ENQUETECOMMISSIE REGERINGSBELEID 1940-1945.
DEEL 4C-II, BLADZIJDE 1547.

ZITTING VAN MAANDAG 25 JULI 1949.
(in de Nederlandse ambassade te Londen)

Plenaire Commissie.

Tegenwoordig de heren Donker, voorzitter en Algera, jonkvrouwe Wittewaal van Stoetwegen en de heer Koersen, leden, alsmede de heer Duisterwinkel, griffier.

Verhoor van ARIE VAN DUIN, oud 30 jaar, wonende Crawley, Sussex, Engeland, vertegenwoordiger.

Voorzitter: De enquêtecommissie wilde u horen over hetgeen u hebt medegemaakt, toen u aan het eind van de oorlog door het BBO als agent gedropt bent. Wij hebben in verband met onze taak, die onder andere bestaat uit het onderzoek naar hetgeen geschied is in verband met de verbindingen met het bezette gebied, vele personen die hierbij betrokken zijn geweest hebt gehoord. het gaat ons voor een belangrijk gedeelte om datgene wat er gebeurd is in 1942 en 1943, toen door her bureau van kolonel De Bruyne agenten werden uitgezonden. Van die agenten zijn er helaas slechts enkele in leven. Voor ons onderzoek is het van groot belang te reconstrueren, welke de ervaringen zijn geweest van de agenten, die toen in Duitse handen zijn gekomen. Omdat er echter zo weinig agenten over zijn uit die periode 1942-1943, is het niet zonder belang iets te weten van de ervaringen van degenen die in de latere jaren 1944-1945 hetzelfde lot hebben gedeeld en die in leven zijn. daaruit kan men dan vergelijkingen trekken. Dit is het belangrijkste doel van uw ondervraging.

Van Duin:
Ik ben Engelsman; ik ben dat de 5e van deze maand geworden; ik ben dus geen Nederlander meer.

-
-

Voorzitter: Wanneer bent u gedropt?
Van Duin:
Op 6 Juli 1944.

Voorzitter: Vond u de opleiding aan de hand van de ervaringen die u naderhand hebt opgedaan goed, of mankeerde er iets aan?
Van Duin:
Er zijn natuurlijk altijd van die kleine dingen die niet helemaal juist zijn, maar ik vond de opleiding voor 99% goed. Dus zeer goed.

Voorzitter: Vond u de lessen in security bruikbaar?
Van Duin:
Ja, u moet niet vergeten dat die lessen werden gegeven aan de hand van de informatie van dat ogenblik. Later zijn er weer veranderingen gekomen.

Voorzitter: De toestand in Nederland was dus anders dan u zich had voorgesteld?
Van Duin:
Stukken anders.

Voorzitter: U bent gedropt op 6 Juli 1944?
Van Duin:
Precies weet ik het niet.

Voorzitter: Ik heb hier voor mij een verslag waarin wordt gezegd dat u werd gedropt en dat bij u waren Bert de Goede en Koos. Zijn dat de juiste namen of zijn dat schuilnamen?
Van Duin:
Bert de Goede was de ware naam, dat was de organisor.

Voorzitter: Was dat met Koos ook het geval?
Van Duin:
Ja, dat was Koos Mulholland.

Voorzitter: U vormde met z'n drieën een team. De Goede moest verbindingsofficier worden voor de LKP en Koos voor de RVV en u moest hun bijstand verlenen als marconist. Hebt u in het begin niet kunnen werken?
Van Duin:
In het begin had ik enige pech. het was niet gemakkelijk om huizen te krijgen, want de Nederlanders waren niet zo erg vaderlandslievend.

Voorzitter: Waar bent u gedropt?
Van Duin:
In Epe, maar het was niet gemakkelijk om een behoorlijk huis te krijgen. Er zijn zoveel technische dingen. Het was heel moeilijk. Op een gegeven moment vond ik een Katholieke school. Daar heb ik mijn eerste contact met Engeland gemaakt. Het duurde een maand voordat ik behoorlijk contact had.

Voorzitter: Als u dus in Juli gedropt bent, hebt u in Augustus voor het eerst contact gehad. U was toch uitgezonden met een radiotelegrafie toestel! U had geen radiotelefonie toestel?
Van Duin:
Neen.

Voorzitter: Had het een bijzondere reden dat u met een radiotelegrafie toestel kwam?
Van Duin: Er werd mij gevraagd als operator te fungeren. Als zodanig ben ik weggegaan.

Voorzitter: Waar hebt u na een maand een goed adres gevonden?
Van Duin:
In Rotterdam. Wij waren doorgegaan naar Ede. Daar ben ik bij de familie Gaazenbeek geweest. Ik werd in Ede door enige politieagenten zogenaamd gearresteerd en overgebracht naar Rotterdam.

Voorzitter: Toen is een dochter van dat gezin, Diny Gaazenbeek, meegegaan naar Rotterdam als Koerierster?
Van Duin:
Ja, een week later.

Voorzitter: Verliep het contact met Engeland bevredigend?
Van Duin:
Ja.

Voorzitter: Wanneer bent u gearresteerd?
Van Duin:
Op 19 December 1944.

Voorzitter: Waar is dat gebeurd?
Van Duin:
Mathenesserweg 119, bij de familie Elsinga.

Voorzitter: Bent u daar uitgepeild, terwijl u bezig was?
Van Duin:
Ja.

Voorzitter: Had men u in Engeland behoorlijk gewaarschuwd dat de kans bestond dat u uitgepeild zou worden?
Van Duin:
Ja. Wij waren goed gewaarschuwd voor die dingen. Ik had echter ontzettend weinig contactadressen waar ik kon seinen. Ik moest veel te lang op één plaats blijven zitten. Ik had misschien wijzer moeten zijn.

Voorzitter: Hoelang zond u achter elkaar?
Van Duin: Uren. Soms, niet altijd.

Voorzitter: Had men u geen termijn opgegeven, in die zin, dat men gezegd had: U mag niet langer dan bij voorbeeld 10 minuten seinen?
Van Duin:
Ja, niet langer dan vijf minuten, wanneer mogelijk korter.

Voorzitter: Die waarschuwing is u dus wel degelijk medegegeven?
Van Duin:
Ja.

Voorzitter: Er waren verschillende middelen om het peilen tegen te gaan, bijvoorbeeld, dat een huizenblok, waarin men werkte, in het oog werd gehouden door iemand die daar in de buurt rondliep of fietste. Hebt u ook zulke beveiligingsmaatregelen genomen?
Van Duin:
Soms, als ik mensen had. Ik had organisers. Dat waren beste jongens. Ik vroeg weleens: gaat de zaak wel? Dan was het altijd: kerel, het gaat zo wel. Dan ging ik maar door.

Koersen: Had u niet voldoende contact met de groep voor wie u optrad?
Van Duin:
Het was in Rotterdam erg moeilijk toen. Er waren haast geen mensen, vooral na die razzia's.

Voorzitter: Hadden die reeds plaats gevonden?
Van Duin:
Ja, daar ben ik ook doorgekomen. Ik had een dokter die mijn poot in het gips heeft gezet en toen de Moffen binnenkwamen hebben zij pech gehad.

Voorzitter: Op het moment dat u gearresteerd werd bestond er dus volgens u geen voldoende contact met de groep en dat beschouwt u als een van de voornaamste redenen waardoor u werd gearresteerd?
Van Duin:
Er was te weinig contact, er waren te weinig jongens, te weinig mensen, die je kon vertrouwen.

Voorzitter: U werd tegelijk gearresteerd met mejuffrouw Gaazenbeek?
Van Duin:
Ja.

Voorzitter: Hebt u in Scheveningen gezeten?
Van Duin:
Ja.

Voorzitter: Uw Sacharbeiter was Haubrok?
Van Duin:
Ja.

Voorzitter: Wat voor indruk hebt u van hem?
Van Duin:
Moffen zijn Moffen, maar ik geloof dat hij mij het leven heeft gered. Ik heb hem behoorlijk beduveld; dat had hij pas op het laatst door: misschien heb ik het daaraan ook wel te danken.

Voorzitter: Ik vraag dit omdat hij zelf een uitvoerig rapport over zijn werkzaamheden als zodanig heeft geschreven en daarin geeft hij nogal hoog op van het feit dat hij zoveel mensen heeft geholpen.
Van Duin:
Ik zal een voorbeeld geven. Toen ik pas aangenomen werd in Engeland was ik kwartiermeester bij de Marine. Wij werden gebombardeerd tot tijdelijk bootsman. Klijzing zei: Dat is te gek, want de mannen van de organisaties van andere landen, de Fransen en Polen bijvoorbeeld, worden direct officier; jullie moeten ook officier worden. Daarvoor heeft hij ook inderdaad gezorgd. Toen ik gepakt werd zei Haubrok: Wat voor rang heb je? Ik dacht wat is beter bootsman of officier? Tenslotte zeide ik: Officier; ik ben dat echter pas geworden in de tijd dat ik hier ben, ik was bootsman. Haubrok zei: Je bent bootsman, dat is veel beter voor je. Voor een Mof had hij menselijk gevoel. Het bleek, dat dat voor mij van belang was, want met officieren hadden zij niet veel consideratie. Ik was tenslotte een spion. Haubrok heeft mij vaak verhoord. Ik hield mij altijd zo dom mogelijk. Hij zei: Waarom ben je hier gedropt? Ik zei: Het gaat om mijn vaderland, waarvoor ik moet vechten, het is nu afgelopen, ik heb pech gehad, maar als ik dit allemaal had geweten had ik het nooit gedaan. Dat scheen er bij hem in te vallen.

Voorzitter: Hij heeft bij de arrestatie van u en mejuffrouw Gaazenbeek papieren gevonden.
Van Duin: Wat voor papieren?

Voorzitter: Hij zegt dat bij het onderzoek van de personen die waren gearresteerd - hij was daar op dat moment zelf nog niet bij - mejuffrouw Gaazenbeek of Van Duin heeft geprobeerd om een klein papiertje met adressen te vernietigen. Die poging mislukte en op het papiertje stonden de adressen waar ook de zenders waren.
Van Duin:
Mijn koerierster had verschillende adressen waar wij zenders onderbrachten. Dat was onder andere bij Dr. Smilde; dat andere adres was ergens aan de Statenweg. Dat papiertje is misschien bij haar geweest, maar nooit bij mij.

Voorzitter: Hij zegt ook niet positief dat het bij u was.
Van Duin:
Zeker niet bij mij.

Voorzitter: Hij heeft gezegd dat het om drie adressen ging; de ene was Van Steffen aan de Statenweg te Rotterdam, het andere van een boer, genaamd Bakker in Overschie en de derde was van Moerman, Rauwenhofplein te Rotterdam. Klopt dat wel?
Van Duin:
Ja. Ik had zes zenders. Mijn idee was om op verschillende plaatsen te zenden, maar het ellendige was dat de mensen zo bang waren. Daarom moest ik er dikwijls mee stoppen, doch zij hadden er geen bezwaar tegen dat ik de zenders daar liet.

Voorzitter: Was u hier gekomen met een stel zenders?
Van Duin:
Neen, deze werden gedropt. (Lijkt mij sterk, hij werd toch met twee zenders gedropt die door de Rotterdamse politie later zijn opgehaald uit de bergplaats op de Tongerse Heide in Epe)

Voorzitter: Die dienden dus voor u?
Van Duin:
Ja.

Voorzitter: Haubrok heeft gezegd dat hij die adressen heeft laten nagaan, maar dat het niet zijn bedoeling was om die mensen te arresteren. Het ging hem er om dat hij die toestellen in beslag kon nemen. Zo stelt hij dat tenminste voor.
Van Duin:
Ja, dat is een feit. Hij is bij mij in de cel geweest toen hij die zenders had opgehaald. Met Diny is hij naar Rotterdam geweest en heeft daar die zenders opgehaald.

Voorzitter: Zo stelde hij het aan u voor en zo heeft hij het ook in het rapport vermeld.
Van Duin:
Ik heb hem die namen echter niet gegeven.

Voorzitter: Hij zegt dat hij ten opzichte van Moerman een andere opvatting had, want daarmee had hij vroeger reeds te maken gehad en die zat hij al lang achterna.
Van Duin:
Moerman was een beetje stom. Ik ben om 11 uur opgepikt en de straat was vol met soldaten. Wij hebben veel kabaal gemaakt, want door de Groene Politie werd de vloer met mij aangedweild en toen werd ik gebonden. Iedereen wist dus wel wat er aan de hand was. Moerman had dus niet meer naar zijn huis moeten teruggaan. Ik had met Moerman getracht een internal net te maken in Rotterdam zodat wij met elkaar over en weer konden seinen. Wij hadden dan geen koerier nodig.

Voorzitter: Zat Moerman al lang in Holland?
Van Duin:
Hij is er altijd geweest.

Voorzitter: U hebt hem in dit verband leren kennen?
Van Duin:
Ja.

Voorzitter: Haubrok vertelt verder dat hij geweest is bij Baller in Overschie. Dat ging niet zo erg vlot. Die was keihard. Hij heeft de zender tenslotte gevonden, maar er geen cent medewerking van die boer bij.
Van Duin: Die boer wist het niet; het was zijn zoon.

Voorzitter: Dan heeft hij nog een ander verhaal, dat in dezelfde lijn ligt. Hij zegt, dat hij met u en mejuffrouw Gaazenbeek wel gesprekken van politieke aard had. Daarbij was naar voren gekomen dat de RVV zich sterk communistische ontwikkelde en dat met name De Goede die ontwikkeling met enige ongerustheid zou gaande slaan. daarom wilde hij in contact komen met De Goede. Is die voorstelling van zaken juist.
Van Duin:
Ja, hij kwam met de meest fantastische voorstelling. Toen ik gepakt werd dacht ik: Je moet er uit zien te komen, je bent nog niet dood. Ik heb lang genoeg gewacht, totdat alles behoorlijk kon gewaarschuwd zijn en ben toen heel langzaam gaan praten. De namen van agenten, van wie ik wist dat zij dood waren en de namen van agenten die in Engeland van de lijst werden afgevoerd, heb ik gegeven. Dat kon volgens mij geen kwaad. Die man ging over zijn familie praten, ik ook. Ik was hier in Engeland getrouwd en had een dochter. Die werd geboren terwijl ik in Holland zat. Hij was ontzettend sentimenteel en mocht mij erg graag. Op een gegeven moment zeide hij: Zou het geen goede gelegenheid voor een uitwisseling zijn? Ik weet niet, of het geprobeerd is. Zo is ook ter sprake gekomen het plan om met De Goede te gaan praten. Ik dacht: Er komt toch niets van terecht.

Voorzitter: Hij is er met Diny Gaazenbeek op uit gegaan om De Goede te ontmoeten. Hij zegt dat u een brief schreef aan De Goede, die Diny Gaazenbeek aan het contactadres, het filiaal van de bakkerij Van der Sterre in Rotterdam bracht. Daarin werd dan gevraagd om een bespreking; daar werd dus een bepaald adres voor opgegeven, maar daar is De Goede niet gekomen.
Van Duin:
Van dat briefje weet ik niets; dat klopt niet erg; misschien dat hij zelf dat briefje heeft geschreven.

Voorzitter: U zou een briefje hebben geschreven voor DE Goede. Dat zou Diny gebracht hebben bij Van der Sterre in Rotterdam en in dat briefje zou u om een bespreking hebben gevraagd.
Van Duin:
Op welke datum?

Voorzitter: Dat blijkt hieruit niet. Dat briefje was dus voor een tussenpersoon. Daarop heeft zij antwoord gekregen, waarbij een bepaalde woning werd genoemd, namelijk de woning waar Koos had gewoond. Op de tijd, dat Haubrok daar gekomen is, is De Goede echter niet verschenen. U hebt blijkbaar het vermoeden dat hij dat briefje zelf heeft geschreven? (
Wie zou het briefje beantwoord hebben?)
Van Duin:
Ik veronderstel het.

Voorzitter: Hij zegt dat het niet zijn bedoeling was om De Goede te arresteren.
Van Duin:
Dat heeft hij mij ook verteld.

Voorzitter: Hij zei, dat het hem er om ging de wapendroppings en het droppen van sabotagemateriaal aan de RVV te stoppen. Hij wist dat de oorlog zo goed als afgelopen was en hij vond dat de RVV in communistische richting ging.
Van Duin:
Dat heeft hij mij ook verteld. Hij zei: Duitsland heeft de oorlog verloren, maar over een paar jaar vecht Duitsland met Engeland en Nederland tegen het communisme.

Voorzitter: Als volgende stap - en nu noemt hij een datum, namelijk kort voor Kerstmis 1944 - heeft hij Diny Gaazenbeek losgelaten met de bedoeling dat zij dat contact zou tot stand brengen. Zij is niet teruggekomen. hebt u er later iets van gehoord, hoe zich een en ander heeft toegedragen? Het is merkwaardig dat Haubrok vertelt dat zij niet is teruggekomen, maar dat hij bij een later onderzoek op een bepaalde plaats een koffer heeft gevonden met stukken van de LKP en ook een zogenaamd doodvonnis van Diny Gaazenbeek.
Van Duin:
Dat heeft hij mij in de gevangenis laten zien.

Voorzitter: Het was een brief aan mevrouw Steffen waarin dat doodvonnis werd medegedeeld.
Van Duin:
Het was een grote fout dat de LKP een archief maakte van de dingen die men deed of ging doen. Indien men zo iets in een ondergrondse gaat doen, moet je toch eigenlijk wel krankzinnig zijn. Maar het is gebeurd. Op een gegeven moment deden de Duitsers een inval en vonden zij dat.

Voorzitter: U verkeerde in de veronderstelling dat Diny niet meer leefde?
Van Duin:
Ik verkeerde enigszins in die veronderstelling. Wel had ik een geringe hoop en dacht: Dat zeggen zij wel, maar dat gaat zo maar niet.

Voorzitter: Hebt u gehoord wat er later is gebeurd? Zoals Haubrok het heeft verteld, is het in werkelijkheid niet gegaan.
Van Duin:
Toen de oorlog voorbij was, was ik zo gedesillusionneerd in de hele beweging, was er zoveel gebeurd dat ik nooit ben teruggekomen.

Voorzitter: Hebt u geen contact meer met haar gehad?
Van Duin:
Neen, Ik heb daarvoor nooit meer met haar gesproken.

Voorzitter: Het is een feit dat zij niet dood is.
Van Duin:
Zij is niet dood.

Voorzitter: Hebt u er geen idee van of dat zogenaamd doodvonnis ernst is geweest of niet?
Van Duin:
Daarvan heb ik geen idee.

Wittewaal van Stoetwegen: Heeft zij daarvan niets verteld?
Van Duin:
Ik heb haar nog een paar keer gesproken, maar ik vond het een ellendig onderwerp. Na de bevrijding ben ik direct naar Rotterdam gegaan en heb gevraagd naar Diny Gaazenbeek. Men zei mij dat er niets met haar aan de hand was en dat zij ergens buiten Rotterdam in een huis was. Met WITTE PIET heb ik haar opgehaald en naar Rotterdam gebracht.

Wittewaal van Stoetwegen: Heeft zij niet verteld wat haar overkomen is?
Van Duin:
Misschien heeft zij iets verteld, maar dat weet ik niet meer. Ik was toen zelf half kapot.

Voorzitter: Bent u al die tijd in Holland gevangen gehouden?
Van Duin:
Ja, ik ben vrij gekomen voor de bevrijding.

Voorzitter: Hoe is dat gegaan?
Van Duin:
Haubrok kwam op een avond om ongeveer 7 uur bij mij binnen en zei: "Je bent vrij". Als ze om 7 uur in je cel kwamen gebeurde dat meestal om je kapot te schieten. Ik dacht toen: Ik ben nu vrij van mijn ellende. Ik werd echter meegenomen naar het SD gebouw aan de Zeestraat en kreeg daar een halve eend te eten; ik werd volgestopt. Daarna werd ik vrijgelaten.

Voorzitter: Welke datum was dat?
Van Duin:
17 of 21 April. Ik werd vrijgelaten tegelijk met een agent van de organisatie van Somer, Van Alebeek.

Wittewaal van Stoetwegen: Wist u waar u heen moest gaan toen ik vrij was?
Van Duin:
Neen, ik ben naar huis gegaan. Er werd mij op het hart gedrukt niet naar Rotterdam te gaan, omdat ik dan misschien kapot zou worden geschoten. De adressen die ik wist, veronderstelde ik fout te zijn.

Wittewaal van Stoetwegen: Had u geen familie in Den Haag?
Van Duin:
Neen.

Voorzitter: U zei, dat u in April bent vrijgelaten, maar kan dat niet zijn geweest in Maart? Haubrok zegt, dat toen de aanslag op Rauter was gepleegd, er honderden mensen als represaille werden doodgeschoten. Men nam daarvoor de lijsten met namen van de mensen die toevallig op dat tijdstip om de een of andere reden gevangen zaten; dezen werden daarvoor dan bestemd. Hij zegt, dat hij een aantal mensen heeft kunnen redden door bijvoorbeeld te zeggen dat hun onderzoek nog niet klaar was. Hiervoor heeft hij echter ook nog andere motieven gebruikt namelijk dat hij tegenover zijn chefs voorstelde alsof hij die mensen vrijliet, omdat zij voor de Duitsers zouden gaan werken. Hij zegt niet, dat zij dat inderdaad toegezegd hadden, maar dat hij het zo voorstelde. Hij zegt, dat hij dit met Van Alebeek en u ook gedaan heeft, dat hij voorgegeven heeft dat u vrijgelaten zou worden op grond van de afspraak dat u voor de Duitsers zou gaan werken. Zo werd het administratief naar boven verantwoord. Zoals hij zegt mot daarover met u gesproken zijn. Heeft hij daarover inderdaad met u gesproken?
Van Duin:
Hij heeft misschien wel zoiets gezegd, maar tevoren heeft hij er met mij nooit over gesproken. Misschien is het later geweest. Ik heb nog gezegd: nu moet ik een Ausweis hebben. Hij zeide: ik zal je er een geven, waardoor je een medewerker bent. Ik kreeg er een waarop stond dat ik een SD medewerker was.

Voorzitter: het is inderdaad juist, dat het later dan Maart 1945 is geweest. Haubrok toch zegt in zijn rapport dat Van Alebeek en u gelijktijdig losgelaten zijn op de zojuist door ons besproken wijze; hij schrijft daarin voorts dat hij ook na de represailles wegens de aanslag op Rauter nog andere agenten aldus geholpen heeft en ten aanzien van Van Alebeek zegt hij duidelijk dat diens vrijlating na de bedoelde represailles plaats vond. Op de manier waarop hij ten aanzien van Van Alebeek en u heeft gedaan, zocht hij voor verschillende mensen een uitweg. Dat klopt dus wel?
Van Duin:
Ja.

Voorzitter: Nu was Haubrok uw Sacharbeiter, maar geen codespecialist. Bent u in die periode ook verhoord door een codespecialist?
Van Duin:
Die code kon ik ook wel vertellen. Ik kon het wel uitleggen, maar daaraan heeft men niets. Zij is ontzettend eenvoudig en kan niet zonder sleutel gebroken worden.

Voorzitter: Wij hebben veel van die gevallen gehoord. Men kan zeggen dat men als codesystemen had: het systeem van double transposition en later ook de cijfercode en de One-Time-pad code. Voor de cijfercode en de One-Time-pad code behoeft men niets in het hoofd hebben. dat was een film met getallen. Zo gauw een telegram gereedgemaakt was, scheurde men het daarvoor gebruikte stuk film er af. Dan was het weg. Ik heb begrepen dat u zo'n code had. hebben de Duitsers bij uw arrestatie die film niet te pakken gekregen.
Van Duin:
Het was geen film, maar een stukje zijde, dat hebben ze bij mijn arrestatie niet gevonden. Ik heb het nu nog.

Voorzitter: Was dat zo goed verborgen?
Van Duin:
Ik had hier een klein zakje zitten; daarin zaten een stukje vergrootglas en het stukje zijde. Zij hebben mij helemaal uitgekleed, maar ze hebben het nooit gevonden. Maar ook al hadden zij dat gevonden, dan had het niet gegeven. Ik had een code, maar die was niet goed; die kon ik niet lezen. Ik had de One-Time-Pad code; het was een dubbeldruk en dat ding was nat geworden. Ik liet door Bert en Koos coderen.

Voorzitter: Uw code werd niet meer gebruikt, wilt u zeggen?
Van Duin:
Ja en dat was veel gemakkelijker voor mij; als ik gevangengenomen werd, kon ik geen gegevens weggeven.

Voorzitter: Met de codeverhoren hebt u dus geen moeilijkheden gehad?
Van Duin:
In het geheel niet.

Voorzitter: Was er een specialist voor die codeverhoren?
Van Duin:
Dat zei Haubrok tenminste.

Voorzitter: Was het May?
Van Duin:
Was dat een vent van ongeveer zes voet en een zware kop?

Wittewaal van Stoetwegen: Hij is blond en heeft een vierkante kop.
Van Duin:
Het is best mogelijk, dat hij het is geweest.

Voorzitter: Hebt u bij uw verhoor gezegd dat u geen code had?
Van Duin:
Ik zei: ik heb een zender, dat is alles; voor de rest weet ik niets mijn berichten worden gecodeerd door Bert en Koos.

-
-

Wittewaal van Stoetwegen: u sprak zojuist over teleurstellingen. Ben t u teleurgesteld geweest over het feit dat u als agent gepakt bent of over het werk?
Van Duin:
Daarover laat ik mij liever niet uit. Ik ben er nu overheen.

Wittewaal van Stoetwegen: Betreft het het beleid van de Regering, waarover u teleurgesteld bent?
Van Duin:
Daarover spreek ik liever niet. Dat is u zeer zeker wel bekend.

Voorzitter: Als het teleurstellingen zijn, die op zakelijk gebied liggen, dan is het niet zonder belang, dat een commissie van onderzoek als deze daarover gegevens krijgt en het zou misschien wel goed zijn indien u daarvan iets zeide.
Van Duin:
Er werd ons zoveel beloofd en toen de zaak afgelopen was kreeg ik een schop onder mijn achterwerk.

Koersen: Door wie werd u dat beloofd?
Van Duin:
Lieftinck, Klijzing, etc.

Algera: Kunt u nader concretiseren waaruit die beloften bestonden? Het gaat er om, wat men volgens u heeft gezegd.
Van Duin:
Wanneer wij teruggekeerd zouden zijn zou er behoorlijk voor ons gezorgd worden. Ik heb enige maanden in Nederland rondgezworven. Toen ben ik in Engeland teruggekomen. Ik heb nog niet eens mijn demobilisatiegeld gehad. Ik geloof dat zij mij een medaille wilden uitreiken. Daarvan heb ik ook nooit iets gehoord.

Voorzitter: Kreeg uw vrouw uw salaris uitbetaald?
Van Duin:
Ja.

Voorzitter: Tot hoe lang heeft dat gelopen?
Van Duin:
Mijn vrouw moest af en toe schrijven waar het geld bleef. Dan was het weer te laat, etc. Zij heeft een hoop ellende met het salaris gehad. Toen ik terugkwam werd het aan mij uitbetaald.

Voorzitter: U hebt later zelf in Engeland een werkkring gezocht?
Van Duin:
Ik ben eerst aan het zoeken gegaan en heb getracht bij een Engelse firma een betrekking te krijgen. Ik ben met de heren De Jager, Huisman en Vrinten in contact gekomen en ben op het Ministerie van Justitie gekomen. Daar heb ik enige tijd gewerkt. Toen dat werd opgeheven ben ik bij de ambassade gekomen. Daarna heb ik een betrekking in Engeland gevonden.

Voorzitter: Als u de mogelijkheid had gehad een Rijksbetrekking in Nederland te krijgen had u die gaarne geaccepteerd?
Van Duin:
Als zij mij iets behoorlijks aangeboden hadden, zeer zeker. Ik verwachtte niets anders.

Algera: U hebt de beloften zodanig opgevat, dat men, als u terugkwam zou zeggen: Hier is een functie voor u?
Van Duin:
Neen, dat zij mij behoorlijk hadden ontvangen en gevraagd hadden: wat willen jullie? Ik ben maar een doodgewone jongen. Ik heb geen MULO of HBS gehad of iets dergelijks. Men kan mij geen functie geven van laten wij zeggen: Minister; dat zou ik ook niet graag willen. Ze hebben mij wel tot officier gebombardeerd, zij het tijdelijk, maar dat interesseert mij niet. Zij hadden mij toch een behoorlijke kans kunnen geven, naar mijn mening.

Voorzitter: U wilt zeggen dat men na uw terugkomst niet de menselijke belangstelling heeft getoond die men voor iemand die dat werk heeft gedaan zou mogen verwachten?
Van Duin:
Juist.

Voorzitter: Zou de oorzaak daarvan niet kunnen zijn gelegen in de omstandigheden dit in naoorlogse tijd verschillende van deze bureaux zijn opgeheven, of althans hun taken door andere bureaux zijn overgenomen? Zo heeft het BBO bestaan to Februari 1946. Toen is het geliquideerd en de verdere afwikkeling is terecht gekomen bij het Ministerie van Oorlog. men kreeg dus met andere mensen te maken dan degenen die in de oorlog leiding van dat bureau hadden gehad. hebt u met de afwikkelende instanties nog contact gehad?
Van Duin:
Ik hield er geen contact mede. Ik kon niet veel doen. Het was een hopeloze beweging.

Koersen: Zocht u in Nederland geen contact met dat Afwikkelingsbureau?
Van Duin:
Ik heb hier in Nederland nog een tijd voor hen gewerkt.

Voorzitter: Bij het BBO?
Van Duin:
Het zal wel.

Voorzitter: U zegt dat men er u een onderscheiding voor wilde geven, maar dat u er verder niets van gehoord hebt; dat is wel heel wonderlijk.
Van Duin:
Ja, heel wonderlijk. Mij werd verteld dat STEMAN een bronzen kruis of een bronzen leeuw had en ik ook. Ik heb er verder nooit meer iets van gezien of gehoord. Aan het BBO heb ik om mijn demobilisatiegeld gevraagd. Ik heb het nooit gehad. Ik ga er ook niet verder om vragen.

Koersen: Heeft men het afgewezen of hebt u nooit antwoord gehad?
Van Duin:
Ik heb er nooit iets van gehoord. Het is niet mijn bedoeling die onderscheiding te krijgen.


(Ik denk dat de naoorlogse behandeling te maken heeft met het rapport van Marinus van der Stoep die Arie van Duin als een verrader neerzette, wat hij overigens niet was en Van der Stoep was een enorme fantast. Dit laat de conclusie van het rapport ook wel doorschemeren.)




                                                                    
w.mugge@home.nl