JET ROOSENBURG.
Henriette Roosenburg (ook wel Jet Roosenburg) ('s-Gravenhage 26 mei 1916 - 1972) was een Nederlandse journaliste en koerierster (met het alias ZIP) voor het Nederlands verzet in de Tweede Wereldoorlog.

Ten tijde van de Duitse aanval op Nederland in 1940 studeerde Roosenburg letteren aan de Universiteit van Leiden. Na de meidagen van 1940 ging zij schrijven voor de verzetskrant Het Parool. Ze werd koerierster voor een verzetsgroep en werkte samen met de groep Fiat Libertas die neergeschoten piloten hielp ontsnappen naar Spanje of Zwitserland. Die bracht ze naar Brussel, waar ze ze overdroeg aan het Belgische verzet.

In maart 1944 werd ze door de SD gearresteerd en ter dood veroordeeld. In het zogeheten Oranjehotel in Scheveningen werd ze bij toeval geplaats in de cel naast Pierre Helderman, met wie ze een verhouding had. Al schreeuwend en met klopsignalen hadden zij contact. Helderman overleed een maand later. Na een dag werd Roosenburg doorgestuurd naar Kamp Haaren, waar ze in contact kwam met de eveneens ter dood veroordeelde Nel Lind en Joke Folmer van Fiat Libertas. Toen dit kamp op Dolle Dinsdag werd ontruimd, gingen ze als Nacht-und-Nebelgevangenen via Aken en Cottbus naar een gevangenis in Waldheim.

De gevangenen uit Waldheim werden op 6 mei 1945 vrijgelaten. Jet en vier andere Nederlandse Nacht-und-Nebelgevangenen (Nel Lind, Joke Folmer, Fafa en Dries) hadden een paar dagen later de gelegenheid naar Nederland terug te keren toen het Amerikaanse leger met vrachtwagens kwam om mensen door de Russische linies te brengen. Fafa had echter ernstige artritis en kon niet lopen, en de wegen in de omgeving waren grotendeels onverhard en in slechte staat. De vrachtwagen was overvol en er was alleen ruimte om te staan. De andere vier geloofden niet dat Fafa de reis zou overleven, zelfs als er ruimte voor haar bed zou zijn. De groep had gehoord dat de Russen displaced persons naar huis wilden sturen via Odessa, een havenstad in de Oekraďne aan de Zwarte Zee. Omdat ze dat een te grote omweg vonden, bleven Dries, Nel, Joke en Jet achter om Fafa naar een lokaal burgerziekenhuis te brengen en daarna alleen op weg te gaan naar Nederland.

De Russen hadden langs de hoofdroutes wachtposten ingericht, en gaven geen toestemming voor ongeautoriseerde reizen uit angst dat Duitse soldaten samen met Duitse krijgsgevangenen zouden ontsnappen. Jet en haar vrienden besloten richting Hamburg te lopen, waar de Engelsen zaten. Ter hoogte van Riesa wisten ze een sloep te bemachtigen en ze slaagden erin over de Elbe naar Coswig te reizen. Daar werden ze aangesproken door Russische soldaten en naar een kamp voor displaced persons gebracht waar Belgen, Nederlanders en Italianen zaten.

Op 6 juni 1945 werden Jet Roosenburg en een groep andere Nederlanders uitgewisseld met een groep Russische krijgsgevangenen. Ze gingen naar een kamp van het Rode Kruis, waar ze hoorden dat alleen de Fransen en Belgen naar huis zouden vliegen. De rest zou een aantal weken moeten wachten op een vrachtwagen. Jet haalde een Nederlandse commandant over om haar groep documenten te geven waaruit bleek dat ze politieke gevangenen waren en met voorrang transport naar huis moesten krijgen. Op de papieren stond geen nationaliteit, waardoor ze zich konden voordoen als Franse of Belgische politieke gevangenen. De volgende dag vertrok ze met vijftien andere Nederlanders naar het vliegveld Halle, waar ze een Amerikaanse soldaat zo ver kreeg hen met het volgende vliegtuig naar België te laten vertrekken.

Op 12 juni arriveerden ze bij een klooster in het zuiden van Nederland waar zij en haar vrienden werden ondergebracht met 1500 tot 2000 anderen. Nederland was net bevrijd en er heerste hongersnood. Treinen naar het noorden van het land reden eens in de drie of vier weken. Maar Jet ontmoette toevallig haar neef Dirk Roosenburg, die eerste luitenant in het Nederlandse leger was. Hij regelde dat zij en haar vrienden de volgende dag naar het noorden werden gebracht, waar ze met hun gezinnen herenigd werden.

Na de oorlog werd Henriette correspondent voor Time Inc., gestationeerd in Parijs en Den Haag, en later tien jaar in New York. Aan het begin van haar verblijf in New York schreef ze het boek The Walls Came Tumbling Down (En de muren vielen om) over haar ervaringen op weg van Waldheim naar Nederland. Later werd ze onderscheiden met de Bronzen Leeuw.


Source: Wikipedia.




Het is de laatste jaren wel vaker vastgesteld: vrouwen die deelnamen aan het verzet zijn in Nederland door de naoorlogse geschiedschrijving nogal stiefvaderlijk bejegend. Hun rol als koeriersters en hulpverleners aan onderduikers werd meestal wel erkend, maar daar bleef het bij; ze werden niet vaak onderscheiden en hun verzetsactiviteiten niet geboekstaafd. Het ‘echte’, gevaarlijke verzetswerk zou uitsluitend door mannen zijn gedaan.
Een misvatting, blijkt ook uit de lotgevallen van Henriette Roosenburg (1916-1972), die ten onrechte in vergetelheid is geraakt. Daar zijn diverse verklaringen voor, zoals (te) grote bescheidenheid over eigen verrichtingen en haar vertrek naar de Verenigde Staten, waar Roosenburg in de jaren vijftig als journaliste voor de uitgeverij werkte die de magazines Time en Life uitgaf. Tot collega’s haar na het werk met een borrel erbij en terwijl de bandrecorder liep verhalen lieten vertellen over de oorlog. Haar belevenissen werden in 1956 in delen gepubliceerd in The New Yorker, en daarna als boek uitgebracht: The Walls Came Tumbling Down (1957) - de titel is ontleend aan het gospelnummer ‘Joshua Fit the Battle of Jericho’.

Roosenburg heeft tientallen piloten over de grens gebracht en smokkelde ook wapens en microfilms
Het is haar verslag van de in het laatste oorlogsjaar geleden ontberingen - in totaal verbleef ze in niet minder dan negen gevangenissen - en de avontuurlijke maar levensgevaarlijke terugtocht naar Nederland, dwars door de Russische linies en geruďneerd Duitsland. Het boek werd in Amerika een groot succes en meteen vertaald in het Nederlands. Dankzij de onopgesmukte, lichte toon leest De muren vielen om als een spannende roman, die de constante nabijheid van dood en verderf bijna doet vergeten. Het boek verscheen hier ook als dagelijks feuilleton in Het Vrije Volk en wekelijkse serie in de Libelle, een jaar later gevolgd door een hoorspeluitvoering op de radio.

Henriette Roosenburg leek op weg om een gevierd, populair auteur te worden. Omdat ze in De muren vielen om spaarzaam was met mededelingen over haar feitelijke verzetswerk - in de inleiding van het boek introduceert ze zichzelf summier als ‘Zip, de verteller van dit verhaal’, die voor ‘de ondergrondse pers’ werkte en als koerierster voor een verzetsgroep ‘af en toe geallieerde vliegers’ hielp, werd ‘gearresteerd en ter dood veroordeeld’ - lag een vervolg over haar verzetsavonturen voor de hand. Uitgeverij Querido en de lezers vroegen erom, maar Roosenburg hield de boot af, vermoedelijk omdat ze een liefdesaffaire met Pierre Helderman, een getrouwde man die net als zij voor verzetskrant Het Parool had gewerkt, geheim wilde houden. Daarna verdween Roosenburg, die mede als gevolg van in de oorlog geleden ontberingen, met steeds ernstiger gezondheidsklachten kampte, weer uit beeld.
Bijna een halve eeuw later zijn haar bijzondere levensloop en verzetsactiviteiten weer onder de aandacht gebracht, met name de verdienste van NIOD-onderzoeker Sonja van ’t Hof, die onder meer een nawoord schreef in de herziene uitgave van De muren vallen om die onlangs is verschenen. Ook in de Verenigde Staten, Duitsland en Italië wordt het boek opnieuw uitgebracht. Van ’t Hof noemt Roosenburg, die vroeger ‘vrijgevochten’ zou zijn genoemd - maar alleen door mannen - ‘een getalenteerde vrijbuiter’. Zelf was Roosenburg niet feministisch of geporteerd van de vrouwenzaak, al is haar beslist tekortgedaan omdát ze een vrouw was. Dan koos ze steeds haar eigen weg.  

Henriette Roosenburg, uit een gegoed Haags milieu, schreef al vroeg verhalen en gedichten. Na het eindexamen aan het Haagse Lyceum - met een 10 voor Nederlands - werd ze au pair bij een herenboerenfamilie in Le Poët-Laval, in de Drôme onder de Franse Alpen, gevolgd door letterenstudies in Leiden: Spaans, Russisch en Frans. Na de beroemde protestrede van hoogleraar Cleveringa tegen het ontslag van Joodse collega’s werd in 1940 de studie gestaakt, begon Roosenburg Joodse onderduikers te helpen en raakte ze een jaar later betrokken bij de Haagse afdeling van de illegale verzetskrant Het Parool. Van elke editie verspreidde ze zo’n tweehonderd exemplaren.
Ook verzamelde ze nieuws van illegale zenders, en geld voor het levensonderhoud van de hoofdredactie. Roosenburg had al op diverse plekken ondergedoken gezeten toen ze in 1943 bij de verzetsgroep Fiat Libertas (‘Kome er vrijheid’) werd gehaald, die geallieerde piloten die boven Nederland waren neergehaald naar België hielp ontsnappen. Roosenburg, die vloeiend Frans sprak, heeft tientallen piloten over de grens gebracht en smokkelde ook wapens en microfilms naar Brussel of Frankrijk.

Omdat ze veelvuldig landsgrenzen overstak ofwel ‘ritste’, kreeg ze de bijnaam "
ZIP". Henriette, roepnaam Jet, werd in Nederland Ans genoemd, in België Gaby, en Michčle in Frankrijk en Zwitserland. Toen de top van Fiat Libertas werd gearresteerd, zette Roosenburg het werk voort als BM, Bern Musketiers. De in Genčve zetelende dominee Visser ’t Hooft, de eerste secretaris-generaal van de Wereldraad van Kerken, was van deze nieuwe, in zijn ogen concurrerende spionagelijn naar Zwitserland niet gediend en begon uit woede zelfs microfiches te verbranden, waarna ‘juffrouw’ Roosenburg hem stevig van repliek diende.

Na te zijn verraden werd Roosenburg  in maart 1944 in Brussel gearresteerd en naar het Oranjehotel gebracht, de beruchte strafgevangenis in Scheveningen, en vandaar naar Haaren. In een schertsproces werd ze in de ‘Kriegswehrmachtgefängnis’ in Utrecht door de Duitse militaire rechtbank driemaal ter dood veroordeeld. Op de beschuldiging dat ze negentien ‘Terrorpiloten’ het land uit had gesmokkeld antwoordde Roosenburg: ‘Mijnheer de rechter, het waren er 23.’ Ze deelde er een cel met Nel Lind, een van de leiders van Fiat Libertas, en Joke Folmer die 320 mensen had helpen vluchten.

Na Dolle Dinsdag, toen de nazi’s in paniek raakten door de oprukkende geallieerden, werden de drie vrouwen als zogeheten Nacht- und Nebelgevangenen, in het nazi-gevangeniswezen de laagste categorie met het slechtste perspectief, op transport gesteld. Omdat het bevel tot executie uitbleef, of de opdracht per post steeds te laat bij de gevangenis aankwam, werden ze steeds verder oostwaarts ondergebracht, voor de geallieerde troepen uit, om uiteindelijk in Waldheim te belandden, tussen Dresden en Leipzig. Daar werd honger en kou geleden, zingen en mini-borduurwerk hield de vrouwen op de been.

Politiek gevangenen werden door de nazi’s in het zicht van hun nederlaag vaak alsnog gedood, en ook de gevangenisdirecteur in Waldheim had al een namenlijst opgesteld en geulen voor een massagraf laten graven, maar de executiedatum toch opgeschoven. Toen bereikten de Russen als eersten Waldheim en namen de gevangenis over. Jet, Nel, Joke en Dries wachtten verkrachting - Jet was al getuige geweest van ‘heftige ontucht’ - nieuwe internering of transport naar Odessa niet af en begaven zich te voet juist noordwaarts, dankzij een Russische ‘reispas’ ongemoeid gelaten door Russische soldaten.

Met een gestolen boot werd vier dagen lang de Elbe afgezakt, in de hoop ooit in Hamburg uit te komen. Toen het viertal de Amerikaanse linies naderde, werden ze alsnog van de rivier gehaald; de geallieerde partners hadden een overeenkomst gesloten om ontheemden - in Europa zwierven miljoenen displaced persons rond - uit te wisselen. Na enige tijd werden ze ingeruild voor Russische krijgsgevangenen. In een Rode Kruis-kamp kregen ze als politieke gevangenen juist een voorkeursbehandeling en werden op een vliegtuig naar Brussel gezet. Koningin Wilhelmina wilde het bijzondere viertal daar graag ontmoeten, maar ze waren toen alweer op weg naar het bevrijde Nederland.

Na de oorlog probeerde Roosenburg in de journalistiek aan de slag te gaan, maar meer dan een aanbod voor een borduurrubriekje leverde dat - in Nederland - niet op. Ze vertrok in 1946 op een Amerikaanse studentenbeurs in haar eentje naar de Verenigde Staten, waar ze onder meer voor Knickerbocker Weekly schreef, een Engelstalig blad voor Nederlandse expats, en later als rechterhand van de hoofdartikelenschrijver van Life fungeerde.

Ze verkeerde er graag in journalistiek mannengezelschap en was niet vies van sterke drank en sigaretten. Voor een huwelijk en kinderen voelde ze weinig. Na het succes van The Walls Came Tumbling Down begon het werk Roosenburg steeds zwaarder te vallen; ze kreeg zware rugklachten - door enkele kapotte rugwervels als gevolg van mishandeling door de nazi’s - en artritis, en nam ontslag om als freelancer meer tijd in Frankrijk door te kunnen brengen. Ze had een bouwval gekocht in Le Poët-Laval, waar een kleine Nederlandse kolonie was ontstaan (en later ook Gerard Reve zich zou vestigen), schreef artikelen voor Het Parool en werkte aan reisboeken die Life en Het Parool gezamenlijk uitbrachten. In 1966 kreeg ze een buitengewoon oorlogspensioen van Stichting 1940-1945.

Ondanks haar slechte gezondheid was ze gelukkig en genoot aanzien bij de lokale bevolking en onder oud-verzetstrijders. In 1950 had Roosenburg als eerste vrouw de Bronzen Leeuw gekregen, een militaire onderscheiding, voor haar moed en ‘beleidvolle daden’. Op 20 juni 1972 overleed Roosenburg, gezeten achter haar schrijfmachine, aan een hartstilstand, niet ouder dan 56 jaar.


Source: https://www.vprogids.nl/2020/18/inhoud/artikelen/p16-Vrijbuiter-in-verzet.html




Henriette Roosenburg was born on May 26th, 1916. In April 1944 she was arrested and, at her July trial was sentenced to death for her work with 'Fiat Libertas', the organisation that helped Allied pilots. In the confusion of the Allied invasion the sentence was not carried out and she was sent to a prison in Germany. On May 7th, 1945, she was liberated by the Russians in Waldheim, Saxony. She eventually moved to the United States where she had a job as correspondent with Time/Life Magazine. She described het journey back home in het book 'The walls came tumbling down'. In 1966 she moved to het house in the South of France where she died in 1972.


Source: book 'Henk's War' by Henk Pelser.