ANTON SCHRADER.


Ir. Anton Bernard Schrader (Soerabaja, 9 november 1917 - Den Haag, 8 november 2000) was een Engelandvaarder.

Schrader was de zoon van een Nederlands zeeofficier. In Nederlands-Indië haalde hij zijn ingenieurstitel en aan de Universiteit Utrecht studeerde hij Indisch recht.

In 1935 werd hij lid van de Nationale Jeugdstorm. Hij dacht dat het een vaderlandslievende club was, maar kwam er al snel achter dat hij zich had vergist. Toch bleef hij lid, ook tijdens de eerste oorlogsjaren. Dit gaf hem later problemen toen hij in Engeland werd ondervraagd en nog later toen hij naar de Verenigde Staten wilde gaan.

In januari 1941 werd Schrader gearresteerd en naar het Oranjehotel gebracht vanwege het verspreiden van illegale krantjes. Met een boete kwam hij vrij.

Hij kreeg een baan bij het Rijksbureau voor Voedselvoorziening in Oorlogstijd, waarbij hij Hoofd Bureau Grondstoffen van het Rijksbureau werd, daardoor kon hij aan extra brandstof komen. Nadat Schrader bij toeval betrokken was bij de illegale levering van benzine aan mensen die naar Engeland wilden ontkomen, bouwde hij een netwerk om Engelandvaarders te ondersteunen.

Er zijn veel routes om naar Engeland te gaan. Schrader heeft alleen te maken gehad met de kortste route, direct over de Noordzee. Voor zover bekend zijn ongeveer 95 pogingen ondernomen om de oversteek te maken vanuit ongeveer 40 vertrekpunten. Schrader is betrokken geweest bij negen pogingen, waarmee bijna 80 personen de zee zijn opgegaan, waarvan minstens 45 Engeland hebben bereikt. Schrader was een van de opvarenden van het eerste en het negende bootje.

In het begin van de oorlog was het relatief gemakkelijk om ongezien weg te komen; het werd veel moeilijker nadat de Atlantikwall was aangelegd.

In mei 1941 wilden schipper Sietse Rienksma uit Schipluiden en Cees Waardenburg naar Engeland. Rienksma had een Westlander, die Nooit Volmaakt heette, waarmee hij grint en zand vervoerde. Ook Theo Vrins wilde mee. Hij had gevangengezeten en was net weer vrij. En Bob van der Stok, hij had een kompas. Rudy Burgwal, een contact van Schrader, werd nummer vijf, hij had brandstof. De tocht voorliep voorspoedig, totdat de Nooit Volmaakt vastliep op de Roggenplaat bij Schouwen-Duiveland. De Duitsers geloofden Waardenburg en Rienksma toen ze beloofden zich bij de Ortskommandant in Veere te melden zodra ze weer loskwamen, maar toen voeren ze naar Bergen op Zoom. Deze poging was mislukt, maar iedereen was nog vrij en de boot was behouden.

Op 3 september 1941 lukte het Rienksma, Waardenburg en Burgwal om samen met vier anderen met een andere boot de oversteek te maken. De Nooit Volmaakt werd verkocht aan schipper Kees Koole (Schipluiden 21 april 1912 - Alkmaar, 13 april 1977), die er aardappelen uit Zeeland mee haalde, maar deze boot zou tijdens de oorlogsjaren ook gebruikt worden voor andere transporten. De romp van de Nooit Volmaakt bestaat anno 2012 nog, maar het schip heet nu de Lenko. Hij is ingekort en wordt in Yerseke voor de mosselvangst gebruikt.

In februari 1943 probeerde Anton Schrader met vijf anderen weg te komen naar Engeland, te weten de broers Robert en Willy Weyhenke, Johan Anton Stroeve, Christiaan de Bakker en Christiaan Gutteling. Zij hadden een bootje van slechts 7 meter, de Djemma. Toen dat uit het ruim van de Nooit Volmaakt getakeld werd, brak er bij de tewaterlating een balk. Omdat vervolgens ook de motor weigerde, liet Schrader de Djemma door Koole terug naar Schipluiden brengen. Deze poging was dus mislukt, Schrader keerde terug naar zijn post op het Rijksbureau en zou nog diverse Engelandvaarders van brandstof voorzien totdat hij zelf op 8 oktober 1943 met het negende bootje een nieuwe poging waagde..

Op 2 maart 1943 vertrok een motorvlet uit Hellevoetsluis met acht man aan boord. De vlet was ter beschikking gesteld door Jhr. Nanning van Foreest (1916) van de Noord- en Zuid-Hollandsche Redding Maatschappij, en hij mocht dus mee. Schrader zorgde dat de vlet bij de Van Ravesteijnwerf in Leidschendam werd opgeknapt, en voorzag hem van brandstof. Ook aan boord was Theo Vrins; het was zijn tweede poging, en hij had goede kaarten. De poging mislukte omdat er te veel Westenwind stond en ze niet door de branding kwamen. Na zijn arrestatie, onderweg naar Kamp Vught wist Theo Vrins te ontsnappen. Na Kamp Vught werd de groep naar Kamp Amersfoort gebracht en later naar Natzweiler-Struthof in de Elzas. Slechts twee van hen overleefden de oorlog, waaronder Theo Vrins.

Op 5 mei 1943 vertrok Jaap Burger met tien anderen vanuit Oud-Beijerland in een bootje dat Schrader bij de werf van Lo van Ravesteijn in Leidschendam had gekocht. Het scheepje werd zeewaardig gemaakt en door de Nooit Volmaakt naar Oud-Beijerland gesleept. Op het Haringvliet werden ze door Duitsers beschoten, maar de duisternis hielp hen te ontsnappen. Aan het einde van de volgende ochtend ontmoetten ze een Engels konvooi, dat hen meenam. Hun vluchtboot zonk toen ze die aan boord wilden hijsen.

Op 30 juni 1943 vertrokken Nico Phaff, die op de Oude Delft 47 woonde, en Jan van Zutphen, veelbelovend wedstrijdzeiler, in een opvouwbare kano vanuit Rozenburg. Eerst hadden ze een vlet geregeld met de bedoeling die door Koole naar Oud-Beijerland te laten brengen en de route van Schrader te gebruiken. Later kocht Van Zutphen die kano. De twee kwamen niet in Engeland aan, maar werden door de Kriegsmarine onderschept voor de kust van Hoek van Holland, en in de haven van Rotterdam aan land gebracht. Niemand heeft ooit meer iets van hen gehoord.

Op 23 augustus 1943 vertrok Theo Vrins voor de derde keer naar Engeland. Zijn groep van 15 Engelandvaarders verzamelde ten huize van de familie Burgwal in Den Haag en werd vandaar naar de Schie gebracht, waar de Nooit Volmaakt met schipper Koole hen opwachtte. Met de vluchtboot op sleeptouw voer Koole langs Voorne-Putten naar het Spui. Vandaar vertrok de groep van 15 naar het Haringvliet. Op zee kregen ze motorpech, en de wind bracht hen terug naar de Hollandse kust. Duitsers pikten hen op en brachten hen naar Den Helder. Via de gevangenis van Scheveningen werd de groep naar Kamp Vught gebracht.

Op 29 september 1943 vertrok John Osten met vier anderen. Osten weigerde de loyaliteitsverklaring te tekenen, dook onder en wilde naar Engeland. Schrader hielp hem aan een runabout met motor, maar vanwege het slechte weer mislukte de poging.

Schrader heeft veel hulp gehad van schipper Kees Koole uit Schipluiden en de familie Burgwal uit de Populierenstraat in Den Haag. Hun huis was vaak een ontmoetingsplaats. Op 8 oktober 1943 ging Schrader zelf vanuit het Haringvliet met de negende boot mee, een dag later bereikten ze de overkant van de Noordzee. Koole had de mannen en hun vluchtboot in het ruim van de Nooit Volmaakt meegenomen van Leidschendam via de Schie, de Nieuwe Maas, de Oude Maas en door het Spui naar het Haringvliet. Behalve Schrader waren nog elf anderen aan boord. Ze gebruikten een route die Schrader langzamerhand goed kende.

In Engeland werd Schrader dagenlang verhoord door Oreste Pinto, vooral vanwege zijn lidmaatschap van de Jeugdstorm. Daarna werd hij door de Amerikaanse geheime dienst opgeleid tot geheim agent. 9 november 1944 werd hij gedropt boven Ulrum in de provincie Groningen. In februari 1945 werd hij door de Duitsers gearresteerd, waarna Kriminaldirektor Joseph Schreieder van de Gestapo probeerde hem over te halen om voor de Duitsers te gaan werken.

Op 23 februari 1944 probeerde Osten het weer, samen met Flip Winckel, Edzard Moddemeyer, Hein Fuchter en Henk Baxmeier, en toen lukte het wél. Ze waren de laatste Engelandvaarders wier overtocht succesvol was.

In de nacht van 9 op 10 november 1944 werd Schrader gedropt bij Ulrum in Groningen. Hij had opdracht van de Amerikanen veilige droppingsplaatsen te zoeken. Hij kwam daar in Ulrum bij de dorsmachinehouder de Boer, maar door gepraat van de dorpelingen was het daar voor hem niet meer veilig. Hij verhuisde daarna naar een broer van de Boer in Grijpskerk waar hij met zijn S Phone berichten doorgaf aan een vliegtuig dat boven Grijpskerk vloog. Zijn medewerker in Grijpskerk was de plaatselijke huisarts Tiem Arend Staal en de onderhoudsmonteur van de Laagspanningsnetten Arend Jan Dijkstra. Enige weken later vertrok hij weer naar Ulrum waar hij op 10 of 11 februari 1945 werd gearresteerd na bijna te zijn geliqideerd in opdracht van Pieter Meindert Schreuder, regionaal commandant van de O.D. (Ordedienst).

De Amerikaanse president Harry S. Truman onderscheidde Schrader voor zijn buitengewone dapperheid met de Silver Star.

Bij Koninklijk Besluit van 9 maart 1944 nr 9 werd hem het Bronzen Kruis verleend vanwege zijn (eigen) ontsnapping uit bezet Nederland met het doel zich ter beschikking van de regering in Engeland te stellen.

Schrader studeerde na de oorlog, hij haalde een graad in economie en politiek en kreeg een beurs voor Yale Universiteit. Daarna werkte hij voor Van Kleffers en voor de BPM. Later bleef hij nog adviseur van de gemeenten Den Haag, Rijswijk en Zoetermeer.

Schrader overleed kinderloos op 8 november 2000 en is op 14 november 2000 in Den Haag gecremeerd.



Foto en tekst: Wikipedia.




In de nacht van 9 op 10 oktober 1944 werd Anton Schrader, een Nederlander die voor de Amerikaanse inlichtingendienst werkte, in het diepste geheim gedropt bij Ulrum (Noordwest-Groningen). Hij moest een spionage-netwerk voor de geallieerden opzetten in het noorden. Daarbij kon hij dan meteen een nieuwe communicatie-vinding testen: een soort mobiele telefoon (toen een US Top Secret) Schrader viel uiteindelijk in Duitse handen...

In het ledenblad van de Protestants Christelijke Ouderenbond in Kampen publiceerde P.J. Bouma in 1989 een artikel met als titel “In gedachten naar het oorlogsjaar 1944”. Pieter Jan Bouma was een zoon van Jan Johannes Bouma, landbouwer op boerderij De Haar onder Ulrum (tegenwoordig heeft de familie Bouma daar nog altijd een boerenbedrijf). Hij beschrijft in het artikel zijn belevenissen in 1944. Centraal daarbij staat het hol bij de boerderij waarin de gebroeders Bouma en anderen, die reden hadden om de Duitse bezetter uit handen te blijven, konden onderduiken.

In het artikel is ook sprake van een spion die door de Amerikaanse inlichtingendienst gedropt werd bij Ulrum. Een man met een belangrijke missie zo bleek.

Laten we eerst teruggaan naar 1944. In die tijd huurden de Bouma’s er een bedrijf bij: de boerderij van S. Brill, aan de huidige Ir. V.d. Brielweg (de boerderij is in de jaren '60 afgebroken). Op 10 november, 's morgens heel vroeg, ging Pieter Jan Bouma naar Brill. Het viel hem op, in de buurt van de boerderij, dat de (bovengrondse) telefoondraden kapot waren. Hij ontdekte in de sloot een groot groen pak. Er zat heel wat in: een overjas, een trui, stafkaarten, een verrekijker, munitie, sigaretten, thee, vlees, chocolade enz. Bouma verstopte het pak en trok de overjas aan. Hij heeft de jas verscheidene dagen gedragen, in de hoop dat de rechtmatige eigenaar het kledingstuk zou erkennen, vervolgens contact zou leggen om ook de rest van de spullen in ontvangst te kunnen nemen. Maar dat gebeurde niet.

Later bleek dat daar in de nacht van 9 op 10 oktober 1944 een Nederlandse ingenieur, A.B. Schrader, die voor de Amerikaanse geheime dienst werkte, was gedropt met een zendtoestel op zijn rug. Schrader was na de landing naar het dorp gegaan en had zich daar gemeld bij de familie De Boer, die er een dorsbedrijf had.
Schrader was als ambtenaar in Den Haag werkzaam geweest bij het Bureau Grondstoffen en kende zodoende de eigenaar van het dorsbedrijf; bovendien kende hij ir. S.L. Louwes, de directeur-Generaal van de voedselvoorziening op het departement van landbouw, van afkomst een boerenzoon uit de Westpolder, bij Ulrum. Louwes kende dus de Ulrumers en ook via hem was Schrader er ongetwijfeld van op de hoogte dat D. de Boer een goed adres was in die zin, dat deze zich bezig hield met anti-Duitse activiteiten. Het probleem was echter dat de ondergrondse in Nederland en ook de Engelse inlichtingendienst niet op de hoogte waren van de dropping, en de ondergrondse vertrouwde deze Schrader niet.

Waarschijnlijk meenden de Duitsers dat de ondergrondse van plan was Schrader te liquideren. De Duitsers arresteerden toen onmiddellijk de geheimagent. Samen met D. de Boer en diens zoon Oege (die later onder meer burgemeester van Schiermonnikoog is geweest) werd hij toen naar het beruchte Scholtenhuis in de stad gebracht. Op voorwaarde dat vader en zoon werden vrijgelaten, zegde hij medewerking aan de Duitsers toe. Uiteindelijk overleefde hij de oorlog, kreeg een hoge Amerikaanse onderscheiding, maar hij bleef in Nederland omstreden.

In dit verband is het wel aardig om te citeren wat L. de Jong er over schreef, in De Tweede Wereloorlog deel 10b II, blz. 53 - het toont meteen aan dat ook iemand als L. de Jong niet altijd goed op de hoogte was van situaties en omstandigheden. Hij beschrijft op die bladzijden wat er zoal gebeurde met Nederlanders die door de Amerikaanse inlichtingendienst vanuit Engeland naar hun vaderland werden gestuurd om er speciale (spionage) opdrachten uit te voeren:

"…en voorts werd er, buiten B1 om [de Nederlandse geheime dienst die vanuit Londen opereerde], in november een in Indië geboren Indische Nederlander, ir. B. Schrader als agent gedropt in Groningen. Schrader (…) was in 1943 als Engelandvaarder in Londen gearriveerd. Toen het OSS (een Amerikaanse geheime dienst) hem uitzond (hij kreeg ondermeer een S-phone mee), had hij als opdracht, eerst een spionage-organisatie op te bouwen met ambtenaren die hij uit zijn eigen ambtelijke loopbaan kende en vervolgens te gaan spioneren in Duitsland; hij mocht daarbij niet samenwerken met bestaande illegale groepen of met agenten die door de Nederlandse of Britse geheime diensten waren uitgezonden. In februari 1945 werd Schrader in de buurt van de stad Groningen gearresteerd, samen met de boer [N.B. De Jong wist blijkbaar niet dat de man geen boer was maar Boer heette] die hem huisvesting had verschaft, en diens zoon. Hij deed aan de SD een aantal mededelingen over de Britse oorlogseconomie welke niet van belang waren ontbloot (…) en verklaarde zich jegens Schreieder [van de SD] bereid om medewerking te verlenen aan een Spiel met het OSS. Dat Spiel leverde niets positiefs voor de Duitsers op. (Noot: In april nam Schreieder Schrader mee naar Den Haag. Overdag zat Schrader in een cel, 's avonds was hij bij Schreieder thuis; later in die maand kreeg hij van Schreieder papieren om door bezet gebied zuidwaarts te gaan teneinde zich weer bij het OSS aan te melden, hetgeen hij deed. Na de bevrijding vestigde hij zich in het buitenland. Op pogingen tot contact van de zijde van de Enquêtecommissie is hij niet ingegaan."

Schrader werd in 1984 geïnterviewd door journalist Wim Jassies van het Nieuwsblad van het Noorden. Hij woonde toen in Den Haag. In het betreffende artikel (gepubliceerd in het Nieuwsblad van 10 november 1984) vertelt Schrader onder meer:
“Na de oorlog heb ik gehoord dat de ondergrondse mij had willen vermoorden, men vertrouwde mij niet. Men verwarde mij met een ander: Bobby van het Zeemanshuis.”

Na zijn gevangenneming bouwde Schrader, zo lezen we, een zekere vertrouwensrelatie op met zijn Duitse ondervrager Joseph Schreieder van de SD - dat had hij tijdens zijn opleiding bij de OSS geleerd-: hij vertelde veel aan Schreieder, maar allemaal dingen die de Duitsers al wisten. Zo kreeg hij het ook voor elkaar dat De Boer en diens zoon vrijgelaten werden. Later kwam hij toch nog in een dodencel in Scheveningen terecht. Toen de groep waar Schrader toe behoorde gehaald werd voor executie, bleek zijn naam van de lijst verdwenen. “Later hoorde ik,” aldus Schrader, “dat de secretaresse van Schreieder, die daar veel invloed had, verliefd op me was.” Zijn vrijlating maakte Schrader hoogst verdacht in Londen. In bevrijd gebied werd hij door de Canadezen gevangen genomen, maar weer vrijgelaten dankzij zijn Amerikaanse relaties. Ook na de oorlog bleef Schrader verdacht. Hij werd op het politiebureau in Groningen ondervraagd. “Ik vond het wel logisch dat men meer wilde weten. Ik had namelijk nogal wat dingen met de Duitsers beleefd waar je vraagtekens bij zou kunnen zetten.”

Schrader nam na de Tweede Wereldoorlog zo veel mogelijk afstand van alles wat met die oorlog samenhing. Wij citeren het artikel: ‘Een enkele keer gaat hij naar de vijfjaarlijkse bijeenkomst van de Stichting Genootschap van Engelandvaarders. Maar het Bronzen Kruis dat alle Engelandvaarders automatisch kregen hoefde hij niet, om het Verzetsherdenkingskruis moet hij lachen. Wat dat betreft is hij meer te spreken over de Amerikanen en de Engelsen, die hem lieten studeren in Yale en Cambridge. “Mijn mooiste onderscheiding is dat ik leef.”’

Schrader was door de Amerikaanse Geheime dienst op pad gestuurd met een nieuwe vinding op het gebied van communiceren-op-afstand, die beschouwd kan worden als een voorloper van de huidige gsm-telefoon (het‘mobieltje’).Zodoende werd in Nederland (en Europa?) voor het eerst bij Ulrum het nieuwe telefoonsysteem uitgeprobeerd dat tientallen jaren later de wereld zou veroveren (!)

Deze informatie kreeg de vereniging Historische Kring De Marne (de uitgever van het boek De Bewoners van De Marne in de Tweede Wereldoorlog - zie hieronder) van Professor Dr. Davras Yavuz, een electro-technicus, die in dienst was geweest van de NAVO, waar hij zich bezig hield met mobiele en satelliet-communicatie.

De gegevens waren ‘US Top Secret’ en werden pas vrij gegeven in 1976. Yavuz kreeg ze eind jaren ’80 in handen tijdens een trip naar de USA. Daar was hij in contact gekomen met Al Cross. Al Cross was de uitvinder van de eerste ‘hand held phone’ enige jaren voor de Tweede Wereldoorlog uitbrak. In de jaren daaropvolgend werkte Cross voor de Amerikaanse Regering aan de verdere ontwikkeling van deze ‘mobile’, een uiterst geheim project.


Source:

https://kunst-en-cultuur.infonu.nl/geschiedenis/30729-van-een-geheimagent-in-ulrum-en-de-mobiele-telefoon.html