Jaap Carels alias Brand.
Bij het geb had Bert Haanstra’s collega en vriend Jaap Carels, die controleur kabelnet was, zich al vroeg in de oorlog gerealiseerd dat zij in hun bedrijf een voorziening hadden die belangrijk kon zijn voor het verzet. Het geb had voor intern gebruik een eigen telefoonnet door de hele stad, dat volledig onafhankelijk van de reguliere elefoonverbindingen functioneerde. In die jaren was lang niet alles landelijk gecentraliseerd en zelfs plaatselijk niet. Voor het publiek had Amsterdam zijn eigen telefoondienst en zijn eigen giro, en het was nog niet lang geleden dat de trein naar Utrecht van een andere maatschappij was dan de trein naar Den Haag. Naar het schijnt zijn de Duitse bezetters de hele oorlog niet achter het bestaan van het geb-netwerk gekomen. Carels, die de schuilnaam Brand aannam, begon voorbereidingen te treffen voor het gebruik ervan voor illegaal werk.
Midden 1942 kwam hij in contact met de verzetsorganisatie Ordedienst (od), waarna tientallen Amsterdamse od-leden een geheime telefoonaansluiting op het ‘Net Brand’ kregen. In sommige gevallen werd daarvoor op klaarlichte dag
een kabel onder de straat gelegd. Bert Haanstra fotografeerde enkele van deze graafwerkzaamheden. Het net gebruikte voor de od-verbindingen zelfs een aparte telefooncentrale, gevestigd in het dodenkamertje van het weeshuis aan de Wielingenstraat in Amsterdam-Zuid. In de nazomer van 1944 was het aantal illegale aansluitingen al zo groot dat er nieuwe kabels gelegd moesten worden en de telefooncentrale een aantal subposten kreeg. Enkele maanden voor de bevrijding moest de telefooncentrale nog halsoverkop worden verplaatst omdat er een inval in aantocht was - in verband met een suikerdiefstal.
De Ordedienst was kort na de capitulatie van mei 1940 opgericht door Nederlandse militairen die aanvankelijk nogal optimistisch een kortdurende bezetting verwachtten. Nu de regering naar Londen was uitgeweken, moest er, zo dachten ze, een organisatie komen die erop kon toezien dat er geen chaos ontstond na het vertrek van de Duitsers. Deze taak had de od zichzelf alvast gesteld, in de overtuiging als officieel verlengstuk van de regering te kunnen optreden. In Londen wisten ze dat zo net nog niet, en sommige andere verzetsgroeperingen begonnen zich snel te ergeren aan de pretenties van de od. Na een tijdje drong bij de od het besef door dat de bevrijding op zich zou laten wachten en de organisatie maakte zich in de jaren 1942-1945 verdienstelijk met onder meer spionagewerk. De od
deed in de oorlog geen politieke uitspraken en had ook geen illegale krant, maar bestond, zeker aan de top, overwegend uit politiek rechtsgeoriënteerde mensen. Voor de meeste leden die aan de basis voor de od werkten, waren de eventuele politieke opvattingen van de leiding onbekend en onbelangrijk. Zij deden gewoon hun werk voor ‘Londen’. De od had een organisatiestructuur naar militair model en een van zijn onderdelen was de Sectie V - genie. Vriend en vijand hadden na de oorlog lof voor de werkzaamheden van deze afdeling, waar ook Carels’ groep toe behoorde. Carels zelf werd benoemd tot verbindingsofficier van het gewest Amsterdam. Zijn belangrijkste compagnon was Miek Rutgers van der Loeff , alias
Marcus, gebingenieur en echtgenoot van de later bekende kinderboekenschrijfster An Rutgers van der Loeff. Ook Bert Haanstra en diverse andere geb-collega’s behoorden tot de Sectie V. Vanuit het kantoor van het geb aan de Amsterdamse Tesselschadestraat werden Carels en Rutgers van der Loeff het middelpunt van een waaier aan illegale activiteiten. Naast het Net Brand werd het verzamelen, fotograferen en aan Londen doorgeven van plattegronden van verdedigingswerken, fabrieken en andere militair relevante objecten een belangrijke bezigheid. Haanstra, die bij het geb in dienst was als tekenaar, niet als fotograaf zoals vaak wordt
gezegd, vervulde hierin een sleutelrol: hij fotografeerde de kaarten en tekeningen in de kelder van het geb. Onduidelijk is wanneer hij hiermee is begonnen. Het meest voor de hand ligt aan te nemen dat het was vanaf het begin van de contacten tussen Carels en de od midden 1942.
Het materiaal dat Haanstra fotografeerde, had soms een lange weg afgelegd. Waarnemers op allerlei plaatsen in het land en zelfs in Duitsland, waar veel Nederlanders via de Arbeitseinsatz in de industrie werkten, gaven plattegronden en tekeningen door. Officiële stafkaarten werden overgetrokken en de nieuwe gegevens werden erop ingetekend. Rutgers van der Loeff fietste met rollen tekeningen over straat om ze snel naar de kelder van het geb-kantoor te brengen, waar er 38 kopieën van werden gemaakt door medewerkers op de lichtdrukafdeling. Haanstra
fotografeerde die vervolgens met een Leica kleinbeeldcamera, waarna de emulsie van het celluloid werd losgemaakt, zodat er een flinterdun vlies overbleef dat opgerold goed te verbergen was in uitgeboorde kofferhandvaten, scheerkwasten en andere onverdachte voorwerpen. Afgaand op een overzicht van de hoeveelheid kleinbeeldfilm die tussen april 1944 en maart 1945 werd verbruikt - 112,5 meter - moet hij duizenden foto’s hebben gemaakt. In een brief die hij kort na de oorlog schreef aan dr. L. de Jong, hoofd van het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie, schatte hijzelf dat het er ongeveer 3500 waren geweest. De resultaten van het werk in de geb-kelder werden meestal weer door Rutgers van der Loeff overgebracht naar het geheime hoofdkwartier van de od, dat aan de overkant
van de Tesselschadestraat in de lutherse kerk zat, beter bekend als de - inmiddels afgebroken - koepelkerk. De landelijke chef van de od, jonkheer Pieter Six, had hier zijn onderkomen.
Zijn geb-hok hoefde Haanstra maar zelden te verlaten. Toen hij niettemin zelf eens op de fiets onderweg was met plattegronden, omdat het een haastklus was, werd hij door een agent aangehouden met de vraag wat er in het pak op zijn bagagedrager zat. ‘O, dat zijn plankjes voor het wonderkacheltje,’ had hij geantwoord. In werkelijkheid zaten er plattegronden van de door de Duitsers ondermijnde bruggen van Amsterdam in. ‘Dat angstmoment zal ik mijn levenlang niet vergeten.’ De agent geloofde hem. Had hij in het pak gekeken, dan had het Haanstra waarschijnlijk zijn leven gekost.
Er waren diverse routes waarlangs het materiaal naar Londen kon wordenovergebracht. De ene was de zogeheten Zwitserse Weg-B, via koeriers die naar de militaire attaché van de Nederlandse ambassade in Zwitserland reisden. Dit
kanaal werd alleen voor militaire doeleinden gebruikt en bestond naast de Zwitserse Weg-A, waarlangs rapporten van enkele verzetsorganisaties naar een andere contactman van de Nederlandse regering in Zwitserland werden ver gebracht. Verder was er de Zweedse Weg via het neutrale Zweden, waarbij een hoofdrol werd gespeeld door enkele Delfzijlse kustvaarders die op de Oostzee voeren. Na de bevrijding van Zuid-Nederland in het najaar van 1944waren er kortere wegen.
Haanstra kreeg nog meer werk. In 1941 hadden kunstenaars de Persoonsbewijzen Centrale (pbc) opgericht, die zich erop toelegde valse papieren te vervaardigen voor Joden, identiteitskaarten waar de gevaarlijke J niet in stond, en voor onderduikers en verzetslieden. Een van de voormannen was beeldhouwer Gerrit Jan van der Veen. Tot degenen die vervalsingswerk deden voor de pbc behoorde fotograaf Carel Blazer, die er zijn eigen atelier voor gebruikte tot hij in april 1943 werd gearresteerd. Blazer werd ter dood veroordeeld, maar de eveneens gearresteerde leider van zijn groep, de Rotterdamse jurist Kees Dutilh, wist de schuld van Blazer af te wentelen op iemand die hoog en droog in Zwitserland zat. Uiteindelijk kwam Blazer in februari 1944 vrij. Dutilh werd gefusilleerd.
Na Blazers arrestatie ging de organisatie op zoek naar nieuwe kundige fotografen voor het vervalsingswerk. pbc-verbindingsman Peter de Bie kreeg van exgeb-elektrotechnicus Frans Pauli, die ook in het verzet zat, advies contact op te nemen met Haanstra. De Bie, ook wel bekend als
Peter PBC, was een voormalige arbeider bij een scheepsinstallatiebedrijf die fulltime voor de illegaliteit was gaan werken. Ze kwamen tot overeenstemming en voortaan kwam De Bie bij Haanstra’s geb-kelder langs met mensen van wie pasfoto’s moesten worden gemaakt
en met te fotograferen documenten, stempels en handtekeningen.16 pbc-oprichter Gerrit Jan van der Veen werd in 1944 geëxecuteerd nadat hij zwaargewond was geraakt bij een bevrijdingsactie in het Amsterdamse Huis van Bewaring. Er waren toen ongeveer honderd mensen voor de pbc actief.
Tussendoor ontwikkelde Haanstra filmpjes die een Duitse luchtmachtofficier inleverde bij fotohandel Capi-Lux. Het personeel hier begreep pas wat de bedoeling was nadat de officier herhaaldelijk nieuwe filmpjes had ingeleverd
met foto’s van kriegswichtige objecten. Haanstra was bevriend met Capi-medewerker Joop Alblas, de leverancier van zijn fotomateriaal, en deze begon nu ook de filmpjes van de Duitser door te geven. Uiteindelijk dook de officier met hulp van de pbc onder bij een antiquair op de Bloemgracht. In ruil voor zijn pistool kreeg hij een vals identiteitsbewijs en na de oorlog verdween hij spoorloos.
De periode vanaf september 1944, toen het zuiden van het land werd bevrijd, tot mei 1945, toen als laatste ook het westen volgde, was voor Amsterdam een vreemde tussentijd. Aan de ene kant ging de Duitse bezetting onverkort door, aan de andere kant voelden ook de Duitsers dat het weleens afgelopen kon raken. Voor het geval de stad in handen van de geallieerden zou vallen begonnen ze met de systematische vernietiging van de havens, de industrie en de luchthaven Schiphol. Terwijl het verzet zich offensiever ging gedragen, nam bij de Duitsers de willekeur toe. Amsterdammers moesten intussen de hongerwinter van 1944-1945 zien door te komen. In de steden van het westen heerste grote nood, zodat velen naar het platteland trokken op zoek naar voedsel. od-commandant C.F. Overhoff schreef in januari 1945 een rapport over de algehele toestand bij de Amsterdamse illegaliteit en constateerde dat bij veel verzetslieden ‘het moreel lijdt en van enthousiasme niet veel sprake meer is, een kern van actief werkenden daargelaten. De precaire voedingstoestand kan niet nalaten zijn invloed te doen gelden op het
fysiek. […] Over de gehele lijn moet rekening worden gehouden met een toenemende graad van uitputting. Bij de grote meerderheid gaat daarmee gepaard een zekere nervositeit, voortkomend uit de gevaren van de arbeidsinzet, razzia’s en wat dies meer zij, gepaard aan werkelijke zorgen voor persoon en gezin.’
In Amsterdam vond een paar dagen voor de bevrijding nog een angstwekkend incident plaats. Toen het gerucht de ronde deed dat de Russen Berlijn hadden ingenomen gingen op de Insulindeweg de mensen de straat op. Nita
Haanstra schreef later: ‘We zouden, zoals elke avond, bij Ger Gerrits en zijn vrouw Tony gaan zitten en ik had appelschillen uitgekookt, bij wijze van feestwijn. Maar de soldaten die het Muiderpoortstation bezet hielden, knalden maar raak met hun geweren, over de hele weg, zodat veel mensen weer naar binnen vluchtten. Wij gingen aan
de rand van het dak kijken, hoog en droog, dachten we - en toen riep Ger plotseling heel hard: “Hitler ist doch kaputt.” Direct daarna werd er op ons geschoten en het scheelde misschien maar een centimeter of 15, of één van ons was geraakt. We hoorden dat de soldaten onze huisdeur met hun geweren stuk ramden, dus we wisten dat ze naar boven kwamen, tot in ons huis. […] Ze schreeuwden tegen Ger en Bert: “Komm heraus!” Want ze wilden hen op het dak hebben en ik weet zeker dat ze hen daar doodgeschoten hadden, ze gewoon hadden laten liggen en weggegaan waren. Want zo deden die Duitsers dat zo vaak in het laatste oorlogsjaar.’
Nita hield het hoofd koel en organiseerde het zo dat ze allemaal met onverdachte dingen bezig waren voor de soldaten binnenkwamen. ‘Ger vroeg: “Was ist los? Kommen Sie doch herein.” We kregen hen zover dat ze binnen kwamen.
Wij zeiden steeds van niets te weten omdat wij aan de andere kant zaten en alleen in de verte geluiden hadden gehoord, die op schieten leken. Enfin, ze geloofden ons en we begeleidden hen naar de trap van Ger en Tony. De felste zei: “Wenn Hitler verliert, dann kommen die Russen” - en toen begrepen we dat ze zelf doodsbang waren, niet alleen voor de Hollanders maar ook voor de Russen. Toen ze beneden aan de trap waren, bleek dat juist die zijn geweer boven aan de trap had laten staan… Dat heeft Ger hem toen nog keurig aangereikt.’ Voor het geval de Duitsers terug zouden komen - ze hadden gemakkelijk kunnen bedenken dat niemand anders toegang had tot hun dak - doken ze toch maar een paar dagen elders onder.
Op de Lüneburger Heide tekende de Duitse opperbevelhebber op 4 mei 1945 de capitulatie voor Nederland. Er volgden dagen van verwarring. Overal in Amsterdam hingen Nederlandse vlaggen uit, maar de geallieerde troepen waren nog
niet gearriveerd en Duitse soldaten en leden van de Binnenlandse Strijdkrachten (bs), de laatsten samengesteld uit de verschillende verzetsorganisaties, liepen allebei gewapend over straat. Bert Haanstra trok er met zijn Leica op uit om de gebeurtenissen vast te leggen. In Amsterdam-Oost fotografeerde hij het kaalknippen van vrouwen die het volgens het opgewonden publiek hadden aangelegd met de Duitsers. Hij legde de arrestatie van collaborateurs vast en de enorme bloemenzee bij het Weteringplantsoen, waar de bezetters leden van de illegaliteit hadden geëxecuteerd.
Op 7 mei was hij getuige van wat de geschiedenis is ingegaan als ‘de schietpartij op de Dam’. Het gerucht ging dat de Canadezen ieder moment konden arriveren en duizenden Amsterdammers hadden zich langs de straten en op de Dam
verzameld om de bevrijders te verwelkomen. In plaats van de Canadese troepen verscheen er een piepkleine Engelse verkenningseenheid, terwijl op datzelfde moment nog Duitse militairen op het plein aanwezig waren. De Engelsen trokken zich schielijk terug. Intussen arresteerden Binnenlandse Strijdkrachten achter het Paleis op de Dam een paar Duitsers. Mogelijk naar aanleiding daarvan ontstaken leden van de Duitse marine die in de Groote Club op de hoek van de Paleisstraat en de Kalverstraat zaten in woede. Ze sleepten een machinegeweer op het balkon en namen de menigte onder vuur, die in paniek naar alle kanten wegvluchtte. 22 mensen werden doodgeschoten, 120 raakten gewond.  Omdat iedereen een feestelijke gebeurtenis had verwacht, waren er tientallen fotografen op de Dam aanwezig toen het schieten begon. Daardoor is het dodelijke voorval vrijwel van begin tot eind zodanig met beelden gedocumenteerd dat er zelfs een fotoboek over kon verschijnen. Haanstra wist weg te duiken achter een vrachtwagen waarop een filmcamera stond. Achteraf veronderstelde hij weleens dat het dezelfde camera was die hij anderhalf jaar later tweedehands aanschafte voor zijn eerste grotere filmwerk. Het was een Askania 35-mm-camera, een getrouwe Duitse kopie van de Franse Debrie Parvo, die toen tot de standaarduitrusting van een zichzelf respecterend filmmaker behoorde. Terwijl de meeste foto’s van de schietpartij overzichtsbeelden geven, maakte Haanstra van achter zijn vrachtauto onder meer een opname die in paniek wegduikende mensen van dichtbij laat zien.
Op 8 mei trokken de Canadezen dan toch over de Berlagebrug de stad binnen. Haanstra was erbij en fotografeerde de langstrekkende eenheden en het enthousiaste publiek. Twee dagen later maakte hij een fotoserie over het weer in bezit nemen van de Stadsschouwburg door acteurs die in de oorlog hadden geweigerd er op te treden. In een drukkerij op de Prinsengracht nam hij deel aan het bevrijdingsfeest van de Persoonsbewijzen Centrale. Peter de Bie ontmoette hij in 1986 nog eens tijdens de presentatie van een boek over de Tweede Wereldoorlog. Kort na de bevrijding fotografeerde Haanstra verschillende leden van het Net Brand ofwel de Sectie V van de OD, onder wie Jaap Carels. Deze ging na de oorlog voor de Dienst Bescherming Bevolking werken, maar werd volgens de Haanstra’s nooit meer de oude en gooide zich jaren later bij Abcoude voor een trein.
Bron: J.W. Schoots, Universiteit van Amsterdam.
Het onderstaande verhaal gaat eigenlijk over Bert Haanstra, maar Jaap Carels komt hier in voor.
Jaap Carels bij brandmelder, 1945.
Links Jaap Carels, 1945. © Foto Museum, Amsterdam.
w.mugge@home.nl


     21-01-2020