PF CARD
FILE: HS9/787/1 & HS7/159

NAME:
Jambroes, George Louis.

BORN:
22-04-1905, Amsterdam

EDUCATION:
University, Maths.

OCCUPATION:
Teacher in Maths

ARRIVED IN ENGLAND:
18-03-1943

ORGANISATION:
SOE/MVT

TRAINED AS:
agent

TO THE FIELD:
26-06-1942/27-06-1942

MISSION:
MARROW

DROPPED AT:

NEAR:
Kallenkote, Overijssel

DROPPED WITH:
Bukkens

OVERRUN:
NA

PLACE:
NA

RETURNED TO ENGLAND:
NA

AFTER MISSION REPORT:
NA

ARRESTED:
27-06-1942 on dropping field.

PRISONS:
Scheveningen, Haaren, Assen, Rawicz, Mauthausen

DIED:
06-09-1944 (murdered)

PLACE: KZ Mauthausen, Austria.

TRAINING NAME: Gerard Lodewijk Jurgens.

ALIAS:
MARROW-MINOR, JOHANNES, Jansen

NAMES IN THE FIELD:
Gerrit Leendert Jonkers

RADIOPLANS:

CRYSTALS:
NA

SET:
NA

PREFIX:
unknown

CUTOUT:
NA

WITH ORGANIZATION:
Plan Holland

CONTACTS:
Inlichtingendienst: Van Hattem.

SAFEHOUSES: NA

TX LOCATIONS: NA

WT-OPERATOR(S):

SOURCES:
Frans Kluiters

REMARKS:
operation
GARLIC to exfiltrate Jambroes by sea, was first called ONION.

Jambroes groeide op in Amsterdam, zijn moeder woonde in de Vossiusstraat. Daarna werd hij leraar wiskunde aan het Zaanlands Lyceum in Zaandam. Daar is een gedenksteen geplaatst met zijn naam, die van twee andere leraren en die van 23 (oud-)leerlingen, die de oorlog niet overleefden. Tot 1934 was hij lid van de SDAP. Daarna werd hij fel tegenstander van het nationaalsocialisme.
Jambroes sloot zich bij een van de eerste illegale groepen aan. In 'Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog' schreef Lou de Jong dat Jambroes eind 1940 weigerde de Ariërverklaring in te vullen. Jambroes zou het document hebben verscheurd tijdens een bijeenkomst in de lerarenkamer, onder de uitroep: "Wie doet mij na?". Niemand deed iets. Het verhaal is echter een mythe. In het Gemeentearchief Zaanstad bevindt zich de door Jambroes ondertekende Ariërverklaring.
Jambroes kwam bij de Ordedienst. Toen begin 1941 duidelijk werd dat zijn naam bij de Duitsers bekend was, dook hij onder. In maart 1941 zat hij tien dagen bij een oud-sergeant KNIL, ook OD-er, in Tienhoven, daarna tien dagen bij pianostemmer Van den Berg in Overveen en bij een kunstschilder in Bussum. Vandaar vertrok hij op 5 juli 1941. Met koerier Gerrit Oud ging hij toen naar Amsterdam. Op het perron aldaar sloot zich inspecteur Annekin van de politie van Nijmegen bij hen aan, die ook naar Engeland wilde gaan. Ze moesten terug naar Bussum, waar nog een Indische man zich bij hun groepje voegde. In Hilversum werd het duidelijk dat het oorspronkelijke ontsnappingsplan, om naar Engeland te vliegen, niet door kon gaan. De groep splitste zich op en Jambroes dook tot 14 oktober onder bij de familie Van 't Hoff in Hilversum. Toen besloot hij zelf naar Engeland te gaan. Na veel omzwervingen kwam hij daar op 18 maart 1942 aan.
Hij werd tot SOE-agent werd opgeleid. Zijn opdracht was o.a. om in Nederland weer contact op te nemen met de Ordedienst en hun het 'Plan for Holland' uit te leggen. Ook moest hij mensen zoeken om het plan uit te voeren.
In de nacht van 26 op 27 juni 1942 werd hij vanuit een bommenwerper gedropt bij Kallenkote bij Steenwijk. Hij werd meteen opgepakt, omdat hij verraden werd. In zijn kleding werd een briefje gevonden met drie namen. Deze personen werden daarna door Anton van der Waals in de gaten gehouden.
Jambroes werd op 7 september 1944 gefusilleerd in concentratiekamp Mauthausen, samen met 23 andere agenten.
Bron: Wikipedia.


George Louis Jambroes was tijdens de Tweede Wereldoorlog betrokken bij het Englandspiel. Van de Zaanse illegalen is George Jambroes, leraar wiskunde aan het Zaanlands Lyceum één van de eersten. Jambroes vestigt zich in 1934, pas getrouwd en net afgestudeerd aan de Amsterdamse universiteit, in Zaandam waar hij wordt benoemd tot leraar aan het lyceum; hij is dan 29 jaar.
Het leraarsambt interesseert hem maar matig, hij heeft moeite met de orde in de klas, heeft weinig contact met zijn collega's, komt zo weinig mogelijk in de leraarskamer en komt regelmatig te laat op school. Grote belangstelling heeft hij daarentegen voor muziek. Hij speelt bijzonder goed cello en geeft vaak recitals met enkele vrienden met wie hij een kwartet vormt. Zijn favoriete componist is Brahms.
Daarnaast is hij politiek geïnteresseerd. De dreiging, die van Hitler-Duitsland uitgaat, vervult hem met zorg. Hij is erg links in zijn politieke overtuiging, linkser dan de SDAP, maar is geen lid van een politieke partij. Bijna had zijn politieke overtuiging zijn benoeming aan het lyceum verhinderd, doch de rode meerderheid van de Zaandamse gemeenteraad stemde vóór de aanstelling van Jambroes.
Op buitenstaanders maakt Jambroes een stille indruk, omdat hij een man van weinig woorden is. Zijn vrienden kennen echter ook de Jambroes, die zich achter deze uiterlijke kalmte verbergt. Soms kan hij in vlammende woede ontsteken als iets tegen zijn sterk ontwikkeld rechtvaardigheidsgevoel ingaat. Bijtend fel haalt hij soms uit naar degene, die het niet onmiddellijk eens is met zijn smaak of opvatting. Maar zij, die George Jambroes echt kennen zijn het er over eens, dat George goed, eerlijk en open is; dit laatste ondanks zijn zwijgzaamheid. Ook zijn enorme algemene ontwikkeling dwingt bewondering af.
In de meidagen van 1940 maakt hij als reserveofficier de gevechten op de Grebbeberg mee. Hij is erg gezien bij zijn soldaten, die hij voorgaat bij de confrontatie met de Duitse troepen. Na de demobilisatie levert hij zijn pistool niet in: Jambroes is vastbesloten de strijd voort te zetten tegen het nazisme, waarvan hij de leugens, het bruut geweld en de misdaden diep verafschuwt. In de zomer van 1940 komt hij in contact met andere reserve-officieren, die net als hij de strijd willen voortzetten.
Het in Utrecht opgerichte ‘ondergrondse leger', Legioen Oud-Frontstrijders, dat duizenden leden in het westen van het land zal tellen, is het resultaat. De organisatie van het L.O.F. is natuurlijk zeer amateuristisch, men heeft totaal geen ervaring met illegaal werk. Het hoofdkwartier is in het gebouw aan de Droogbak te Amsterdam, waar de leider van het Legioen, ir. T. W. de Tourton Bruyns, werkzaam is als inspecteur der domeinen.
In het Zaans Lyceum is een gedenksteen geplaatst met zijn naam, die van twee andere leraren en die van 23 oud-leerlingen, die de oorlog niet overleefden
De leden van het L.O.F. lopen er in en uit en gedragen zich ook overigens niet erg behoedzaam. Jambroes vormt hierop geen uitzondering, hij is bovendien van nature niet voorzichtig. Vaak loopt hij met zijn pistool op zak en is dikwijls na spertijd nog op straat. Hij houdt zich bezig met de organisatie van een 'escape-line' naar Zwitserland. Vaak moet hij zich `ziek' melden op school. De controlerend arts houdt hem de hand boven zijn hoofd. Zijn vrienden waarschuwen hem dikwijls om wat voorzichtiger te zijn, maar George kan dat niet. Zijn vrouw licht hij niet in over zijn illegale activiteiten; hij wil niet dat de Duitsers haar martelen als hij gepakt zou worden.
Eind 1940 weigert hij de Ariërverklaring in te vullen. Beter dan de meeste ambtenaren heeft hij door, dat de bedoeling met de Ariërverklaring het weren van joden uit overheidsdienst is. En tijdens de februari-staking van 1941 is Jambroes de enige, die aan het Zaanlands Lyceum staakt. Leerlingen, die het voorbeeld van hun wiskundeleraar willen volgen worden door de rector de school ingedreven. Na de staking gaat Jambroes weer gewoon naar school.
Kort nadat Van Ravenswaay burgemeester van Zaandam is geworden en in Amsterdam door de Duitsers het net rond de leiding van het L.O.F. strakker wordt aangehaald, wordt Jambroes door bekenden op het stadhuis te verstaan gegeven, dat het beter is om onder te duiken, hetgeen hij dan doet. Een NSB-leerling had doorgegeven dat Jambroes ook voor de klas zijn mening over de Duitsers duidelijk te verstaan gaf. Collega's doen het voorkomen alsof hij verdronken is. Desondanks ontvangt mevrouw Jambroes niet het pensioen van haar man. Enkele Zaanse ondernemers helpen haar financieel de oorlog door.
Op zijn onderduikadressen in Breukelen, Heemstede en Hilversum gedraagt Jambroes zich even roekeloos als in Zaandam. Hij gaat gewoon naar het zwembad in Hilversum en wordt daar herkend door mensen, die hem dood waanden. Het is dan ook goed dat hij in de herfst van 1941, na een eerdere mislukte poging, via Zwitserland, Spanje en Portugal naar Engeland weet uit te wijken.
In Engeland ondergaat Jambroes, als elke Engelandvaarder, een onderzoek naar zijn betrouwbaarheid. Elke vluchteling kan immers een Duits agent zijn. Als het onderzoek positief uitvalt, vraagt men Jambroes of hij wil worden opgeleid tot geheim agent om naar Nederland terug te keren. Hij wil eigenlijk liever bij de luchtmacht, maar omdat hij daar te oud voor is, volgt hij de opleiding tot agent van de Special Operations Executive, een organisatie die agenten naar de bezette gebieden zendt met de opdracht geheime strijdkrachten op te bouwen. Deze gewapende macht zou bij een eventuele geallieerde invasie de Duitse troepen in de rug dienen aan te vallen en voor die tijd het Duitse militaire apparaat dienen te saboteren.
De training en de uitrusting van de agenten was meer dan onvoldoende. Zonder veel moeite gelukt het de Duitsers de meeste agenten spoedig na hun aankomst in bezet Nederland te arresteren. Duitse marconisten bemannen de seintoestellen van de gearresteerde agenten en zetten het seinverkeer met Engeland voort alsof de agenten nog op vrije voeten zijn. De Duitse veiligheidsinstanties zijn zodoende van de komst van elke nieuwe agent op de hoogte. Tientallen agenten en vrachtwagens vol wapens en munitie vielen de Duitsers tussen maart 1942 en april 1944 in handen.
Ook Jambroes wordt het slachtoffer van dit zogenaamde Englandspiel. Hij heeft een bijzondere opdracht. Uit de rijen van de Orde Dienst moet hij in Nederland een gewapende strijdmacht opbouwen. Deze Orde Dienst bestond in hoofdzaak uit oud-militairen, die bij het ineenstorten van de Duitse macht het dan ontstane gezagsvacuüm wilden opvullen, teneinde een linkse greep naar de macht te voorkomen. Jambroes had in Nederland met enkele leden van de Orde Dienst, waarin het L.O.F. was opgegaan, in contact gestaan en had zodoende al een introductie in deze kring.
Een verantwoordelijke en belangrijke taak is dus voor Jambroes en zijn marconist Bukkens weggelegd. In de nacht van 26 op 27 juni 1942 springen Jambroes en Bukkens uit de Halifax-bommenwerper. Op de Brabantse heide staat het ontvangstcomité van de Sicherheitsdienst al gereed om hen te arresteren. Jambroes en Bukkens worden als alle voorgaande agenten in Haaren opgesloten. Een Duitse marconist zet zich achter het seintoestel van Bukkens en seint de behouden aankomst van het tweetal. Korte tijd later seint hij dat het contact met de Orde Dienst niet zo eenvoudig is en of Jambroes zijn eigen mannetjes mag uitkiezen. Londen vindt dat een goed idee en aldus wordt een fictieve organisatie opgebouwd waarvoor Londen de wapens levert. Pas in 1944 dringt de werkelijke gang van zaken tot Engeland door.
Als dan het spel uit is, worden de agenten uit Haaren overgebracht naar Mauthausen. Met een veertigtal anderen vindt George Jambroes hier op 9 september 1944 de dood. Hij werd 39 jaar. Bron: Zaan Wiki


George Louis Jambroes komt in Amsterdam ter wereld, als oudste kind in een gezin met twee zoons en twee dochters. Hij is een intelligente jongen, die na de lagere school door mag naar de hogere burgerschool. Zijn militaire dienst vervult hij in Utrecht, waar hij de officiersopleiding doet en in januari 1929 promoveert tot luitenant. Jambroes wil graag naar Delft om er een wetenschappelijke opleiding te beginnen, maar zijn ouders kunnen de daaraan verbonden kosten voor het op kamers wonen niet aan. Hij kiest daarom voor een studie wis- en natuurkunde aan de Gemeentelijke Universiteit in zijn woonplaats. Zijn studie combineert hij met opeenvolgende banen in het laboratorium van de Philips-gloeilampenfabriek in Eindhoven en de Bataafsche Petroleummaatschappij in Amsterdam. Bij die laatste onderneming verricht hij tot 1931 onderzoek. Door de economische crisis verliest hij zijn werk.
Jambroes is niet alleen slim en muzikaal -hij ontwikkelt zich tot een getalenteerd cellist-, maar ook sportief. Met De Twee Vijfjarigen (DTV), een korfbalclub die in 1902 is opgericht door leerlingen van de hbs aan het Roelof Hartplein, wordt hij in juni 1931 Nederlands kampioen. Twee jaar na het behalen van de landstitel begint Jambroes bij diezelfde middelbare school zijn korte loopbaan als leraar. Hij stapt al snel over naar het Gemeentelijk Lyceum aan de Zaandamse Westzijde en gaat ook in Zaandam wonen. Eerst op kamers in de Schubertstraat 8, daarna met zijn echtgenote Augusta Maria de Kort (Den Haag, 13-1-1911) aan het nabijgelegen Apolloplantsoen 11. Op 7 februari 1938 wordt hun enige kind geboren, Erik George. Ruim een jaar later wordt vader Jambroes gemobiliseerd en in Driebergen gelegerd. Tijdens de Duitse invasie van Nederland vecht Jambroes als reserveluitenant mee in de Grebbelinie. Hij belandt na de capitulatie in het verzet en raakt betrokken bij het Legioen van Oud-Frontstrijders (LOF), een van de eerste illegale organisaties. Na de Februaristaking vlucht de door de Sicherheitsdienst gezochte leraar via België, Frankrijk, Zwitserland, Spanje en Portugal naar Groot-Brittannië. De Nederlandse regering in ballingschap ziet in hem de uitgelezen persoon om het Plan for Holland uit te voeren, een poging om een landelijk dekkend, ondergronds leger op te zetten. Als gevolg van het Englandspiel wordt de missie een jammerlijke mislukking. Jambroes en zijn marconist Joseph Bukkens vallen in handen van de Duitsers. Na ruim twee jaar gevangenschap worden ze begin september 1944 met tientallen collega-agenten op wrede wijze om het leven gebracht in het Oostenrijkse concentratiekamp Mauthausen.
De gemeente Zaandam vernoemt de leraar kort na de bevrijding via een George Louis Jambroesstraat. Zijn naam is ook te vinden op een plaquette in het Zaanlands Lyceum, waarop 27 (oud-)leerlingen en docenten staan vermeld die de oorlog niet overleefden.
In de ochtend van 6 september 1944 arriveert een trein met 47 geallieerde geheim agenten op het station van Mauthausen, een dorpje in het noorden van Oostenrijk. De zon schijnt, het is warm. De in eenvormige bruine jasjes en broeken geklede gevangenen, 39 Nederlanders, zeven Britten en een Amerikaan, worden gedwongen om zich uit te kleden en te wassen. Daarna worden ze ontdaan van hun lichaamsbeharing, terwijl hun hoofd kort geschoren wordt. Vervolgens gaan ze per vrachtwagen naar het vier kilometer verder gelegen concentratiekamp. Daar aangekomen moeten de jonge mannen zich opstellen in rijen van vier en naar de Lagerschreiber marcheren, een gevangene die de nieuwelingen registreert. George Louis Jambroes krijgt nummer 96504. De inmiddels gearriveerde SS-Standartenführer Franz Ziereis doet een poging de mannen te verhoren en vraagt naar hun opdrachten. Veel meer dan hun namen, rangen en nummers krijgt hij niet los. “Waarom zijn jullie hier?”, vraagt hij. “O, geen bijzondere reden”, antwoordt een agent, Kees Droogleever Fortuyn. Het irriteert Ziereis. Een SS’er overhandigt een van de nieuwkomers een stuk touw en beveelt hem zichzelf op te hangen. Het slachtoffer reageert door met de vinger naar zijn voorhoofd te wijzen. Ziereis, geërgerd over alle tegenwerking, geeft een aantal kampkappers opdracht om op de hoofden van de agenten een zogenaamde Himmlerstrasse te scheren, een enkele centimeters brede baan. De kappers mogen daarbij van hem geen zeep gebruiken. Als gevolg daarvan loopt de massale scheerpartij uit op een bloedbad. Een kampkapper die probeert om zijn scheermes in te wisselen voor een schaar moet zijn ongehoorzaamheid bekopen met een overplaatsing naar de strafcompagnie. Obersturmführer Georg Bachmeyer laat na de scheerbeurt zijn hond Lord los op een van de gevangenen. Het dier is getraind in het bijten naar de geslachtsdelen en valt onmiddellijk aan. Tijdens een moment van verwarring slagen zijn collega’s er in om de gewonde binnen de groep te trekken.
De kampschrijvers krijgen als taak om alvast overlijdensakten op te maken voor de 47 officieren. De ochtendsessie wordt afgesloten met de opdracht aan een Duitse politieke gevangene om de groep te nummeren door met een stift cijfers te noteren op hun borst en schouders. “Opdat men jullie herkent, voor het geval jullie nog eens zin krijgen om naar beneden te springen, deze keer in de Wienergraben”, zegt Ziereis. Hij doelt daarmee op een hoge, steile rotswand van de marmergroeve. In de voorgaande jaren zijn daar honderden gevangenen -vooral joden- de dood in geduwd. De ‘parachutesprong’, noemen de bewakers de val in de afgrond.
De bewaking rond de groeve is inmiddels verdubbeld. Ziereis, Bachmeyer en enkele collega’s besluiten te gaan lunchen alvorens hun martelwerk te vervolgen. Als de SS’ers even voor 13.00 uur terugkeren, moeten de agenten in looppas naar de voet van een lange, granieten trap in de steengroeve. Gebruikelijk is dat de Mauthausen-gevangenen houten draagstellen omgegespt krijgen door Jozef Pelzer, een tot Kapo gepromoveerde Duitse crimineel, waarna ze beladen met rotsblokken de 186 treden moeten beklimmen. Zo niet de 47 agenten. Vanaf hier lopen de getuigenissen uiteen.
Volgens één versie wordt een Nederlandse officier als eerste gedwongen een zwaar stuk graniet op zijn schouder te tillen en in looppas de trap te bestijgen. De steen weegt tientallen kilo’s, de trap is ongelijkvormig en de drager blootsvoets. Ver komt deze dwangarbeider niet. Hij heeft nog geen twintig treden bedwongen als het commando ‘vuur!’ klinkt. Een kampbewaker haalt de trekker van zijn geweer over en het eerste slachtoffer valt dood neer. Een tweede officier ondergaat even later hetzelfde lot, gadegeslagen door bewakers en een groot aantal gevangenen. Als derde wordt de Engelsman Marcus Bloom de ‘trap des doods’ opgejaagd. Hij gaat met een 20 tot 25 kilo wegend rotsblok de trap op, maar draait zich dan plotseling om en gooit het stuk graniet tegen de achter hem lopende SS’er. Die tuimelt naar beneden. Bloom holt verder omhoog, totdat mitrailleurvuur ook aan zijn leven een eind maakt.
In andere versies wordt gesteld dat de gevangenen niet één voor één, maar groepsgewijs omhoog worden gedwongen. Vaststaat dat in ieder geval het merendeel van de geallieerden met een stenenlast op hun rug omhoog geschreeuwd en geslagen wordt. Zij die bezwijken onder het gewicht of een stap naast het pad zetten, worden onmiddellijk doodgeschoten, met als motivering dat ze het werk saboteren dan wel een vluchtpoging doen. Keer op keer beklimt het steeds kleiner wordend gezelschap de treden, met op hun schouders de zware vracht. Niet meer dan 25 van hen halen het eind van de dag. De lichamen van hun kameraden op karretjes met zich meevoerend, keren ze terug naar de gevangenenverblijven. “Ze sleepten zich bloedend en strompelend door de hoofdpoort”, herinnert de Tsjechische gevangene Premsyl Dobias zich later. Onder hen bevindt zich ook George Jambroes. Uitgeput bereiken hij en zijn mede-overlevenden de ‘bunker’, een serie streng bewaakte cellen voor bijzondere gevangenen. De overgebleven agenten worden bijeen gedreven in twee éénpersoonscellen.
De SS heeft inmiddels een praktisch probleem. De identificatie van de zwaar gehavende doden verloopt moeizaam. Er zit niets anders op dan aan de hand van de overlevenden overlijdensakten in te vullen. De officieren worden uit hun benauwde verblijven gehaald. Ze moeten zich opstellen op de gang voor hun cellen. Lagerschreiber Juan de Diego, een Spaanse gevangene, leest onder toezicht van Rottenführer Josef Niedermayer de namen van de gevangenen op en herstelt waar nodig met een stift de nummers op hun borst. Zij die aldus geregistreerd zijn, dienen terug te keren naar hun cel. Wanneer De Diego is aanbeland bij geheim agent Niermeijer, ontsteekt de bunkeropzichter in woede over de gelijkenis met zijn eigen naam. Niedermayer schopt en slaat de Alkmaarder waar hij maar kan. Pas daarna mag ook de gewonde Willem Niermeijer terug naar de volgepropte cel. “De smerige lucht en de aanblik van de bloedplassen die op de vloer een mozaïek vormden, hielden me vast toen ik in het maanlicht terugliep”, getuigt De Diego na de oorlog. Nog is de sadistische behandeling niet voorbij. ’s Nachts moeten de gevangenen opnieuw hun onderkomen verlaten en zich langs de wanden van de gang posteren, met hun volle po’s in de hand. Ze ontvangen klappen, worden geschopt en krijgen vervolgens het bevel de inhoud van de op de grond gevallen potten op te dweilen met behulp van hun jassen.
In de vroege ochtend van 7 september draaien de celdeuren weer open. De wanhopige agenten, die sinds hun aankomst in Mauthausen eten noch drinken hebben gehad, worden teruggestuurd naar het kampterrein. Ook de verslagen over de slotakte van deze massamoord lopen uiteen. Jelte Rep beschrijft in zijn boek Englandspiel hoe de resterende groepsleden verdeeld reageren. Sommigen weigeren volgens hem om de hen toegewezen rotsblokken de dodentrap op te dragen en worden onmiddellijk doodgeschoten. Anderen ondernemen nog wel pogingen tot dwangarbeid, maar ook dat leidt niet tot gratie. Binnen een uur zijn alle resterende agenten dood. Onduidelijk is waarop Rep zijn pagina’s lange, gedetailleerde verslag van de laatste moordpartij baseert. De ooggetuigen die de slachtpartij konden en wilden navertellen -in Mauthausen stierven tussen 1938 en 1945 zo’n 100.000 van de 195.000 gevangenen- melden alleen dat er om 8.00 uur als gevolg van gericht mitrailleurvuur niemand meer in leven is van de Nederlandse, Engelse en Amerikaanse officieren die een kleine 24 uur eerder het vernietigingskamp binnenkwamen. “Op de vlucht doodgeschoten”, heet het in de dodenboeken van de kampadministratie. Loe de Jong, die de parlementaire enquêtecommissie naar het regeringsbeleid tijdens de Tweede Wereldoorlog als bron noemt, houdt het er op dat de martelgang onder een steeds kleiner wordende groep doorgaat tot in de avonduren, als ook de laatste twee agenten worden gedood.
De lichamen van de slachtoffers worden in de nacht van 7 op 8 september verbrand in het crematorium van Mauthausen. “De meeste lichamen vertoonden schotwonden in de rug, het hoofd en de buik. Sommigen hadden hondenbeten in de bovenbenen en de rest van het onderlichaam”, beschrijft mede-gedetineerde Bernhard Slier. De Joegoslavische gevangenen Velibor Maric en Uros Malinic en de Rus Iwan Mostowoj besluiten als eerbetoon de as van de doden veilig te stellen. Het lukt hen om de stoffelijke resten in een bus te doen en die te verbergen in een greppel, gegraven voor een aan te leggen riool.
Twintig jaar nadat de laatste SOE/MI-6-agenten zijn vermoord, onthult de Nederlandse Oorlogsgravenstichting een gedenksteen. Het monument bevindt zich aan de voet van de dodentrap en bevat de volgende tekst: “Op 6 en 7 september 1944 werden in dit kamp 40 Nederlandse en 7 Britse parachutisten die met een speciale opdracht boven Duits bezet gebied waren neergelaten door de nazi’s om het leven gebracht. Hun lichamen werden in het kampcrematorium verbrand. Op deze plaats werd onder levensgevaarlijke omstandigheden door een aantal Joegoslavische en Russische gevangenen de as van deze oorlogshelden begraven.” Overigens is, een naoorlogse zoektocht ten spijt, de bus met as niet teruggevonden. Bron: Eriks Gaap.


RELEASED:
NA

COMPLETE:
NO



© Weggum

w.mugge@home.nl

Datum: 04-09-2019