MARECHAUSSEE LUIJKENAAR, BBO GEHEIM AGENT

“Een Duitse Generaal ondertekende documenten die mijn leven redden”

‘Interview met mijn vader, door Theo Luijkenaar’

Door de jaren heen heeft De Nederlandse COURANT in Canada, Noord Amerika’soudste Nederlandstalige krant, een aantal WO2 veteranen geïnterviewd. Door de publicatie van hun verhalen, erkennen we wat zij opgeofferd hebben, is het niet door hun leven te verliezen of hun vrijheid, dan tenminste door jarenlang van huis weg te zijn. Dit postume ‘interview’ van Marechausee Joop Luijkenaar met zijn zoon Theo, destijds uitgever van De Nederlandse COURANT, is gebaseerd op twee boeken over de BBO Agenten; het dagboek van een Brigadecommandant der Koninklijke Marechaussee over de eerste maanden van de Tweede Wereldoorlog en de memoires van Joop Luijkenaar’s oudere broer Koos, waarin zijn oorlogsinspanningen worden beschreven, evenals uit extra onderzoek en vader-zoon gesprekken over de Tweede Wereldoorlog.

Johannes Hendrik (Joop) Luijkenaar werd geboren in Rotterdam op 19 januari 1918, het jaar waarin de eerste Wereldoorlog eindigde. Joop was een bekende lokale zwaargewicht bokser, doelman van de voetbalvereniging Neptunus en een leerling slager op de Schop Vleesfabriek. Zijn werk hield onder andere in het op de schouders dragen van zware
geslachte varkens. Omdat zijn oudere broer Koos zijn militaire dienst er al op had zitten, werd Joop vrijgesteld van dienstplicht. Echter, begin 1939, kort nadat hij zijn baan verloor bij Schop, werd de vrijstelling opgeheven en werd Joop opgeroepen door het leger en gestationeerd in Grave, Noord-Brabant, nabij de Duitse grens. Hij sloot zich aan bij een
lokaal voetbalteam als keeper. Toen hij kennis maakte met een opperwachtmeester van het Wapen der Koninklijke
Marechaussee werd hij uitgenodigd, waarschijnlijk vanwege zijn lichaamsbouw en duidelijke fysieke kracht, om toe te treden tot de Brigade Grave, in het District Koninklijke Marechaussee Nijmegen. Men voorziet hem van de materialen die hem moeten voorbereiden op het examen. Op 8 augustus 1939 wordt hij een trots lid van het Wapen der Koninklijke Marechaussee. Zijn eerste taken waren pijnlijk. Aan de grens moest hij Joodse en andere vluchtelingen, die het Naziregime proberen te ontvluchten, tegenhouden. Hij deed zijn best om mensen over de grens te helpen, wanneer hij de kans kreeg. Overdag was zijn relatie met de lokale stropers hoffelijk, maar ‘s nachts moest hij zijn best doen om ze te vangen.

“Bleef u in Grave?”
JHL: “Nee, ik kreeg verdere training in de van Haeftenkazerne te Apeldoorn en aan de Marechaussee School in de Gondelstraat in Scheveningen. Vervolgens werd ik geplaatst bij de Brigade Terneuzen in Zeeland, gelegen in het District Vlissingen. Ik arriveerde daar op 14 februari 1940 en moest in- en uitgaande schepen in de haven controleren. In Nederland zijn de Marechaussees ook verantwoordelijk voor grenscontroles.”

“U was een van de eerste Nederlanders die een Britse oorlogsonderscheiding ontving.”
JHL: “Ja, door mijn werk te doen. Op 5 mei 1940, dicht bij Terneuzen, was er een Brits oorlogsschip gebombardeerd door de Duitsers en onder moeilijke omstandigheden was ik in staat om een aantal van de gewonde Britten te redden van verdrinking. Slechts enkele dagen later vielen de Duitsers Nederland binnen.” Luijkenaar’s heldenmoed bleef niet onopgemerkt. In dezelfde maand werden er een aantal ontsnapte leden van de Marechaussee samengebracht in Caen in noordwest Frankrijk. Het dagboek van de Strijbeekse Brigadecommandant Willem Driessen verwijst naar Luijkenaar en vermeldt het volgende: Op 29 mei 1940 gaf de bevelhebber van de divisie, Majoor ‘Jonkheer’ Diederik den Beer Poortugael, de volgende ‘Order van de Dag’ uit (zij het met de verkeerde datum) ten behoeve van zijn mannen:

ORDER VAN DE DAG
“Toen op 13 mei een Engels oorlogsschip werd geraakt door een bom en een aantal gewonden naar de wal moest worden gebracht, aarzelde Marechaussee Luijkenaar J.H., van de Brigade Terneuzen, geen moment, maar sprong onmiddellijk in het water en met gevaar voor zijn eigen leven bracht hij verscheidene gewonden in veiligheid. Ik eer deze Marechaussee voor zijn moedige actie en stel hem tot voorbeeld voor iedereen.  Ik verklaar dat ik de autoriteiten hiervan zo spoedig mogelijk op de hoogte zal stellen.” Majoor ‘Jonkheer’ Diederik den Beer Poortugael De volgende dag ontvangen Den Beer Poortugael, de andere leden van de Marechaussee met inbegrip van Willem Driessen en andere Nederlandse soldaten gelegerd in Caen, opdracht uit Londen kreeg om naar Brest op de west-Atlantische kust te gaan, waar een schip hen opwachtte voor vervoer naar Engeland. Ze arriveerden in Plymouth op 12 juni 1940.

“Hoe ben u naar Engeland gekomen?”
JHL: “Wij kregen orders om daadwerkelijk uit Terneuzen te vertrekken. Ik was in staat om een oude fiets te bemachtigen en met anderen ontsnapten we via België naar Duinkerken in Frankrijk, waar we samen met tienduizenden de overtocht over het kanaal naar Engeland maakten, ondanks Duitse bombardementen en zeer ruwe zee. Er waren allerlei soorten schepen, koopvaardij, Nederlandse en Belgische vissersvaartuigen, pleziervaartuigen en gemobiliseerde
militaire transporten om ons over het kanaal te brengen.”

“Wat gebeurde er toen?”
JHL: “We brachten verslag uit aan de Nederlandse regering-in-ballingschap in Londen. Koningin Wilhelmina was er ook
en samen met anderen heb ik haar ontmoet. Ze was zeer geïnteresseerd in wie we waren en hoe we aan de Duitsers waren ontsnapt. Een aantal van ons werd als militaire politie ingezet als beveiliging van de Nederlandse Koninklijke familie in Londen. Uiteindelijk ben ik ingedeeld bij wat later zou uitgroeien tot de Prinses Irene Brigade, maar meldde me later vrijwillig om te worden opgeleid tot geheim Agent en werd ik uitgezonden naar Schotland.”

“Hoe was de training?”
JHL: “Ik bleef er meer dan drie jaar. Samen met andere Nederlandse agenten, werden we getraind in alle aspecten van sabotage, vernietiging, infiltratie, spionage, ongewapend vechten, geruisloos doden, het leren kennen en gebruiken van verschillende soorten wapens en explosieven en radiobediening. Daarnaast natuurlijk parachute springen, omdat dat uiteindelijk van ons verwacht werd. De training was keihard, maar we hadden ook sport en recreatie en ik genoot van elke minuut, maar ik keek reikhalzend uit om actief te worden betrokken bij de bevrijding van ons vaderland van de Duitse tirannie.”

“Wanneer kwam dat moment voor u?”
JHL: “Na het debacle van het Englandspiel, waarbij door de Duitsers onze geheime codes werden gekraakt en dubbelagenten werden ingezet, verloren we 54 agenten in Nederland, waaronder tien voormalige leden van de Marechaussee. Tevens verloren honderden Nederlandse verzetsstrijders het leven. Naar aanleiding hiervan werd er een nieuwe organisatie van de Nederlandse Geheime Dienst opgericht: ‘Bureau voor Bijzondere Opdrachten’ (BBO). Ik werd
een BBO Agent in het begin van 1944 en we begonnen met de planning van onze ondergrondse
activiteiten in Nederland.” Tussen 1 maart 1944 en 23 april 1945, werden 70 geheime BBO agenten gedropt in bezet
Nederland en een aantal ‘Jedburgh-teams’, getrainde commandogroepen van 3 tot en met 5 mannen. Tweemaal werd een vliegtuig neergeschoten en één vlucht moest een noodlanding maken. Het BBO zorgde ook voor 211 wapens, explosieven en andere materialendroppings op 86 verschillende locaties. 18 BBO agenten overleefden de oorlog
niet. De opdracht van BBO agenten was om een geheim leger te trainen door het verstrekken van wapens, het geven van instructie aan het verzet, militaire spionage en radiocommunicatie met Engeland.

JHL: “De BBO organisatie was zo geheim, dat we nooit onze eigen naam mochten gebruiken, alleen onze trainingsnaam. In mijn geval was dat ‘Leestemaker’. In Londen mochten wij geen contact hebben met andere Nederlanders of het ‘Holland House’ bezoeken; zelfs mochten we de locatie van het BBO Hoofdkwartier in Londen niet weten. Alle contact met het Hoofdkwartier ging per koerier of telefoon en zelfs dan konden we geen geheime of vertrouwelijke zaken
bespreken. Onze laatste opleiding, planning en voorbereiding, vond plaats in Adlington’s House in Lincoln in midden Engeland.” In de nacht van 28 augustus 1944, was een Britse Stirling bommenwerper aan het cirkelen om te zoeken naar het droppinggebied dicht bij Voorthuizen op de Veluwe in de Nederlandse provincie Gelderland. In het ruim waren drie BBO agenten die elkaars echte namen niet wisten: Lodewijk (Joop Luijkenaar, missie ‘Shooting’); Chris (Jaap Hinderink, missie ‘Hunting’) en Maurits (Jaap Beekman, missie ‘Charades’). Dit zou een blinde dropping zonder een ontvangstcomité worden. Luijkenaar ontdekte dat de radiocommunicatie binnen het vliegtuig niet werkte en dientengevolge werden de drie agenten te laat gedropt, ongeveer 5 kilometer verwijderd van de afgesproken plaats op de Appelse Heide en zij verloren elkaar uit het oog in het donker.

JHL: “Het was erg donker. Ik begroef mijn parachute en materialen die ik niet nodig had, inclusief sommige wapens. Ik had een fles Hollandse jenever bij me, nam een slok en sprenkelde de rest over mijn kleren voor geval dat Duitsers me zouden tegenkomen. Ik kon dan een dronkaard spelen die van een feestje kwam. Ik verborg me vervolgens in een greppel tot vroeg in de ochtend. Ik had twee postduiven verborgen onder mijn jas en ik liet ze om 7 uur gaan. Ze
vlogen onmiddellijk in de richting van Engeland. Op deze manier zou Londen weten dat ik veilig was aangekomen. Ik ging toen op zoek naar ons contact op een boerderij geheten: ‘Nieuwe Zorg’ op de Voorthuizerweg, op een paar kilometer afstand.

“Wat gebeurde daar?”
JHL: “Ik wachtte tot de boer naar buiten kwam en na een praatje over het weer, zei ik het wachtwoord: “Ik ben hier voor de volkstelling van 1945.” Ruikend naar jenever dacht hij waarschijnlijk dat ik dronken was en hij keek me verbijsterd aan. Ik herhaalde het wachtwoord twee keer en nog steeds kreeg ik niet het vereiste antwoord. Vervolgens greep ik hem hard bij zijn kraag en legde uit dat ik een geheim agent was en die nacht gedropt vanuit Engeland. Hij
verontschuldigde zich. Ja, een paar maanden geleden had iemand uit het verzet hem verteld dat hij iemand kon verwachten uit Groot-Brittannië. “Helaas, ik was alles erover vergeten”, zei hij. Na een tijdje arriveerden de andere twee agenten en ieder ging zijn eigen weg.” In Voorthuizen was Luijkenaar ondergebracht bij de familie Hendriksen, die een bakkerij had. Daar ontmoette hij Piet van de Veluwe van het lokale verzet met wie hij zijn opdrachten besprak. Zij organiseerden de eerste van vele wapendroppings op de nabijgelegen Appelse Heide. Tijdens 1944 werden zo’n 40.000 kilo wapens, munitie, springstoffen, sabotage materialen, sigaretten, geneesmiddelen en andere materialen gedropt, waardoor de Appelse Heide het meest gebruikte droppinggebied werd tijdens de oorlog. De wapens en explosieven werden vervoerd naar de boerderij van de familie Kamphuis, waarvan de zoon een belangrijke rol in het verzet speelde. Op de boerderij gaf Luijkenaar leden van het verzet instructie over het gebruik en onderhoud van wapens en hoe met explosieven om te gaan.

JHL: “Wij ontvingen vervolgens opdracht van het Hoofdkwartier van Prins Bernhard om communicatielijnen en wegen naar Arnhem te saboteren, ter ondersteuning van ‘Operation Market Garden’. Ik deed dit met de hulp van de zoon van bakker Hendriksen. Met behulp van explosieven haalden we een aantal bomen neer om de snelweg tussen Amersfoort en Apeldoorn te blokkeren. We bliezen ook de treinrails tussen deze twee steden op, door gebruik te maken van een zelf-ontbrandend proces. De trein raakte de ontbrandingslont, ontspoorde en daardoor raakte de weg nog verder  geblokkeerd.”

“Wat gebeurde er daarna?”
JHL: “Toen Hendriksen en ik ’s avonds terugkeerden naar Voorthuizen, zagen we een Duitse soldaat op een fiets met een geweer. We besloten om in de tegenovergestelde richting te lopen,maar hij volgde ons. We verborgen ons in een greppel en toen overweldigden wij hem en namen zijn geweer af. “Bitte nicht schiessen, ich möchte gerne meine Mutti wiedersehen”, zei de nu huilende Duitser (Alstublieft niet schieten, ik zou graag mijn mama weer zien). Hij zei dat hij
een Tsjech was en het Duitse leger had verlaten. We besloten hem naar boerderij Kamphuis te brengen." Kort daarna hoorde Luijkenaar, dat de deserteur net buiten de boerderij was gearresteerd en doodgeschoten door de SD (Sicherheitsdienst, de Duitse veiligheidsdienst). Zowel Kamphuis als Hendriksen werden gearresteerd en doodgeschoten na gemarteld te zijn. Na het debacle van ‘Operation Market Garden’ en dit incident was de SD waarschijnlijk op de
hoogte van het feit, dat er een agent actief was in het gebied en Luijkenaar besloot om te vertrekken naar Rotterdam, zijn geboorteplaats.

JHL: “De ondergrondse was in staat mij met een ambulance naar Lekkerkerk aan de rivier de Lek in de provincie Zuid-Holland te brengen. De ambulancechauffeur was Rienus Landwehr uit Rotterdam en Lambertus Bakker van Nunspeet deed of hij de verpleger was. In Lekkerkerk bleef ik een paar dagen bij een melkveehouder en daar ontmoette ik Lies Nederveen van het verzet, die me adviseerde om met de boot naar Rotterdam te gaan omdat de Duitsers alle wegen
naar Rotterdam controleerden. De boer bracht zijn melk naar een melkboot en de kapitein stond me toe om mee te varen naar de haven van Rotterdam. Vanaf daar ging ik naar het huis van Rienus Landwehr’s ouders die me verwachtten.” Luijkenaar ging vervolgens naar het kantoor van het Nederveen Bouwbedrijf en werd naar een safehouse gebracht op de Nieuwe Binnenweg. Daar ontmoette hij Rienus Landwehr weer die hem uitgelegde dat het Nederveen Bouwbedrijf door zijn grootvader was opgericht, maar nu onder contract van de Duitsers was geplaatst om bunkers en antitank grachten te bouwen. Hij wilde zijn bedrijf niet verliezen, maar begreep dat na de oorlog hij misschien ter verantwoording zou worden geroepen en als collaborateur zou worden aangezien. Hij vroeg toen Luijkenaar om hem te verdedigen als dat zou gebeuren.

“Hoe reageerde u daarop?”
JHL: “Nou, Rienus was actief in het verzet, hij leek me een zeer eerlijke man en ik had eigenlijk geen andere keuze dan mijn steun toe te zeggen. Bovendien, door hem werd ik een Nederveen werknemer, met papieren waaruit bleek dat ik een toezichthouder was bij de bouw van anti-tank grachten in Rhoon, net ten zuiden van Rotterdam. In feite redden deze documenten, ondertekend door een Duitse Generaal, later mijn leven!”

“Wat was er gebeurd?”
JHL: “Er waren represaille acties van de Duitsers, waarbij ze een aantal mannen bij elkaar dreven en executeerden op straat of oppakten om naar Duitsland te worden vervoerd om dwangarbeid te verrichten. De Duitsers omsingelden een huizenblok waar ik was en namen alle mannen mee. Ik probeerde te ontsnappen via de achterdeur, maar werd ontdekt door gewapende Duitsers. Met de anderen werd ik tegen een blinde muur gezet met twee machinegeweren op ons
gericht. Na een paar minuten controleerde een geüniformeerde Nederlander mijn papieren. Ik vertelde hem dat de Duitse Generaal mij naar Duitsland wilde sturen, en dat hij beter moest informeren. De Nederveen papieren waren erg overtuigend en hij liet me gaan. Alleen God weet wat is er met de anderen gebeurd is.” Luijkenaar’s opdracht in Rotterdam was om het verzet instructies te geven over wapens en explosieven en om Duitse stellingen in en rond Rotterdam in kaart te brengen. Ook om droppings te coördineren en de gedropte wapens, explosieven en andere materialen van de Duitsers te verbergen voor gebruik door het verzet. Een andere BBO Agent, W/T operator Arie van Duyn (missie ‘Cribbage’) werkte zich een slag in de rondte om informatie van Luijkenaar en andere BBO agenten door te zenden aan het BBO Hoofdkwartier in Londen. Luijkenaar kwam vervolgens in contact met Pieter Booij, Commissaris voor de Sanitaire Voorzieningen & Ontsmettingsdienst voor de stad Rotterdam, die zijn toestemming gaf
voor het opslaan van voedsel, voor degenen die ondergedoken waren, op zijn kantoor op het Noordplein. Dit was in het begin van in 1945, in het midden van de Hongerwinter, toen duizenden Nederlanders omkwamen van de honger. Dit frustreerde Luijkenaar en via een koerier gaf hij de volgende brief door aan BBO Commandant, Kapitein Kas de Graaf, aan het BBO Hoofdkwartier in België:

“Kapitein de Graaf,
Ik heb zojuist gehoord dat een van onze meisjes naar Eindhoven (in bevrijd Brabant) vertrekt. De situatie hier is op dit moment kritiek en het is tijd, dat er iets gebeurt. Wij, jongens die werden gestuurd uit Groot-Brittannië, hebben slechts één doel voor ogen en dat is de bevrijding van ons vaderland. U weet dat wij allen vrijwillig gingen, maar ik wil u een vraag stellen. Is Engeland zich bewust van hetgeen wij hier meemaken en van de gevaren waaraan we worden blootgesteld, met name in Rotterdam? Ook is de financiële situatie betreurenswaardig. Vele malen heb ik gevraagd om geld, maar niemand heeft hierop gereageerd. Op dit moment kan geld ons leven redden, enz, enz. We zullen vechten tot de dood. Groeten, Lodewijk v/h Leestemaker.”

De brief geeft ons een idee van de geestelijke gesteldheid van de BBO agenten in Rotterdam. Kort nadat een man die actief was geweest in het verzet, was ontdekt en gearresteerd, ging deze na verschrikkelijke martelingen werken voor de Duitse Sicherheitsdienst en verraadde een aantal verzetsstrijders. Het BBO gaf de BBO agenten in Rotterdam de opdracht de verrader te grijpen en hem te liquideren. Een trieste affaire. In februari 1945, stond de eigenaar van het Restaurant van de Beurs, Mr. Kalkman toe dat een kamer naast de keuken kon worden gebruikt door Luijkenaar en het verzet.

JHL: “Het was 28 februari, 11 uur in de avond en ik was er met ‘Hans’ en Pieter Booij’s dochter Alice, beiden actief in het verzet. Alice was koerierster. We hoorden geluiden uit de keuken komen. Met pistolen in de hand, gingen ‘Hans’ en ik op onderzoek uit en plotseling stonden we oog in oog met de beruchte verrader Anton van der Waals en twee anderen in burgerkleding. Schieten zou onzinnig zijn geweest en wij waren met z’n drieën in staat om te Anton van der Waals ontsnappen via een bekende vluchtweg, dwars door de Cineac Cinema naar buiten. ‘Hans’ en ik verloren Alice uit het oog en wij verborgen ons in een diep gat in een opgebroken deel van de weg. Wij waren ervan overtuigd dat Alice was gearresteerd, maar later vonden wij tot onze blijdschap Alice ongedeerd terug in een safehouse op de Coolsingel.”
Anton van der Waals, beschouwd als de ergste verrader van Nederland in de Tweede Wereldoorlog, werkte als spion voor de SD. Hij was verantwoordelijk voor de arrestatie van tenminste 83 leden van het verzet, van wie velen werden geëxecuteerd. Hij speelde een belangrijke rol in het Englandspiel dat veel Nederlandse geheime agenten uit Engeland hun leven kosten. Hij werd schuldig bevonden aan verraad en geëxecuteerd op de Waalsdorpervlakte in 1950, dezelfde plaats waar de Duitsers veel verzetsstrijders hebben geëxecuteerd. De gehele familie Booij was betrokken bij het verzet. Theo Booij, die voor ingenieur studeerde aan de Technische Hogeschool van Delft, was een medewerker van ‘De
Nederlander’, een ondergronds blad in Rotterdam. Door verraad overvielen de Duitsers het huis van Pieter Booij op de Bergweg 311, waar zij een radio geïnstalleerd vonden onder een stoel. Zij arresteerden Pieter Booij, die de resterende maanden van de oorlog in een gevangenis in Rotterdam doorbracht en zijn zoon Theo, die samen met 19 anderen
werd geëxecuteerd door de Duitsers op het Hofplein in het centrum van Rotterdam op 12 maart 1945. Ze lieten Alice die in bed lag en veinsde ziek te zijn, met rust, terwijl zij wapens had verborgen onder de dekens. Op 12 maart 1945 werd Theo Booij samen met 19 gevangen verzetsstrijders geëxecuteerd op het Hofplein als vergelding voor een aanval op een lid van de Ordnungspolizei, de liquidatie van een Duits lid van de Siecherheitsdienst en een Nederlandse collaborateur. Op die plek staat een monument met de namen van de twintig mannen die hun leven voor onze vrijheid verloren.

JHL: “Het was eigenlijk toen, dat mijn vervalste werkdocumenten mijn leven redden en toen ik wegliep van de plaats waar ik vrij werd gelaten, zag ik ‘Hans’ tussen twee officieren van de ‘Grüne Polizei’. Hij knikte met zijn hoofd in de richting van ons safehouse op de Noordsingel. Ik  begreep niet wat hij bedoelde, maar zag Alice Booij voor het huis. We voelden ons zeer aangetrokken tot elkaar, waren verliefd en ik vroeg haar te vluchten, hetgeen ze weigerde. Later
die dag kwamen de Duitsers terug op Bergweg 311 en vonden een pistool en een codeboek en Alice werd gearresteerd. Met mijn pistool en code boek in Duitse handen, wisten ze dat ze een geheim agent hadden laten ontsnappen. Alice werd opgesloten in het beruchte ‘Oranjehotel’ in Scheveningen tot het einde van de oorlog. ‘Hans’ overleefde de oorlog niet.” Tijdens de Hongerwinter van 1944/45 stierven zo’n 20.000 Nederlanders van de honger of vroren dood.

“Besloot u toen om te vertrekken uit het bezette deel van Nederland?”
JHL: “Na een paar dagen besloot ik om terug te gaan naar het safehouse op de Noordsingel. Ik had een pakket met vlees, gewikkeld in papier voor mijn ouders, die ik meer dan vier jaar niet gezien had. Hoewel ik strikte instructies uit Londen had hen niet op te zoeken, na het verlies van Alice, wilde ik mijn ouders zien; ze wisten niet eens dat ik nog in leven was, laat staan in Rotterdam in het verzet actief was! Binnen in het huis trof ik twee Duitsers die hun geweren op
me richtten en me bevolen naar de voorkamer te gaan en daar te wachten. Zonder aarzelen gooide ik het pakket in een hoek en ontsnapte door via een raam het huis uit te duiken. Dat de Duitsers niet schoten, kwam omdat ze dachten dat er explosieven in het pakket zaten. Ik was gelukkig nog steeds in staat voedsel, brandstof en bonnen voor mijn ouders te regelen, zodat die daardoor de Hongerwinter overleefden. Ik sliep die nacht niet bij mijn ouders op Mathenessestraat 46A, maar bij mijn schoonzus en haar gezin op de Taanderstraat. Echter, na deze gebeurtenis, besloot ik Rotterdam te verlaten. Ook, omdat ik Londen op de hoogte wilde brengen van de kritieke omstandigheden van de Nederlanders die honger leden, met name in Noord- en Zuid-Holland.”

Op 12 maart 1945 reisde Joop Luijkenaar op de fiets naar Berkel waar hij met hulp van de ondergrondse Brabant kon bereiken, dat in de herfst van 1944 was bevrijd. Vervolgens ging hij naar Diest in de Belgische provincie Vlaams-Brabant, waar de BBO organisatie haar Europese Hoofdkwartier had opgericht op 8 september 1944.

Tijdens de Tweede Wereldoorlog werden 215 van de gevangenen verzetsstrijders in het ‘Oranjehotel’ in Scheveningen geëxecuteerd op de nabijgelegen Waalsdorpervlakte.

Luijkenaar werd vanuit België onmiddellijk naar Londen gestuurd om Koningin Wilhelmina op de hoogte te brengen van de kritieke situatie in Nederland en de inspanningen van het verzet.

“Eindigde hiermee de oorlog voor u?”
JHL: “Nadat Nederland werd bevrijd, ging ik terug naar Rotterdam om mijn ouders te zien, die de oorlog hadden overleefd. Mijn enige broer Koos kwam terug uit Dresden, Duitsland waar hij gedwongen was te werken in het centraal postkantoor en hij de verschrikkelijke geallieerde bombardementen overleefde. De familie Booij had Theo verloren, geëxecuteerd door de Duitsers, maar Alice en haar vader overleefden de gevangenis ondanks erbarmelijke omstandigheden. Haar moeder en twee jongere broers en een zus waren ook veilig.” “Ik had een diamanten huwelijksring en Alice zei ‘ ja’ op mijn voorstel om te trouwen.”

Rond die tijd zei Prins Bernhard tegen Joop Luijkenaar dat het leger mensen zoals hij nodig had en vroeg hem om in het Nederlandse leger te blijven. Joop stemde in op voorwaarde dat hij gelijktijdig officier zou worden. Als een BBO Agent had hij geen specifieke militaire rang. ZKH Prins Bernhard, die Generaal en de toenmalige Commandant van alle Nederlandse strijdkrachten was, bevorderde hem onmiddellijk tot Tweede Luitenant van de Infanterie. Joop vroeg een kort verlof om te trouwen, wat natuurlijk werd verleend door de Prins.

“Waar bent u getrouwd?”
JHL: “Omdat wij beiden met anderen verloofd waren aan het begin van de oorlog, ontsnapten Alice en ik naar Londen om daar op 9 augustus 1945 te trouwen in Westminster in het bijzijn van mijn BBO-vrienden. Wij deden dit omdat onze beide ouders, die onze vorige verloofdes goed gekend hadden, het niet gewaardeerd zouden hebben dat wij zo snel na de oorlog al trouwden. We hadden een korte huwelijksreis naar Schotland en ik toonde haar waar ik mijn 3-jarige training had doorgebracht. We genoten ook van de tijd met onze BBO-vrienden in Londen, die ik toen voor het eerst bij hun echte namen kon noemen. Aan het einde van de oorlog waren er veel feesten te vieren met de BBO Agenten in Engeland en Nederland.”

“Wanneer keerde u terug naar Nederland?”
JHL: “Kort daarna. Onze wederzijdse ouders aanvaardden natuurlijk ons huwelijk, ook al hadden zij elkaar nog nooit eerder ontmoet. Er was een groot sociaal verschil tussen hen. Pieter Booij was een hooggeplaatste ambtenaar in Rotterdam, die dagelijks werd opgehaald en vervoerd door een chauffeur en een aantal huizen bezat, terwijl mijn
vader een arme schoenmaker was, die in een klein gehuurd rijtjeshuis in de volksbuurt Spangen inwoonde. Mijn moeder werkte als werkster om rond te kunnen komen. Onze vaders hadden echter iets gemeen; zij hebben beiden levenslang nooit een rijbewijs gehad.”

JHL: “Het leger, waarin ik tegen die tijd was bevorderd tot de rang van Eerste Luitenant, wees Alice en mij het leeggeplunderde huis van Anton Mussert op de Hoogstraat in Den Haag toe om tijdelijk in te wonen. Mussert was de leider van de NSB, de Nationale Socialistische Beweging, die als politieke partij had samengewerkt met de Nazi’s. Mussert werd gearresteerd in die tijd en later berecht en geëxecuteerd. We organiseerden een groot kerstfeest met onze BBO-vrienden in Utrecht in December 1945, maar daarna was het tijd voor ieder van ons om ons te gaan wijden
aan onze militaire- en burger carrières.” Het BBO had haar Nederlandse Hoofdkwartier in Utrecht gevestigd, maar met ingang van 1 juni 1946 beëindigde het BBO al haar activiteiten in Engeland en Nederland. Alle BBO-agenten kregen de
Bronzen Leeuw, uitgereikt door Koningin Wilhelmina zelf. Zij kregen veel meer onderscheidingen uit verschillende landen voor hun moedige, zelfs heldhaftige en soms gedurfde rollen in de Tweede Wereldoorlog. “Nederland is trots op en
dankbaar voor wat deze jongens bereikt hebben voor ons”, zei de Koningin.

Luijkenaar werd bevorderd tot Kapitein en diende van 1947 tot 1950 in Nederlands-Indië, waar een bloedige onafhankelijkheids guerrilla oorlog plaatsvond. Hij werd verenigd met zijn vrouw en zoontjes Theo en Vincent in 1948. Zij kwamen op de SS Waterman in de toenmalige hoofdstad Batavia aan, om te gaan wonen in de stad Buitenzorg. Na zijn terugkeer naar Nederland nam hij vrijwillig dienst, samen met andere Nederlands-Indië veteranen, voor de Koreaanse oorlog en in oktober 1950 vertrok hij naar Korea als plaatsvervangend Commandant van het Nederlandse Van Heutsz Bataljon als onderdeel van het 8e Amerikaanse leger van de VN troepen. In begin 1951, nadat de Bataljonscommandant, Lt. Kolonel Marinus ‘René’ den Ouden, sneuvelde, volgde Luijkenaar hem op als tijdelijk Commandant totdat een nieuwe
Commandant benoemd werd. Luijkenaar werd bevorderd to Majoor en op 33-jarige leeftijd was hij toen de jongste
Majoor in het Nederlandse leger. Een WO2 moment in Korea: Voormalig BBO Agent Kapitein Luijkenaar geeft een
verslag aan de ‘Chairman of the Joint Chiefs of Staff’, de Amerikaanse 4 Sterren Generaal Omar Bradley, Commandant van de US 1st Army op D-Day. Korea, 1951

In 1953 werd Luijkenaar uitgeleend aan de Britse bezettingstroepen in Duitsland en gestationeerd in Bad Oeynhausen voor twee jaar. In 1963, ging de hoog gedecoreerde WO2 veteraan Joop Luijkenaar op 45-jarige leeftijd in de rang van Luitenant-Kolonel met pensioen. Omdat zijn 10 buitenlandse- en oorlogsjaren dubbel telden was hij op papier 55
jaar ‘oud’ en pensioengerechtigd! Hij werd Directeur van de Hogere Hotel School in Scheveningen, verantwoordelijk voor
niet-academische zaken, maar kreeg de titel van ‘Gouverneur’ ter erkenning van zijn militaire carrière. In 1969 besloot hij met Alice en de twee jongste kinderen naar Canada te emigreren, waar zijn oudste zoon Theo al eerder dat jaar naar emigreerde. Zoon Vincent bleef achter om zijn medische studies af te ronden, maar ook hij emigreerde in 1982 naar Canada met zijn gezin, na een korte carrière als arts bij de Koninklijke Marine. In Canada voelde hij zich nog niet klaar om met pensioen te gaan en werkte voor Canadian National Hotels in Saskatoon, Saskatchewan en voor CARA Flight Operations in Halifax, Nova Scotia totdat hij volledig met pensioen ging in Edmonton, Alberta.
Oud-Marechaussee en BBO Agent Joop Luijkenaar stierf op 4 februari 1996 in Edmonton, Alberta, op 78 jarige leeftijd.




VERKLARING VAN ALFRED REST, COMMANDANT VAN HET ROTTERDAMSE EXECUTIEPELOTON.

Op een dag in maart 1945 ging ik tezamen met majoor Scholz per auto naar de Algemene begraafplaats ‘Crooswijk’ te Rotterdam, alwaar de begrafenis zou plaats hebben van de beambten der Sicherheitspolizei, genaamd Koster en Römer. Beiden laatstgenoemden waren in Rotterdam-Zuid op of in de omgeving van de Pleinweg doodgeschoten. Op weg naar de begraafplaats kwamen wij over het Hofplein. Daar zag ik een militair op straat liggen. Wij stapten uit en de militair bleek een mij bekende Oberwachtmeister van de Ordnungspolizei te zijn. Hij was zwaar gewond en vertelde ons, dat hij tijdens de uitoefening van zijn dienst beschoten was door twee burgers, die op de fiets passeerden. Ik hield een wagen
van het Duitse leger, die toevallig passeerde, aan en gaf de bestuurder opdracht de gewonde Oberwachtmeister naar het marinelazaret in het diaconessenhuis aan de Westersingel over te brengen. Majoor Scholz en ik reden verder naar de begraafplaats.
Onderweg spraken wij over het gebeurde en onze mening was, dat het een zeer laaghartige aanslag was geweest, temeer de Oberwachtmeister als zeer lui bekend stond en volgens onze mening niemand persoonlijke haat tegen hem kon koesteren. Ik heb Scholz niets horen zeggen over eventueel te nemen represaillemaatregelen, ik weet echter niet wat hij met Wölk heeft besproken. Op de begraafplaats aangekomen, troffen wij daar Wölk aan en Scholz vertelde hem
het gebeurde. Daar wij toen onze plaatsen innamen in de rouwstoet, heb ik dit gesprek tussen Scholz en Wölk niet gehoord. Deze en de volgende dag hoorde ik niets meer over het voorval met de Oberwachtmeister. Tot op de avond van de 11e maart majoor Scholz het bevel kreeg, om op de morgen van 12 maart 1945 door de Ordnungspolizei twee executies te doen voltrekken, welke executies plaats moesten vinden op het Hofplein als represaille voor de aanslag op de Oberwachtmeister en op de Pleinweg als represaille voor de aanslagen op Koster en Römer. Bij beide executies moesten twintig gevangenen worden doodgeschoten. Majoor Scholz droeg mij het bevel op, over het vuurpeloton en zei mij, dat hij, Scholz, in het bezit was van het schriftelijke verzoek van Wölk, waarbij hij aan Scholz verzocht, de executie
door de Ordnungspolizei te laten voltrekken. Ik stelde mij in verbinding met de beambte der Sicherheitspolizei Burghoff, die als administrateur voor de overgave van de gevangenen aan ons moest zorgdragen. Op verzoek van voornoemde Burghoff stelde ik een wagen van de Ordnungspolizeimet ongeveer vijf manschappen van de Ordnungspolizeiter beschikking voor het evangentransport. Dit transport zelf stond onder leiding van een beambte der Sicherheitspolizei. Deze auto moest onze dienst reeds om 4 uur in de morgen van de 12e maart verlaten, ik meen, dat alle of een groot deel van de gevangenen afkomstig was uit de gevangenis te Scheveningen. Daar het gevangentransport niet het werk was van de Ordnungspolizei heb ik, behalve het afstaan van de auto en een bewakingscommando, mij verder niet meer met deze zaak bemoeid. ’s-Morgens omstreeks 8 uur op 12 maart werden de gevangenen aan mij overgegeven door
Burghoff en wel in het gebouw van de gemotoriseerde gendarmeriecompagnie in de Witte de Witstraat alhier, in welk gebouw de Ordnungspolizei was ondergebracht. Bij dit overgeven van de gevangenen werden toen door Burghoff nogmaals de namen van deze gevangenen gecontroleerd. Bij deze overdracht waren Sturmbannführer Wölk, majoor Scholz en meerdere beambten der Sicherheitspolizei aanwezig. In totaal werden mij veertig gevangenen
overgegeven, namelijk twintig voor het Hofplein en twintig voor de Pleinweg. Daarna werden twintig van de gevangenen bij hun naam afgeroepen en werden gedwongen plaats te nemen in een vrachtauto van de Ordnungspolizei. Deze twintig gevangenen zouden op het Hofplein worden doodgeschoten. In deze vrachtauto namen ook enkele manschappen
van de Ordnungspolizei als bewakers plaats. In een andere vrachtwagen van de Ordnungspolizei nam het vuurpeloton plaats, bestaande uit veertig manschappen van de Ordnungspolizei. Tevens werd een commando van ongeveer 25 á 30 manschappen van de Ordnungspolizei, voor het merendeel van Oekraïense nationaliteit, onder bevel van een zekere
luitenant Vogler, opgedragen te voet naar het Hofplein te gaan en dit af te zetten. Majoor Scholz ging met zijn eigen auto. De beambten van de Sicherheitspolizei gingen met een wagen van hun dienst, benevens een wagen, die zij van ons geleend hadden, gedeeltelijk per fiets en gedeeltelijk te voet. Door benzinegebrek konden wij namelijk geen onbeperkt gebruik maken van onze auto’s. Ik ging op mijn motorrijwiel. Daarna reden wij allen in colonne naar het
Hofplein, alwaar ik eerst de afzetting door de manschappen van luitenant Vogler controleerde en hen gedeeltelijk verplaatste, omdat zij te ver van de executieplaats verwijderd waren. Toen de afzetting in orde was, moesten de twintig gevangenen uit de vrachtauto komen en werden met hun rug opgesteld tegen een zich op het Hofplein bevindende schuilkelder. Ik heb geen bevel gegeven, dat de gevangenen hun handen in de nek moesten houden en ik geloof dan ook niet, dat dit het geval is geweest. De gevangenen werden opgesteld op een onderlinge afstand van twintig á vijfentwintig centimeter. Op een afstand van zes passen tegenover de rij gevangenen liet ik evenwijdig met de rij gevangenen het vuurpeloton zich opstellen. Dit peloton bestond uit veertig manschappen van de Ordnungspolizei, allen gewapend met een met scherpe patronen geladen vuurwapen. De veertig manschappen waren opgesteld in twee rijen van ieder twintig man, de voorste rij in geknielde houding en de achterste rij in staande houding. De manschappen van het peloton waren door vroeger door hen voltrokken executies allen op de hoogte van hun opdracht en wisten dat zij na het vuurcommando ieder éénmaal met scherp moesten schieten op de hartstreek van de tegenover hen staande en aan hen aangewezen gevangene. Ik wees aan ieder paar manschappen van het vuurpeloton, een paar bestaat uit een geknielde man en de achter hem staande man, de gevangene op wie zij bij het vuurcommando moesten schieten. Nadat alles opgesteld was, trad ik tussen de rij gevangenen en het vuurpeloton en vertelde de gevangenen in grove trekken ongeveer het volgende: ‘Wegens de hier plaats gevonden aanslag op een beambte van de Ordnungspolizei wordt u hier als represaille op bevel van de Höhere SS- und Polizeiführer doodgeschoten.’ Dit vertelde ik hen in de Duitse taal. Daarna ging ik aan de zijkant van de opgestelde rij gevangenen en het vuurpeloton staan en wel
zo, dat ik zowel het vuurpeloton als de gevangenen in het gelaat kon zien. Op een afstand van vijf
á zes meter achter mij stonden Wölk en Scholz. Daarna gaf ik het vuurpeloton het bevel ‘fertig machen’, waarop de manschappen hun reeds geladen geweren ontgrendelden en daarna gaf ik het bevel ‘legt an’, waarop de manschappen
aanlegden en richtten op de hen aangewezen tegenover hen staande gevangenen. Daarna gaf ik het bevel ‘Feuer’, waarop ik een vuursalvo hoorde en negentien van de twintig gevangenen ter aarde zag vallen. Eén gevangene bleef staan. Toen hoorde ik achter mij Scholz iets roepen, zag dat het vuurpeloton zijn taak niet naar behoren had vervuld en zag de gevangene wankelen. Tijd om na te denken had ik niet en op hetzelfde moment liep ik op de staande
gebleven gevangenen toe, trok mijn dienstpistool en vuurde een schot af in de richting van de hartstreek van de gevangene, op een afstand van naar ik schat 20 á 25 centimeter. Hierop viel ook deze gevangene. Ondertussen hadden de beide manschappen van het vuurpeloton, die ik de staande gebleven gevangene voor de executie had aangewezen, opnieuw aangelegd, zodat ik de kans liep door mijn eigen manschappen getroffen te worden, terwijl majoor Scholz op deze beide manschappen stond te schelden. Alles speelde zich in enkele seconden af. Daarna ging ik langs de rij
gefusilleerden en gaf iedere van hen vanaf een afstand van 10 tot 20 centimeter, een genadeschot in de slaap, althans in het hoofd. Toen ik hiermee klaar was, ging ik naar de aanwezige arts en meldde hem: ‘Exekution durchgeführt.’ Daarna onderzocht de arts de gefusilleerden. Mogelijk heeft de arts mij nog opdracht gegeven enkele der gefusilleerden nogmaals een genadeschot te geven. Ook aan deze opdracht heb ik dan voldaan. Daarna meldde ik aan mijn chef majoor
Scholz: ‘Execution durchgeführt.’ Daarmee was mijn opdracht vervuld en heb ik mij verder nergens meer mee bemoeid. De rest was voor rekening van de Sicherheitspolizei. Ik gaf het vuurpeloton bevel in te rukken en vertrok ook zelf naar ons bureau in de Witte de Withstraat. Aldaar haalden wij de resterende twintig gevangenen en reden met deze naar de
Pleinweg om ze aldaar te fusilleren. Deze executie vond op dezelfde wijze plaats als de voorgaande executie. Ook hierbij waren Sturmbannführer Wölk en majoor Scholz aanwezig. Bij deze executie vielen na het vuursalvo alle te executeren gevangenen ter aarde. Na deze executie heb ik op dezelfde wijze als op het Hofplein de genadeschoten gegeven.
Waarom en op welke wijze de ter dood veroordeeling van de gevangenen tot stand was gekomen, weet ik niet. Deze aangelegenheid berustte geheel bij de Sicherheitspolizei. Ik kreeg voor de executie in het algemeen het schriftelijke bevel van Wölk en dat was volgens mij het bewijs, dat de gevangenen langs legale weg ter dood veroordeeld waren. In dit geval kreeg Scholz dit bevel en niet ik. Hij was dan ook zelf als mijn chef aanwezig. Dat ik bij de executie op het Hofplein er toe kwam, de staande gebleven gevangene neer te schieten, vond zijn oorzaak in het feit, dat ik de man geen lange doodstrijd wilde geven, door opnieuw het peloton op te stellen en geen onaangenaamheden met mijn chef te krijgen.

Na, CABR, dossier Alfred Rest, geb. 17 november 1906 in Wuppertal, pf Den Haag 110/49.



Source: https://www.marechausseesporen.nl/album_luijkenaar/2016%20LUIJKENAAR%20MARECHAUSSEE.pdf





                                                                     
w.mugge@home.nl
JOOP LUIJKENAAR.