste aanvalsdoelen prijs te geven.
Zo maakte de Amerikaanse radio-inlichtingendienst deze strategische keerpunten van de oorlog, de luchtgevechten tussen vliegdekschepen, überhaupt mogelijk. De tactische uitvoering hing echter niet af van de radio-inlichtingendienst, maar van het beoordelingsvermogen en de besluitvaardigheid van de zeecommandanten, de effectiviteit van de luchtverkenning aan beide zijden, het opleidingsniveau van de piloten op de vliegdekschepen en niet in de laatste plaats van toevalligheden en geluk.
Ook in het latere verloop van de oorlog speelde de Amerikaanse radio-inlichtingendienst voortdurend een belangrijke rol, doordat zij een steeds preciezer beeld gaf van de Japanse troepenverdeling. Dit stelde het Amerikaanse opperbevel in staat om de meest gunstige aanvalsdoelen voor hun 'island hopping'-strategie vast te stellen. De rol van de radio-inlichtingendienst bij het neerhalen van het vliegtuig met de Japanse vlootcommandant, admiraal Yamamoto, tijdens een bezoek aan het front in de Zuidelijke Grote Oceaan in april 1943 door Amerikaanse langeafstandsjagers, is bekend. Ook kan de rol van de radio-inlichtingendienst voor de inzet van Amerikaanse onderzeeboten in de Grote Oceaan niet genoeg worden benadrukt, als men bedenkt dat alleen de onderzeeboten ongeveer twee derde van de totale scheepscapaciteit van Japan uitschakelden.
Dit succes van de radio-inlichtingendienst in de Grote Oceaan werd in 1942 in de Atlantische Oceaan aanvankelijk geconfronteerd met een tegenslag. Hoewel Duitse experts bij hun onderzoek in de zomer van 1941 tot de conclusie waren gekomen dat de code 'M-3', bij correct gebruik, nog steeds veilig was, besloot men toch snel maatregelen te nemen om de veiligheid van de code te verbeteren. Naast het extra coderen van de vierkantscoördinaten werden nieuwe kortsignaalboekjes en nieuwe codetabellen voorbereid. Vooral begon men met het opsplitsen van het sleutelgebied 'HYDRA', waarover ongeveer 95% van het totale communicatieverkeer verliep, vanwege de sterke toename van het aantal berichten. Voor de in de Atlantische Oceaan ingezette onderzeeërs werd een eigen sleutelgebied 'TRITON' ingevoerd, dat voor het eerst werd uitgerust met de nieuwe codeermachine 'M-4'. Naast de drie sleutelrotors die gekozen werden uit een set van acht, werd bij deze machine een vierde rotor, 'ALPHA', ingebouwd. Door deze 'Griekse wals' nam de lengte van de codecyclus toe van 16.900 naar 439.400. Toen deze op 1 februari 1942 met een voorbereide trefwoordinstructie in werking werd gesteld, werd Bletchley Park plotseling blind voor de communicatie van de onderzeeërs aan het Atlantische front. Aangezien men in Bletchley Park niet was voorbereid op een codeermachine met vier rotors, mislukten alle pogingen om de code te kraken gedurende de volgende elf maanden.
Toch had deze 'black-out' aanvankelijk slechts beperkte gevolgen. Het zwaartepunt van de onderzeebootoorlog was sinds januari 1942 verschoven naar de Amerikaanse oostkust en de Caraïben, waar de onderzeeërs in vooraf bepaalde operatiegebieden afzonderlijk patrouilleerden en hoge aantallen schepen tot zinken brachten door onbeschermd scheepvaartverkeer aan te vallen. Bij deze operatievorm bleef het tactisch-operationele radiocommunicatieverkeer beperkt. De ontcijfering bood dus veel minder aanknopingspunten voor verkeersbeheer dan bij de strak geleide konvooi-operaties in de Noord-Atlantische Oceaan.
In de loop van 1942 ondervond Bletchley Park extra moeilijkheden door de introductie van andere sleutelgebieden, die meestal nog steeds de bestaande machines gebruikten. Zo werd voor de in de oostelijke Oostzee ingezette schepen het gebied 'POTSDAM' gecreëerd, en voor de schepen die in de Middellandse Zee en de Zwarte Zee opereerden de gebieden 'SÜD' en 'SCHWARZMEER'. De kernvloot gebruikte voortaan de code 'NEPTUNE', terwijl de onderzeeërs in opleiding in de Oostzee een nieuwe sleutel 'THETIS' kregen. Verdere speciale sleutels werden tot het voorjaar van 1943 ingevoerd, zodat de marine op dat moment niet minder dan veertig verschillende sleutelmethoden en gebieden gebruikte, waarvan 24 gebaseerd waren op de code 'M'. Bij sommige van deze gebieden, zoals 'ÄGIR' voor de in overzeese gebieden opererende overvalschepen en bij de 'speciale scheepssleutels', was het radioverkeer zo gering dat Bletchley Park gedurende de hele oorlog geen inbraak kon maken. Ook in het sleutelgebied 'NEPTUNE-OFFICIER' werden slechts sporadisch doorbraken gerealiseerd. De belangrijkste informatiebron voor Bletchley Park bleef het sleutelgebied 'HYDRA', waar vooral het verkeer van alle beveiligingstroepen van de Noordkaap tot de Golf van Biskaje en in de westelijke Oostzee werd afgehandeld.
Toen het konvooisysteem in de Amerikaanse wateren in juli 1942 werd ingevoerd, dwong dit de BdU (Befehlshaber der U-Boote) om het zwaartepunt van de U-bootoorlog opnieuw te verleggen naar de Noord-Atlantische konvooiroute. Daarbij bleek de 'black out' in het gebied 'TRITON' een zwaar nadeel. Nu was de geallieerde konvooisturing aangewezen op andere bronnen van informatie van het OIC (Operational Intelligence Center): Alle soorten aanvallen, zicht- of positierapporten van eigen schepen en vliegtuigen, evenals de bevindingen uit radiolocatie en verkeersanalyse, vormden nu de basis voor de beoordeling van de vijandelijke situatie. Met deze informatie kon men echter slechts een fractie van de op zee zijnde U-boten voor één dag nauwkeurig lokaliseren, ook al was men door het nog steeds ontcijferbare radiobericht 'HYDRA' vrij goed op de hoogte van het aantal U-boten op zee. Het was ook mogelijk om schattingen af te leiden uit het bekende operatieritme van de U-bootgroepen, maar deze waren zelden nauwkeurig genoeg om een U-bootlijn te ontwijken, vooral wanneer de BdU van de Duitse xB-dienst tijdig een positierapport of korte instructie voor een verwacht konvooi ontcijferd had ontvangen. Vaak kon hij zo op het laatste moment zijn voorpostenlijnen verplaatsen, waardoor het konvooi, zoals bijvoorbeeld het SC-107 in november 1942, midden in de linie terechtkwam en toen verliezen van 10-15% leed.
Toch mislukten in deze periode en ook later veel operaties, omdat een andere, voor het tactische verloop belangrijke tak van radio-inlichtingen effectief werd. In Engeland en, op basis van Franse ontwikkelingen, ook in de VS, had men een compact automatisch radiopeiltoestel voor kortegolfsignalen, genaamd 'HUFF-DUFF', ontwikkeld. Vanaf 1942 waren een of twee schepen van de escorte uitgerust met dit apparaat. Zij konden de eerste signalen van een U-boot bij een konvooi opvangen en het U-boot onder water dwingen door een escorteschip. Talrijke konvooien die op zichzelf waargenomen waren, wisten op deze manier te ontsnappen aan de U-bootgroepen zonder zware verliezen te lijden.
Zo was de geallieerde radio-inlichtingen ook zonder 'Special Intelligence' in de tweede helft van 1942 niet al haar mogelijkheden ontnomen. Toch slaagde Bletchley Park er in december 1942 opnieuw in om in te breken in het sleutelgebied 'TRITON'. Waarschijnlijk speelde de buitgemaakte sleutelmateriaal van U-559, die op 31 oktober 1942 in de oostelijke Middellandse Zee tot zinken was gebracht, daarbij een rol, omdat dit Bletchley Park de nodige aanwijzingen gaf over de Vier-Rotor-Machine. Aanvankelijk met enkele onderbrekingen en langere vertragingen, maar vanaf begin 1943 weer regelmatiger en sneller, kon de U-bootradiocommunicatie worden ontcijferd. Dit leidde in januari tot een scherpe daling van de waarnemingen van konvooien, omdat de Submarine Tracking Room de konvooien op basis van de precieze U-bootposities opnieuw om de U-bootopstellingen heen kon leiden.
Maar in de daaropvolgende weken zou ook de Duitse xB-dienst het hoogtepunt van zijn successen bereiken.
(The B-Dienst (German: Beobachtungsdienst, observation service), also called xB-Dienst, X-B-Dienst and ?B-Dienst, was a Department of the German Naval Intelligence Service (German: Marinenachrichtendienst, MND III) of the OKM, that dealt with the interception and recording, decoding and analysis of the enemy, in particular British radio communications before and during World War II. B-Dienst worked on cryptanalysis and deciphering (decrypting) of enemy and neutral states' message traffic and security control of Kriegsmarine key processes and machinery.
"The ultimate goal of all evaluation was recognizing the opponent's goal by pro-active identification of data."
B-Dienst was instrumental in moulding Wehrmacht operations during the Battles of Norway and France in spring 1940, primarily due to the cryptanalysis successes it had achieved against early and less secure British Naval ciphers.
B-Dienst broke British Naval Combined Cypher No. 3 in October 1941, which was used to encrypt all communications between naval personnel, for Allied North Atlantic convoys. This enabled B-Dienst to provide valuable signals intelligence for the German Navy in the Battle of the Atlantic. The intelligence flow largely ended when the Admiralty introduced Naval Cipher No. 5 on 10 June 1943. The new cipher became secure in January 1944 with the introduction of the Stencil Subtractor system which was used to recipher it.
The B-Dienst unit began as the German Radio Monitoring Service, or educational and news analysis service (German: Funkhorchdienst / Horchdienst) by the end of World War I, in 1918, as part of the navy of the German Empire.
A counterpart to the B service on the British side was the Y-service or Y Service. The Y was onomatopoeic for the initial syllable of the word wireless, similar to the B initial for the German service.
Little was known outside about the internal organization and workings of the B-Dienst section. After the armistice of Italy (Armistice of Cassibile), officers of the Italian naval communications intelligence (SIM, Italian: Servizio Informazioni Militari) in conversation with the allies, informed them that even though they had worked in close collaboration with B-Dienst, they had little understanding of the workings or internal structure of B-Dienst, thereby affirming the secretive nature of the organization and its effective security.
B-Dienst personnel numbered around 5000 people by the end of 1944. B-Dienst originally started as the 3rd section of the 3 Naval Operations (German: Seekriegsleitung) (3/SKL) of the OKM, became part of the 2/SKL, stayed with 2/SKL when it rose to a division, and became in effect 4/SKL. Technically it was the Radio Reconnaissance Branch of the Naval Communications Services Division.
In 1938 before the start of the war, B-Dienst had insufficient personnel to work on the more complex ciphers, so instead concentrated on the Royal Navy Administrative Code, which was a 5-figure code reciphered on a subtractor table. By October 1939, B-Dienst had around 40 men working at the English desk on Naval Cypher, specifically in those areas that interested them, i.e. North Sea and the Atlantic. By the time of the British expeditionary force to Norway (Norwegian Campaign), personnel had almost doubled. By the end of 1940, numbers increased again to 150. Service personnel were recruited from all areas of the armed forces, specifically those who had foreign language skills and were given a short six week training course. By December 1942, the English desk had 275 personnel employed, and around 300-360 cryptanalysts by spring 1943, which was the peak. Including clerks and evaluators, the number was around 1100. From 1942 onwards, due to the high demand for men at the front, B-Dienst was forced to employ women cryptographers. By the end of the war, employment was split at 50% women and 50% men.
The B-Dienst organization worked over a 24-hour period from the beginning of the war to the last months. The duty cycle for each person consisted of an eight hour shift, working in the order of three days, three evenings and three nights. The number of military personnel working per watch depended on the code being worked on, but at the end was around 80 men. For Naval Code, which was used by the Royal Navy for administrative purposes, it was slightly less; for Naval Cypher which was used by the Royal Navy for operational purposes, it was slightly more.
During World War II, B-Dienst was located in 72-76 Tirpitzufer in Berlin, which was later renamed Bendlerblock, until it was bombed in December 1943, when they re-located to a bunker outside the city, which was code-named BISMARCK. Its location was communicated to the Kriegsmarine in an Enigma key called FREYA. The bombing of Berlin in 1943 destroyed large parts of B-Dienst records, markedly reducing their operational efficiency and forcing them to move to the town of Sengwarden near Eberswalde, located about 50 km northeast of Berlin. Forced again to move in the spring of 1945, due to the Russian advance, they first moved to Aurich, a town in Lower Saxony,
then to the Intercept Station at Neumünster and finally moved to the Signals School at Flensburg, TICOM, located them on 17 May 1945.
Source: Wikipedia)
Tot begin 1943 was het gelukt om een aanzienlijk aantal van de in het Anglo-Amerikaanse handsleutelprocedé voor de begeleiding van konvooien gebruikte cijfersystemen, 'NAVAL CYPHER-3' ('FRANKFURT'), vast te leggen en de inzetlocaties van de versleuteling te herkennen. Echter, in tegenstelling tot de Duitse machine gebaseerde coderingsmethoden, stond dit procedé slechts toe om afzonderlijke berichten te ontcijferen, wat betekende dat slechts een min of meer groot deel van het totale verkeer kon worden ontcijferd. Hierdoor ontving de Duitse leiding, zelfs in de succesvolste periodes, slechts fragmentarische aanwijzingen over de locatie van een konvooi, een enkele koersinstructie of een ontmoetingspunt. In de eerste maanden van 1943 kwamen echter ongeveer 6-10% van de ontcijferingen tijdig binnen voor operationele acties van het BdU. Daarnaast kon de xB-dienst ook talrijke actuele geallieerde onderzeeërposities verstrekken, waardoor het voor het BdU vaker mogelijk werd om geallieerde ontwijkende bewegingen het hoofd te bieden door voorpostlijnen op korte termijn te verplaatsen.
Enkele cijfers kunnen echter het kwantitatieve en daarmee ook kwalitatieve verschil in ontcijferingsresultaten en hun impact op de operaties verduidelijken:
De gemiddelde dagelijkse tot zinken brengen door de U-boten die op de Noord-Atlantische konvooiroutes opereerden, was gedaald van gemiddeld 250 BRT van juli tot november 1942, tot 221 in december, en tot 51 in januari 1943. Hoewel het aantal in februari weer steeg, tonen twee voorbeelden aan hoe op 'Special Intelligence' gebaseerde konvooibegeleiding invloed had op de Duitse U-bootopstellingen. Midden februari moest de U-bootgroep 'Ritter', bestaande uit 13 U-boten, die zonder ontwijkende beweging na één dag wachten konvooi SC-119 in het midden van hun streep in een perfecte uitgangspositie zou hebben onderschept, zes dagen wachten voordat ze uiteindelijk op een passerend konvooi, dat door een xB-bericht van een andere groep was gedetecteerd, kon worden ingezet. De groep 'Neptun', met 10 boten, stond in een goede uitgangspositie om op 20 februari HX-226, op 24 februari SC-120 of op 27 februari HX-227 te onderscheppen, ware het niet dat deze waren omgeleid. Alleen de laatstgenoemde werd op het uiterste einde van de opstelling, in een weinig veelbelovende situatie, onderschept. Gebaseerd op de gemiddelde inzet van U-boten aan Duitse zijde in de periode van december 1942 tot februari 1943, kan voorzichtig worden geschat dat de konvooisturing in deze periode ongeveer 400.000 BRT aan scheepsverliezen heeft voorkomen.
Met deze verliezen zou de crisis die in de eerste 20 dagen van maart 1943 optrad veel zwaarder zijn geweest. Deze werd vooral veroorzaakt door een nieuwe verbetering in de beveiliging van de sleutels aan Duitse zijde, wat Bletchley Park in aanzienlijke moeilijkheden bracht en tijdelijk leidde tot de vrees dat het belangrijkste inlichtingenmiddel voor het sturen van konvooien opnieuw, zoals in 1942, voor langere tijd zou kunnen uitvallen. Dit zou bij het toenemende aantal Duitse U-boten op de konvooiroutes de systematische begeleiding van de konvooien in gevaar brengen, vooral omdat, zoals in maart gebeurde, uit vier opeenvolgende konvooien met 202 schepen er 41 tot zinken werden gebracht. Bij een verliespercentage van 20% over een langere periode zou de moraal van de bemanningen van handelsschepen nauwelijks behouden kunnen blijven. Maar door de inzet van alle beschikbare ontcijferingsmiddelen slaagde Bletchley Park erin het sleutelprobleem op te lossen voordat de crisis tot dramatische beslissingen dwong. Dit was waarschijnlijk de meest ingrijpende prestatie van de cryptologen van Bletchley Park.
Vanaf 20 maart kwamen de ontcijferingen weer op tijd binnen. Hierdoor konden de toen nog slechts enkele extra ingezette escortevoertuigen en vliegtuigen optimaal worden ingezet. Aangezien het aantal U-boten op de konvooiroutes nu een volledige omzeiling van alle opstellingen niet langer toeliet, kwam het erop aan de eerste vijf 'Support Groups' met elk vier tot vijf torpedobootjagers, de eerste twee escortevliegdekschepen, evenals de druppelsgewijs binnenkomende 'Very Large Range (VLR) Liberators', telkens op tijd gereed te houden op plaatsen waar konvooien U-bootopstellingen niet meer konden ontwijken, om hen er doorheen te loodsen.
Er kan geen twijfel over bestaan dat zonder 'Special Intelligence' een veelvoud aan extra 'Support Groups', escortevliegdekschepen en VLR-vliegtuigen nodig zou zijn geweest om de ommekeer te bewerkstelligen. Dat deze middelen in het voorjaar van 1943 niet eenvoudig beschikbaar waren, blijkt uit het feit dat de torpedobootjagers die nodig waren voor de 'Support Groups' van de Home Fleet moesten worden onttrokken, waardoor die geen dekkingsoperaties meer kon uitvoeren voor de Murmansk-konvooien, die daarom in de zomer moesten worden stopgezet. Hoewel Roosevelt en Churchill in januari 1943 tijdens de conferentie van Casablanca de overwinning op de U-boten bovenaan hun prioriteitenlijst hadden gezet, leek er geen andere oplossing mogelijk. Natuurlijk had men in het geval van een catastrofale crisis in de Noord-Atlantische Oceaan in april/mei 1943 troepen kunnen terugtrekken uit de Middellandse Zee of zelfs de Stille Oceaan, maar alleen ten koste van het uitstellen van de landingen in Sicilië en Italië in juli en september 1943, of het uitstellen van het offensief in de centrale Stille Oceaan in november 1943. Voor de zomer of herfst van 1943 zouden zelfs zulke troepenverschuivingen geen effect hebben gehad, op een moment waarop de toestroom van nieuwe schepen en vliegtuigen uit de Amerikaanse productie, die vanaf midden 1943 op volle toeren draaide, toch de benodigde extra krachten zou hebben geleverd. De minstens drie maanden vertraging in de ommekeer van de slag om de Atlantische Oceaan en de bijkomende tonnageverliezen van minstens 500.000 BRT zouden vermoedelijk het hele tijdschema van de geallieerde strategie in gevaar hebben gebracht.
Aan beide zijden had de radio-inlichtingenoperatie in de eerste vijf maanden van 1943 ontcijferingen geleverd die een opmerkelijk snelle reactie van de vijand op eigen maatregelen suggereerden. De verdenking kon niet uitblijven dat de vijand mogelijk door cryptologische successen inzicht kreeg in de eigen commandostrategieën. Aan Duitse zijde leidde vooral de ontcijferde U-bootposities tot een groot onderzoek naar de veiligheid van hun sleutelsystemen. In april werd echter geconcludeerd dat alle kennis van de vijand afkomstig was uit visuele waarnemingen, radarpeilingen of radiopositionering, en dat er geen duidelijke aanwijzingen waren voor een compromittering van de sleutelsystemen.
Commander Rodger Winn, hoofd van de Submarine Tracking Room, slaagde er echter in zijn groeiende verdenking te bewijzen. Hij kon de sceptische sleutelveiligheidsexperts van de Admiraliteit een ontcijferd Duits radiobericht tonen waarin werd verwezen naar inlichtingen uit de xB-dienst: een onvergeeflijke fout, die de Engelsen niet maakten omdat zij bij de overdracht van hun inlichtingen principieel alleen de eenrichtingssleutel gebruikten. De Britse Admiraliteit moest zich nu, of ze wilde of niet, schikken in de grote taak om de sleutels en codesystemen volledig te herzien. Begin juni was het zover: op 10 juni moest de Duitse xB-dienst zelf een 'black-out' melden.
De gevolgen waren echter niet meer zo ernstig voor de Duitse U-bootoorlogsvoering, want drie weken eerder had grootadmiraal Dönitz zijn nederlaag in de strijd tegen de konvooien in de Noord-Atlantische Oceaan toegegeven en de strijd moeten staken.
De nederlaag werd toegeschreven aan de samenwerking van de escorte-eenheden met de 'Support Groups', de nieuwe escortevliegdekschepen en de langeafstandsvliegtuigen, die nu waren uitgerust met de nieuwe 9 cm-radar en nieuwe onderzeebootbestrijdingswapens, waartegen de Duitse U-boten geen afweermaatregelen hadden. In Engeland was men tevreden met deze beoordeling, die ook in de naoorlogse literatuur werd overgenomen, omdat deze sterk overdreven waardering van het radarsysteem een uitstekende 'cover story' bood voor de verdere geheimhouding van de successen van de radio-inlichtingen. Zoals nieuw onderzoek aantoont, moet deze ongetwijfeld bovenaan de lijst van factoren worden geplaatst die de ommekeer in de U-bootoorlog teweegbrachten. Toch mag men nooit vergeten dat inlichtingen altijd slechts voorwaarden kunnen scheppen; de beslissingen zelf moesten uiteindelijk op zee worden uitgevochten door de mannen op de U-boten, de schepen en de vliegtuigen, met de wapensystemen die ontelbare wetenschappers, ingenieurs en arbeiders in de ontwerpbureaus, fabrieken en scheepswerven hadden ontworpen en geproduceerd.
Het Middellandse Zeegebied 1942-1944.
Net zoals de Noordzee rond de geallieerde Murmansk-konvooien tal van voorbeelden bevat van het ontoereikende of succesvolle gebruik van radio-inlichtingen binnen de Intelligence, van de noodlottige beslissing van admiraal Pound om konvooi PQ-17 op te breken tot de door middel van perfect gebruik van 'ULTRA' verijdelde aanval van het slagschip Scharnhorst op konvooi JW-55, zo begeleidde het ontoereikende of juiste gebruik van de 'ULTRA'-informatie ook het succes en de uiteindelijke nederlaag van Rommel in Afrika.
Rommel's tegenaanval tegen de Britse operatie 'Crusader' in januari 1942 werd mogelijk omdat men in Caïro een 'ULTRA'-signaal als irrelevant beschouwde, dat de aankomst van het Duitse vrachtschip Ankara in de haven van Bengasi aankondigde, waarvan men dacht dat deze door eerdere operaties gesloten was. Versterkt door de 22 gelande tanks, kon Rommel de speerpunt van de Britse aanval, de 22e Pantserbrigade, vernietigen en vervolgens de Britten terugdringen naar de Gazala-linie.
Deze ervaring leidde weliswaar tot een betere organisatie van de inlichtingenverwerking en -coördinatie in Caïro, waar men steeds duidelijker inzag dat Rommel's zwakke punt zijn bevoorradingslijn over de Middellandse Zee was. Doelgericht werden onderzeeërs en vliegtuigen vanaf Malta op tijd naar de doorgangspunten van Duitse-Italiaanse konvooien gestuurd, en door het tot zinken brengen van schepen werd Rommel in een precaire bevoorradingssituatie gebracht, wat zich op zijn beurt weerspiegelde in zijn bevoorradingsrapporten. Rommel ontwikkelde echter een tactiek van overdrijving bij het opstellen van deze rapporten, om tenminste een deel van het benodigde materiaal te ontvangen, waardoor de door 'ULTRA'-berichten gefascineerde Churchill de Britse opperbevelhebbers in Noord-Afrika aanspoorde tot offensieven die uiteindelijk mislukten, wat leidde tot het ontslag van generaals Wavell en Auchinleck. Men moest een harde les leren voordat men begreep dat men bij de analyse van 'ULTRA'-signalen niet alleen op de letterlijke tekst moest vertrouwen, maar ook rekening moest houden met de persoonlijke en andere omstandigheden waaronder het was verzonden. Het succes zou zich, na het fiasco van het 8e leger bij Gazala en Tobroek in juni 1942, tonen in de slag bij Alam Haifa.
Hier kon de nieuwe opperbevelhebber, generaal Montgomery, met behulp van Bletchley Park en zijn eigen tactische radio-inlichtingen een zo nauwkeurig beeld krijgen van de Duits-Italiaanse aanvalsplannen en zijn troepen zo positioneren dat Rommel begin september 1942 in een val liep en zijn opmars naar het Suezkanaal moest opgeven. Inmiddels had Malta zich hersteld van de aanvallen van de Duitse Luftflotte-2 en kon na een onderbreking van enkele maanden opnieuw worden gebruikt als basis voor onderzeeër- en luchtaanvallen op de bevoorradingsroutes.
'ULTRA' gaf Montgomery een duidelijk beeld van de steeds catastrofaler wordende bevoorradingssituatie van Rommel, evenals van de gevechtssterkte en moraal van zijn troepen. Echter, het tactische verloop van de slag om El Alamein zelf kon 'ULTRA' niet beïnvloeden; hier waren de tactische radioverkenning, met name de analyse van radioberichten en peilingen, van veel groter belang. Het blijft onbegrijpelijk waarom Montgomery de kennis van de dramatische telegramwisseling tussen Rommel en Hitler op 3 en 4 november, waaruit de wanhopige situatie van het Duits-Italiaanse Afrikaleger bleek, niet gebruikte voor een gedurfde achtervolging om Rommel de terugtocht naar Tripolitanië af te snijden.
De overgang van de geallieerden naar de offensieve fase tegen de Vesting Europa, beginnend met El Alamein en de geallieerde landing 'TORCH' in Noord-Afrika, ging gepaard met een toenemende perfectie in het gebruik van 'ULTRA'.
In Bletchley Park waren nu de methoden ontwikkeld en de technische hulpmiddelen beschikbaar, evenals de personele voorwaarden, om niet alleen de belangrijkste en drukst bezette codegebieden van het Duitse leger, de luchtmacht en de marine te ontcijferen, maar ook om operationeel minder belangrijk lijkende gebieden aan te pakken, omdat deze vaak belangrijke aanknopingspunten boden voor het snel kraken van andere dagcodes. Hierbij werden de personele en technische capaciteiten volgens een strikte prioriteitenlijst beheerd, die echter flexibel aangepast kon worden aan de behoeften. Winterbotham had nu ook de problemen van de veilige en snelle overdracht van de verkregen informatie aan de operationele hoofdkwartieren opgelost. Aan alle geallieerde commando's tot op het niveau van leger- en luchtvlootstaven waren SLU's toegewezen, die nauw contact hielden met de commandanten en stafchefs die vóór hun commando-inname in Bletchley Park waren ingewijd.
Als men de geallieerde operaties in Noord-Afrika en Tunesië, de landingen op Sicilië, bij Salerno en Anzio, evenals het grond- en luchtoffensief in Italië volgt, kan men constateren dat de geallieerde bevelhebbers - op enkele uitzonderingen na - steeds meer vertrouwd raakten met de betrouwbaarheid van deze bron. Hoewel het hen zelden directe informatie gaf over Duitse operationele of strategische intenties, bood de enorme hoeveelheid afzonderlijke informatie, die in Bletchley Park zorgvuldig werd geanalyseerd en bij de SLU's met lokale informatie werd vergeleken, de geallieerde bevelhebbers een nauwkeurig beeld, niet alleen van de 'Order of Battle', maar ook van de personele, materiële en logistieke situatie aan Duitse zijde, evenals van de handelings- en reactiepatronen van de Duitse leiders. Deze, zoals Harold Deutsch het noemde, 'hogere educatie' van de geallieerde leiding beïnvloedde hun tactiek en operationele planning, en vaak zelfs de strategie, op een niet te onderschatten manier.
Van de invasie in Normandië tot het Ardennenoffensief.
Bij de voorbereiding van de geallieerde invasie in Normandië kwamen twee andere belangrijke factoren samen, die de effectiviteit van 'ULTRA' verder vergrootten. 'ULTRA' kon alleen effectief zijn als het berichtenverkeer via radio werd afgehandeld. In de statische situatie aan het West-Europese front kon de Duitse kant echter gebruikmaken van draadverbindingen. Om hen te dwingen meer gebruik te maken van de radio, kregen de verzetsbewegingen in West-Europa daarom instructies om de communicatieverbindingen te saboteren. Om het risico van dergelijke verstoringen in kritieke situaties te verminderen, had de Duitse kant al in Rusland en het Middellandse Zeegebied het richtstraalradio-systeem gebruikt om beschadigde lijnen te overbruggen. Voor de versleuteling van de via deze methode verzonden berichten werd de Siemens telexversleutelingsmachine gebruikt, die fundamenteel verschilde van de 'ENIGMA' en die men in Bletchley Park niet met de 'Bombs' kon ontcijferen.
Voor de oplossing van deze codeermethode werd de eerste vrij programmeerbare elektronische computer, de 'COLOSSUS', gebruikt. Deze was ontworpen volgens de vereisten van Prof. M.H.A. Newman en ontwikkeld door een team onder leiding van T.H. Flowers van het 'Post Office Research Station' in Dollis Hill. Het eerste model werd in oktober 1943 voor Bletchley Park voltooid. Een tweede, verbeterd model werd enkele dagen voor de invasie voltooid. De buitengewoon vergrote capaciteit en rekenkracht in vergelijking met de eerdere 'Bombs' maakte het niet alleen mogelijk om de Siemens-coderingsmachine te ontcijferen, maar versnelde ook aanzienlijk de ontcijfering van verschillende 'ENIGMA'-procedures. Omdat de Duitse hogere leiding de radio-telexverbindingen moest gebruiken wanneer andere communicatielijnen uitvielen, ontstonden er mogelijkheden om in verkeersnetwerken in te breken die 'ULTRA' tot dusver nauwelijks had kunnen leveren.
De tweede factor had betrekking op de rol van 'ULTRA' bij de geallieerde misleidingsmaatregelen. Voor het succes van de amfibische fase van de geallieerde invasie was het van cruciaal belang om het echte doel van 'Operatie Neptune' voor de Duitse kant te verhullen. Na de geslaagde landing was het noodzakelijk om te voorkomen dat de Duitsers snel hun troepen konden concentreren tegen het landingsgebied.
Om dit te bereiken werden, al vanaf 1943, verschillende op elkaar afgestemde misleidings- en afleidingsoperaties gelanceerd onder de codenaam 'Bodyguard'. Deze operaties moesten geallieerde landingsintenties niet alleen in Frankrijk, maar ook in Noorwegen, op de Balkan en op andere plaatsen simuleren. 'ULTRA' speelde een centrale rol bij deze operaties, omdat het hoofdkwartier dat verantwoordelijk was voor 'Bodyguard' dankzij 'ULTRA' de Duitse reacties en daarmee de effectiviteit van de misleidingsmaatregelen kon controleren. Dit was vooral belangrijk bij Operatie 'Double Cross': nadat Bletchley Park erin geslaagd was in te breken in het radioberichtenverkeer van de Duitse Abwehr, had men het volledige Duitse spionagenetwerk in Engeland kunnen oprollen en een aanzienlijk deel van de agenten kunnen omkeren.
'ULTRA' bood nu de mogelijkheid om te controleren in hoeverre de vervalste berichten van deze dubbelagenten door de Duitsers werden geaccepteerd en welke van hen daarom konden worden gebruikt ter ondersteuning van de grootschalige misleiding operatie 'Fortitude'. Vanaf februari 1944 moest 'Fortitude' de Duitse kant laten geloven dat er veel grotere troepenmachten voor de invasie werden voorbereid dan er in werkelijkheid waren. Door goed gedoseerde berichten van deze agenten en een zorgvuldig opgebouwde radiomisleiding over een lange periode, slaagde men erin de Duitse kant zowel in de weken voorafgaand aan de invasie als daarna, tot het doorbreken van het bruggenhoofd, een dreiging van een tweede invasie voor te spiegelen. Hierdoor werden troepen vastgehouden in Noorwegen en Denemarken, maar vooral ook om het sterke 15e Leger in het gebied tussen Le Havre en Duinkerke vast te houden.
Het is opvallend om de opbouw van de geallieerde misleiding operatie te volgen in de 'Fortitude'-dossiers, die in het Center for Military History in Washington liggen, en deze te vergelijken met de Duitse inlichtingenrapporten van de betrokken hoofdkwartieren, die grotendeels gebaseerd waren op agentenmeldingen en radioverkenning. In die rapporten verschijnen, naast de echte eenheden die voor 'Neptune' waren ingezet, ook alle fictieve eenheden van 'Fortitude'. Voor 6 juni behoorden daar de drie korpsen met acht divisies van het Britse 4e Leger bij, die "gepositioneerd" waren in Schotland, terwijl er in werkelijkheid slechts twee divisies bestonden.
Daarnaast had men elf divisies, die als derde golf van half juni tot half juli naar Normandië zouden worden gestuurd en zich in werkelijkheid in Midden- en Zuid-Engeland bevonden, in het radiobeeld laten "optrekken" onder de fictieve First US Army Group (FUSAG) in Zuidoost-Engeland. Deze divisies werden gepresenteerd alsof ze klaarstonden voor een tweede invasie rond Calais en Boulogne.
Deze bedreiging, die niet alleen door het OKW en Hitler, maar ook door OB-West en Heeresgruppe B zeer serieus werd genomen, was ongetwijfeld de reden voor het aarzelende vrijgeven van reserves en versterkingen voor het invasiefront in de eerste kritieke dagen. De misleiding werd echter ook tijdens de gehele strijd om het bruggenhoofd en zelfs tot in september in stand gehouden.
Bij FUSAG werden de eenheden die daadwerkelijk naar Normandië waren verplaatst, vervangen door nieuwe eenheden, die vanaf 24 juli uitsluitend bestonden uit fictieve verbanden: twee legers, vijf korpsen en 14 divisies, samen met een fictieve luchtvloot, die zelfs fictieve landingsoefeningen uitvoerden. In de wekelijkse situatiebeoordeling van OB-West voor de periode van 19 tot 25 juni staat: "De vijand heeft nog steeds de in Zuidoost-Engeland gereedstaande en startklare Amerikaanse legergroep niet ingezet. Zij is sterker qua troepensterkte dan de legergroep van Montgomery." Zelfs op 10 september vermeldde een rapport van 'Fremde Heere West' van het OKH nog vele van deze fictieve eenheden in Zuid-Engeland.
Zonder de voortdurende controle van het effect van de misleiding door 'ULTRA' zou het doorslaggevende succes ervan voor 'Neptune' en 'Overlord' nauwelijks mogelijk zijn geweest. Met het begin van de bewegingsoorlog in Frankrijk nam het operationele en tactische radiocontact aan beide zijden toe, wat waardevolle informatie bood voor de radioluisterposten. Terwijl Duitse codeerders er herhaaldelijk in slaagden in te breken in de door de Hagelin-machine M-209 versleutelde geallieerde tactische communicatie, werd de vijandbeoordeling van de Anglo-Amerikaanse bevelhebbers in toenemende mate bepaald door de 'ULTRA'-informatie.
Zo wist generaal Bradley op 7 augustus de gevaarlijke Duitse pantseraanval bij Mortain op de flank van het Amerikaanse doorbraakfront vanuit het bruggenhoofd te onderscheppen en te doen mislukken, omdat 'ULTRA' hem op tijd details kon doorgeven over de discussies tussen Hitler en de nieuwe OB-West, veldmaarschalk Von Kluge, over de planning.
Door dergelijke successen groeide het vertrouwen van de geallieerde leiders in de betrouwbaarheid en tijdige beschikbaarheid van de 'ULTRA'-informatie zo sterk, dat inzichten uit andere conventionele inlichtingenbronnen vaak niet voldoende werden opgemerkt. Toen aan Duitse zijde, met het naderen van het front naar de Duitse grens in september 1944, in toenemende mate weer veilige draadverbindingen beschikbaar kwamen en het radioverkeer daardoor minder werd gebruikt voor bevelvoering en meldingen, waren ernstige beoordelingsfouten van de vijand de oorzaak van het mislukken van de geallieerde luchtlandingsoperatie bij Arnhem. Vooral het strikt uitgevoerde bevel tot absolute radiostilte tijdens de voorbereiding van het Ardennenoffensief leidde tot een tactische verrassing door de Duitse aanval, die bijna niet meer voor mogelijk werd gehouden.
Was 'ULTRA' beslissend voor de oorlog?
Op deze vraag moet men met een duidelijk 'nee' antwoorden, als men het in de zin begrijpt dat zonder 'ULTRA' de Tweede Wereldoorlog niet met een geallieerde overwinning zou zijn geëindigd. Het verschil in personele en materiële middelen tussen de strijdende coalities was daarvoor te groot, en hun grondstoffenbasis en industriële capaciteit te verschillend.
Maar net zo duidelijk moet men de bewering afwijzen dat de oorlog zonder 'ULTRA' op dezelfde manier qua ruimte en tijd zou zijn verlopen.
Deze tegenstelling toont de wijdverbreide misverstanden bij publicisten en zelfs historici, die er blijkbaar alleen toe geneigd lijken om 'ULTRA' enige betekenis toe te kennen voor de strategie van de Tweede Wereldoorlog als er daadwerkelijk bewezen kan worden dat bepaalde 'ULTRA'-signalen tot dramatische wendingen in strategie en oorlogsverloop hebben geleid.
Uit de voorgaande uitleg zou duidelijk moeten zijn geworden dat effectieve inlichtingen ('Intelligence') niet alleen op tactisch-operationeel niveau, maar nog sterker op strategisch niveau, niet bestaan uit afzonderlijke berichten - uit welke bron dan ook - maar uit een overvloed van mozaïekstukjes van uiteenlopende waarde, die uiteindelijk tot een algeheel beeld van de situatie moeten worden samengevoegd.
Elke menselijke handeling begint met een dergelijke situatiebeoordeling, of het nu gaat om een automobilist die een kruispunt wil oversteken, of om een hoogste staatsorgaan dat een politieke of strategische beslissing moet nemen. In deze situatiebeoordeling moeten alle relevante factoren voor de eigen zijde worden meegenomen. De inlichtingen ('Intelligence') moeten de noodzakelijke parameters voor de tegenstander leveren. In het militaire domein is het belangrijk om enerzijds de capaciteiten van een tegenstander correct in te schatten, en anderzijds zijn bedoelingen zo vroeg mogelijk te herkennen. De eerste basis voor dergelijke vijandbeoordelingen zijn algemene opvattingen over de tegenstander en ervaringen die men met hem heeft opgedaan of denkt te hebben opgedaan. Dit beeld wordt veel concreter door inlichtingen, door middel van verkenning, variërend van een agentenrapport of diplomatiek verslag, via visuele observatie door eigen troepen of luchtverkenning en andere middelen, tot aan radioluisterposten met hun drie takken: communicatie-analyse, radiolocatie en ontcijfering.
De ontcijfering van radiocommunicatie, en daarmee ook 'ULTRA', is dus slechts een onderdeel van de inlichtingen, maar wel dat onderdeel dat de meest directe en minst door misleiding of interpretatiefouten vertekende informatie levert. Daarom worden de uit deze bron verkregen inzichten doorgaans het hoogst gewaardeerd, omdat ze vaak de mogelijkheid bieden om berichten uit andere bronnen te verifiëren. De informatie verkregen uit de drie takken van radioluisterposten bestaat echter grotendeels uit vele kleine mozaïekstukjes, en de volledigheid van het samengestelde beeld hangt af van de hoeveelheid stukjes.
Als deze stukjes uit één van de takken slechts een klein deel van de totale informatie vormen en niet passen in het al bestaande en als geldig beschouwde vijandsbeeld, zal de inlichtingenexpert weinig geneigd zijn zijn beoordeling aan te passen, laat staan dat een politiek of militair leider nieuwe besluiten zou nemen op basis daarvan. Het gedrag van Roosevelt en de Amerikaanse militaire leiders in de laatste dagen voor Pearl Harbor kan hiervan als voorbeeld dienen. Aan de andere kant kan een enkel klein "passend" stukje in een open situatie, waar nog meerdere opties mogelijk zijn, de doorslag geven in de ene of de andere richting, zoals het voorbeeld van Churchills intuïtieve reactie op 17 september 1940 laat zien.
De les voor de historicus moet daarom zijn dat hij bij het beoordelen van de acties van een politicus of militair altijd moet vragen naar de situatiebeoordeling die aan hun beslissing ten grondslag lag en de factoren die deze beïnvloedden. Daarbij kan inlichtingen ('Intelligence') alleen effectief zijn onder twee voorwaarden. Ten eerste moet de inlichtingenexpert door het succes van zijn eerdere werk en zijn persoonlijkheid het vertrouwen van zijn superieur hebben gewonnen, en deze superieur zou duidelijke opvattingen moeten hebben over de informatiebronnen, hun mogelijkheden en beperkingen. De dankbrief van generaal Eisenhower aan generaal Menzies en de bekende reactie van Hitler op generaal Gehlens vijandsbeoordelingen in januari 1945 illustreren de spanningsbreedte van dit probleem.
Zelfs de nauwste vertrouwensrelatie tussen een bevelhebber en een inlichtingenofficier, en de meest precieze inlichtingen, kunnen echter niet het gebrek aan geschikte troepen ter plaatse compenseren. Inlichtingen kunnen alleen worden benut als ze op tijd beschikbaar zijn. Zo faalde generaal Freyberg op Kreta ondanks gedetailleerde kennis van de Duitse plannen, terwijl admiraal Nimitz zijn aanzienlijk inferieure krachten op tijd op de juiste plek wist te concentreren bij Midway.
Vanuit dit perspectief heeft inlichtingen, en met name de radioluisterposten, de strategie van de Westelijke Geallieerden in de Tweede Wereldoorlog sterk beïnvloed. Hoewel 'ULTRA' de oorlog niet alleen heeft beslist, had het wel een aanzienlijke impact door de oorlog op het Atlantisch-West-Europese toneel aanzienlijk te verkorten. Ook al is de indirecte invloed van 'ULTRA' op de oostelijke fronten nog moeilijk in te schatten en mag men de onafhankelijke prestaties van het Rode Leger voor de uitkomst van de oorlog niet onderschatten, zou de weg naar de uiteindelijke geallieerde overwinning op Hitler-Duitsland en Japan zonder 'ULTRA' veel langer zijn geweest en op veel gebieden een heel ander verloop hebben gekend, waarschijnlijk met verwoestende gevolgen voor zowel de overwinnaars als de verslagenen.
Source: http://www.ifz-muenchen.de/heftarchiv/1979_3.pdf
Boris Hagelin werd op 2 Juli 1892 geboren in het Russische Adschikent. Zijn Zweedse vader zond hem naar Zweden waar hij in 1914 afstudeerde als ingenieur. Zijn toekomst was al gepland bij de Nobel maatschappij, waar zijn vader de manager was. Hij specialiseerde zich als elektrotechnisch ingenieur om supervisor de worden bij de bouw van een elektrische krachtcentrale voor de maatschappij. Na de Russische revolutie in 1920 kwam de Nobel familie tot een overeenkomst met de Standard Oil Company in de VS, en Hagelin verhuisde naar de VS om er te werken voor hun General engineering Department. Na een jaar hield hij het voor bekeken en keerde terug naar Zweden.
Emanuel Nobel vroeg Boris Hagelin om het toezicht op zich te nemen van een kleine Zweedse firma, A.B. Cryptograph, die codeermachines produceerde van de Zweedse ingenieur Arvid Damm. In 1925 nam Hagelin het management over en startte met de ontwikkeling van nieuwe codeermachines. In 1932 verving Cryptoteknik het geliquideerde A.B. Cryptograph.
Tijdens de Tweede Wereldoorlog introduceerde Hagelin zijn populaire kleine C-35 crypto machine in de Verenigde staten Het toestel werd een gigantisch succes onder de naam M-209 en Hagelin vergaarde hierdoor een fortuin. Na de oorlog verhuisde Hagelin naar Zug in het neutrale Zwitserland en richtte daar Crypto AG op in 1952. Dit was nodig omdat Zweden de uitvoer van cryptografische toestellen beschouwde als wapenexport. De vooroorlogse reputatie van de "Hagelin Cryptos" apparaten en de vraag naar gecodeerde telegraaftoestellen hielpen de firma groeien en legde zo de basis voor een nieuwe generatie elektronische codeermachines. Boris Hagelin stierf in 1983 op 91-jarige leeftijd.
De Codeermachine M209 of BC543 van Hagelin-Cryptos en Crypto ag.
De codeermachine M-209 werd gedurende de Tweede Wereldoorlog gebruikt door de Amerikaanse strijdkrachten. De M-209, door de US Navy CSP-1500 genoemd, was de Amerikaanse versie van de Hagelin C-38. Het was een draagbare handbediende codeermachine voor vercijfering van tactische berichten. De M-209 was met zijn compacte afmetingen (14 × 8 × 18 cm) een briljant mechanisch ontwerp van de Zweedse cryptografiefabrikant Boris Hagelin.
Hoewel de M-209 qua veiligheid zeker niet hetzelfde niveau haalde als andere bekende toestellen uit die tijd, zoals de Enigma, de Lorenz-machine of de SIGABA, was hij door zijn compacte afmetingen en eenvoud in gebruik zeer geschikt om tactische berichten te vercijferen. De tijd, nodig om de berichten te breken was te lang om er tactisch voordeel op korte termijn mee te bereiken. Er werden in de VS naar schatting 140.000 van deze toestellen in licentie gebouwd door L. C. Smith and Corona Typewriters Incorporated. De M-209 bleef in gebruik bij het Amerikaans leger tot na de Koreaanse Oorlog. De opvolger van de M-209 en C-38, de Hagelin CX-52 met toetsenbord, was de laatste generatie van mechanische codeermachines.
Het vercijferingsprincipe van de M-209 is gebaseerd op verschuiven van het alfabet. Het aantal stappen dat een letter verschoven wordt hangt af van een pseudowillekeurige reeks, gegenereerd door zes roterende wielen en een trommel, die worden ingesteld volgens een geheim sleutelblad.
De zes wielen hebben elk een ander aantal letters met bijhorende instelbare pinnen, van links naar rechts resp 26, 25, 23, 21, 19 en 17 letters. Aan de hand van een geheim sleutelblad worden alle pinnen van de wielen naar links (passief) of rechts (actief) geschoven. Deze wielen worden aan de onderzijde afgetast met zes hefbomen.
Het tweede belangrijke onderdeel van de vercijfering is de trommel. Deze bevat 27 schuivende stangen met op elke stang twee verplaatsbare nokken. Elke nok kan naar een van de zes posities op een stang geschoven worden, of op een van de twee neutrale (passieve) posities. Het instellen van de nokken gebeurt tevens volgens het sleutelblad.
Het derde onderdeel is de indicator, waarmee de operator de te vercijferen letter instelt. Vast aan deze indicator is de afdrukrol bevestigd met het alfabet in omgekeerde volgorde. De indicator is met een tandwiel verbonden aan de trommel, die fungeert als variabel tandwiel.
Om te vercijferen kiest de operator op de indicator de gewenste letter. Vervolgens draait hij de hendel aan de rechterzijde waardoor de trommel een omwenteling maakt. Hierdoor passeren een voor een de stangen met nokken voorbij de schuine uiteinden van de hefbomen die verbonden zijn aan de wielen. Indien een nok ter hoogte komt van een actieve hefboom (bedient door een actieve pin op een wiel) zal deze naar links geforceerd worden. Hierdoor schuift de hele stang op de trommel naar links. Het uiteinde van deze stang is dan een van de tanden van het variabele tandwiel.
Dit variabele tandwiel laat het indicator alfabet een aantal posities verschuiven, evenredig aan het aantal naar rechts verschoven stangen op de trommel. Aangezien de ring met het afdrukalfabet omgekeerd is aan het indicatoralfabet, bekomen we een reciproque vercijfering. Om te ontcijferen dienen we enkel dezelfde bewerking toe te passen als bij vercijfering.
Na vercijfering van een letter worden alle zes wielen één positie verder gedraaid. Aangezien het om zes wielen van verschillende grootte gaat zal dezelfde combinatie van letters, en dus ook van pinnen, zich slechts na 26×25×23×21×19×17 = 101.405.850 stappen herhalen. Elke nieuwe rij wielen, met bijhorende pinnen, zal een ander effect hebben op de 27 stangen van de trommel, waardoor er telkens een andere verschuiving gebeurt.
De vercijferde of ontcijferde tekst wordt op een papieren lint gedrukt. Indien de operator een spatie wil toevoegen, gebruikt hij de letter Z bij vercijfering, een letter die in het Engels niet veel voorkomt. Als bij ontcijfering de letter Z voorkomt, wordt deze bij het afdrukken automatisch vervangen door een spatie. Hierdoor krijgt men de originele structuur van de woorden terug.
Bron: Wikipedia.
weggum.com