TERUG
Voorbereiding
Operatie Freshman
Survival op de Hardangervidda.

Het was een heldere avond, net na zeven uur, toen de Grouse leden plaats namen in het vliegtuig en Wing Commander Hocley en Flight Lieutenant Sutton de Halifax bommenwerper boven de Noordzee hoogte lieten winnen.  Het zou echter nog vier vliegen zijn voordat men de drop-zone op de Hardangervidda zou bereiken..Dit keer bleef het weer goed toen zij het Telemark gebied bereikten en begonnen te dalen voor de dropping. Het was een kristalheldere nacht en de leden van de Grouse groep konden onder zich het ruige landschap van hun vaderland voorbij zien trekken. Zij konden de lange slingerende fjorden en meren zien, nauwe valleien en de vlakke met sneeuw bedekte bergen. Soms zagen zij de lampen van auto’s en huizen, misschien woonden daar vrienden of familie en wat was er van hen terecht gekomen de in de afgelopen twee jaren? Waren zij nog in leven, of zaten zij in concentratiekampen? Voor Poulsson, Haugland en Helberg was het helemaal een aparte thuiskomst, zij zouden hun kamp opslaan op de Hagdangervidda maar op een paar kilometer afstand van de plek waar zij geboren en getogen waren en waar hun familie nog steeds woonde. Dat hoopten zij tenminste.
De Hargangervidda is een gebied van 8000 vierkante kilometer, een vrijwel onbewoonde wildernis waar het winter begon te worden waardoor het veranderde in een ontoegankelijke bevroren woestenij voor de komende zes maanden. De Hardangervidda is een verzameling van rotsen, meren, rivieren en stroompjes, het klimaat is dusdanig dat er vrijwel niets groeit en er komen ook bijna geen dieren voor, afgezien van rendieren, korhoenders, sneeuwhoenders en een enkele poolvos. Voor mensen is het daar in de winter levensgevaarlijk. Op een heldere dag lijkt het terrein op de poolgebieden in Canada;  alleen rotsen en ijs zover als het oog reikt. Op de lager gelegen delen komen berkenbosjes voor, aan de meren ligt hier en daar een jagershut, maar verder is er niets, helmaal niets, totale leegte. De Hardandervidda is een gebied waar mensen graag komen, maar slechts weinigen kunnen in deze barre omgeving overleven.                                                     

Toen de Nazi’s Noorwegen bezetten trokken zij om het gebied heen en wanneer zij op de Hardangervidda naar verzetstrijders, of naar zogenaamde Britse parachutisten zochten, trokken nooit verder dan een have dagmars het gebied in, zodat zij er weer uit waren voordat het avond werd.
Voor hen was dit een verschrikkelijke plek, een bevroren hel op aarde. Maar voor de mannen van Grouse zou dit gebied hun thuis worden.

Op het moment dat het vliegtuig de dropzone naderde opende sergeant Hill, de RAF belader, het luik in de bodem van het vliegtuig. Het was tijd om te springen. De harten van de jonge Noren begonnen nog sneller te kloppen, niet alleen van opwinding, maar ook van angst, hun oorlog stond op het punt te beginnen. De vier stonden op rij om te kunnen springen, gekleed in para-overalls en beladen met uitrusting toen de vrieskoude vanuit de opening in het vliegtuig hen trof. Op 18 oktober om 23.18 uur wierp sergeant Hill eerst zes containers af met de uitrusting van Grouse, daarna volgden op rij, Poulsson, Haugland , Kjelstrup en Helberg sprong als laatste de ijskoude nacht in. De eerste seconden na de sprong waren de vier commando’s volslagen hulpeloos, zij sprongen met een zogenaamde static-line, een koord dat pas na 5 meter van hun val de parachute uit de rugzak trok. Het was van belang niet te aarzelen en snel achter elkaar aan te springen omdat het vliegtuig met een snelheid van 70 meter per seconde doorvloog. Als je te lang wachtte kon je er met een simpel rekensommetje achter komen dat je honderden meters van je kameraden terecht zou komen, of in het slechtste geval de dropzone zou missen. Maar de vier sprongen precies zoals de belader hen opdroeg: met intervallen van twee seconden.
Poulsson herinnerde zich later: “Ik denk dat wij allemaal gespannen waren toen wij door de opening in het vliegtuig sprongen, maar wij waren ook verheugd om Noorwegen weer naar ons toe te zien komen”. Sergeant Hill gooide nog snel twee pakketten naar buiten en smeet daarna snel het luik dicht. Toen het vliegtuig een bocht maakte om op heimelijk weer naar huis te vliegen, zag de bemanning een perfecte lijn van twaalf parachutes die in het heldere maanlicht naar de aarde zweefden. Commandant Hockley schreef in zijn logboek: Exact het droppingpunt gevonden en de hele lading in één stick uitgezet. Lading gedropt vanaf een hoogte tussen de 150- en 300 meter. Al vliegend naar het zuiden, alleen sneeuw gezien op de hoge gedeelten van het terrein. De belader rapporteerde: de mannen sprongen goed en zonder aarzeling. De staartschutter meldde 12 geopende parachutes te hebben gezien en dat op het laatste pakket na iedereen veilig geland was. Wat men in het vliegtuig niet kon zien, terwijl zij op weg waren om boven Stavanger propaganda biljetten te droppen, dat de mannen en de uitrustingen met een geweldige klap tegen de grond sloegen. Het was een geluk dat niemand van ons iets gebroken had, schreef Poulsson in zijn logboek. Zodra de mannen de grond hadden geraakt ontdeden zij zich zo snel mogelijk van hun parachutes om niet met de dwarswind over de rotsen gesleept te worden, waardoor zij als nog hun botten zouden kunnen breken. Helberg was zo hard tegen de grond gesmakt dat het hem een week kostte om van zijn verwondingen te herstellen. Gedurende de volgende uren was men bezig om de containers en de pakketten te verzamelen waar hun leven vanaf zou hangen. Om vier ’s morgens hielden zij ermee op, door de duisternis en het golfende terrein was het onmogelijk om alles te vinden. De rest van de nacht brachten zij door vlak bij de landingsplaats, opgerold in hun slaapzakken in de luwte van een rots om zich tegen de snijdende wind te beschermen. Vlak voor de mannen in hun slaapzak kropen lichtte Poulsson hen in over het doel van hun missie: zij waren de verkenners voor een groep Britse commando’s wiens taak het was de zwaar-water fabriek in Vemork op te blazen. Poulsson herinnert zich: ”Voordat wij vertrokken naar Noorwegen had Kolonel Wilson mij verteld hoe belangrijk de missie was, als de Nazi’s het zwaar-water in handen zouden krijgen, zouden zij in staat zijn een deel van Londen in één klap te vernietigen”.” Ik had geen idee wat zwaar-water was en ik geloofde er geen klap van wat hij vertelde”. In die tijd kon men zich niet voorstellen dat er iets bestond wat een grotere kracht had dan een 500 pond wegende bom die net in productie genomen was.

Het kostte de groep mannen twee uitputtende dagen om, al wadend door de natte sneeuw, alle gedropte uitrusting, die zich over een groot gebied verspreid had, te verzamelen. Ieder van hen vertrok in een andere richting om de containers, die deels met sneeuw bedekt waren, of tussen rotsen terecht waren gekomen op te sporen. Al met al duurde het zo lang omdat de ski uitrusting juist in die container zat die als laatste gevonden werd. Als zij deze container echter als eerste gevonden hadden dan had het zoeken naar de overigen slechts enkele uren gekost, want in deze omstandigheden zijn ski’s een absolute noodzaak.

Het weer was goed in die eerste 4 uren van hun operatie, maar zij waren verbaasd toen zij uiteindelijk in staat waren te bepalen waar zij zich bevonden. Zij waren op de helling van een berg geland oostelijk van Fjarefit in het Songedal, 16 kilometer westelijk van het punt waar zij door de RAF gedropt zouden worden.
De gekozen dropzone lag in moerassen van Ugleflott, die ongeveer 35 kilometer van Vemork lagen. Onder normale omstandigheden was het afleggen van deze afstand voor de zeer ervaren skiers van de Grouse groep geen probleem. Het probleem was echter dat zij ongeveer 300 kilo aan uitrusting moesten dragen, inclusief eten voor een maand, radio apparatuur en wapens. Men besloot de helft van de uitrusting op een veilige plaats achter te laten en dit na beëindiging van de actie weer op te graven, maar zij moesten wel al het eten meenemen, want zij mochten onder geen beding contact opnemen met de plaatselijke bevolking.
Tot overmaat van ramp was hun kachel tijdens de dropping defect geraakt en hierdoor konden zij nu niet meer dwars door de bergen trekken. Warmte, om kleding te drogen en op mee te koken, is noodzakelijk in dergelijke winterse omstandigheden. De Grouse groep realiseerde zich dat zij zich schuil moesten houden en door het Songedal moesten trekken, hier zouden zij in staat zijn om een vuur aan te leggen met berkenhout.
Op 21 oktober, drie dagen na hun aankomst, stak er een geweldige sneeuwstorm op die het de mannen bijna onmogelijk maakte om de plek te bereiken die zij als basiskamp wilden inrichten. De overgang van herfst naar winter was een kwestie van enkele uren geweest.
Gelopen route
1 cm = 1 kilometer
Dergelijke sneeuwstormen waren de redenen van Amundsen en Nansen geweest om hier te trainen voordat zij aan hun poolexpedities begonnen. Maar zelfs zij raakten hier in de problemen. De Hardangervidda is namelijk een vlakte met nauwelijks hoge bergen, maar het ligt wel 1000 meter boven zeeniveau en is op die manier geheel blootgesteld aan de elementen. Dit is een van de redenen waarom het hier heel snel kan gaan stormen en op die manier een gevaar vormt voor zelfs de meest ervaren buitensporters, zeker als er sneeuw ligt. De temperatuur kan plotseling dalen naar -30 graden en samen met de windsterkte leidt dit tot een extreme windchill factor, hierdoor ontstaan levensgevaarlijke situaties. Tijdens zo’n sneeuwstorm kun je geen hand voor ogen zien en de kans op verdwalen is zeer aanwezig en al ronddwalend raakt men heel snel onderkoeld.
De kracht van een sneeuwstorm is verschrikkelijk en in het slechtste geval is men al na een paar uur dood. Redelijk verstand, initiatief en moderne hulpmiddelen helpen maar een beetje. Overlevingstechnieken, of dat nu in het oerwoud, of in de sneeuw is, zijn kennisbronnen die gedurende vele eeuwen verzameld en opgeslagen zijn en van generatie op generatie zijn overgedragen door stammen en mensen in de hele wereld. Om te overleven in de moeilijkste klimaten en in de zwaarste terreinen heeft men kennis nodig om deze het hoofd te kunnen bieden. Deze kennis en lef was bij de leden van Grouse meer dan aanwezig. Gezien deze omstandigheden is het niet meer dan eerlijk om toe te geven dat alleen Noren en echt alleen Noren deze operatie uit konden voeren.

Vechtend tegen de storm vertrokken Poulsson en Helberg met volle bepakking naar een vallei genaamd Haugedalen.  Vanuit hun herinneringen uit hun jeugd wisten zij dat hier een hut moest staan. Tot hun wanhoop konden zij de hut echter niet vinden en moesten zij in het donker en in de mist, die plotseling in het dal was opgekomen toen de wind plotseling was gaan liggen, met volle bepakking weer terug naar de andere twee. Later kwamen zij er achter dat de hut verplaatst was naar een andere locatie. Die nacht probeerden zij vergeefs met hun radioset contact met Engeland te krijgen.

Communicatie was überhaupt een probleem in Noorwegen als gevolg van de nauwe dalen, de steile hellingen en het verschrikkelijke winterweer. SOE slaagde er echter in een radioset te produceren die voldoende vermogen had om toch contact te maken, de beroemde B2 “suitcase” set. Deze zendinstallatie was verpakt in een alledaags koffertje. Grouse had echter het geluk om over Knut Haugland te kunnen beschikken, hij was waarschijnlijk de beste radiobedienaar in bezet gebied gedurende de hele oorlog. Maar ook hij was echter niet in staat contact te maken. 

Bij SOE begon zich men ernstige zorgen te maken wat er met de verkenners gebeurd zou kunnen zijn. Zou hun komst uitgelekt zijn en stond er al een Nazi ontvangst- comité op hen te wachten? Misschien waren het vliegtuig en de parachutes gezien, of misschien was een van hen ernstig gewond geraakt tijdens de landing? Dit waren allemaal mogelijkheden die SOE al eerder mee had gemaakt met het droppen van agenten achter de vijandelijke linies. Denk hierbij aan het Englandspiel, waarbij tientallen agenten direct na hun dropping in de handen van de Nazi’s vielen.

De volgende dag vertrokken de vier om een tocht te maken die Poulsson een zware en afmattende mars noemde. Zij moesten ongeveer 250 kilo aan uitrusting verplaatsen waaronder: een radioset, twee accu’s, een Eureka radiobaken, een handgenerator, velduitrusting, een wit geschilderde Stengun en voldoende voedsel voor dertig dagen, verdeeld in kleine rantsoenen. De totale uitrusting werd verdeeld in 8 ladingen van elk 30 kilo. Dit betekende dat de groep elke trip twee keer moest maken om alles te kunnen verplaatsen naar hun volgende stop. In hun officiële logboeken en rapporten, wordt luchtig gesproken over de uitdagingen die zij gedurende hun eerste week na aankomst ondergingen, maar tussen de regels door valt te lezen dat deze onderneming bijzonder zwaar was. De tocht door Songedalen was extreem zwaar, het ijs op de meren was nog niet betrouwbaar, het terrein was oneffen en bedekt met een laag natte sneeuw waardoor het ongeschikt was om goed met ski’s overweg te kunnen.
Wanneer zij van het spoor afweken zakten zij tot aan hun knieën in de natte sneeuw weg. De storm was een voorbode geweest van zachter weer en aan hun ski’s bleven grote klonten sneeuw plakken waardoor zij nog langzamer vooruit kwamen. Zij hadden weliswaar voldoende skiwas meegenomen, maar dit wilden zij bewaren voor de terugtocht na de aanval. Volgens Helberg was het verse sneeuw en de temperatuur was niet erg laag, daarom bleef het aan onze ski’s plakken.
Langlaufen is onder de juiste omstandigheden geweldig leuk, het schijnt een van de meest intensieve sporten te zijn die er bestaat, vrijwel alle spiergroepen worden gebruikt en er wordt veel gevraagd van hart en longen. Maar als men ondervoed is, uitgeput en  koud en als de omstandigheden tegenwerken dan wordt het een pijnlijke martelgang. Het is echter nog altijd beter dan het enige alternatief, door de sneeuwbanken heen waden. Conditioneel moest Grouse in staat zijn om deze uitdagingen het hoofd te bieden na hun uitgebreide training in de Cairngorms. Zonder deze training en aanvullende spiertraining zouden zij nog veel langer met deze verplaatsing bezig geweest zijn.

Een bijkomend probleem was dat zij zich niet linea recta konden verplaatsen, zij moesten in de lager gelegen gebieden blijven om brandhout te kunnen vinden. Vuur is een absolute must in deze omstandigheden, warm eten en drinken zijn noodzakelijk, maar ook moesten zij hun natte kleding kunnen drogen omdat het nat werd van de sneeuw en van zweet, als gevolg van hun bovenmatige inspanning. Zij wilden zich zoveel mogelijk in een rechte lijn verplaatsen, maar zij waren gedwongen om steeds om rivieren en meren heen te trekken, het ijs was nog te dun om er overheen te trekken en hier en daar stond er ook nog water op het ijs waardoor hun voeten drijfnat werden. Uit het logboek van Poulsson blijkt dat hun trips belachelijk kort waren, soms maar een paar kilometer per dag. En tot overmaat van ramp brak Poulsson een van zijn skistokken en het duurde nog een maand voordat hij hem vervangen kon.
Op 24 oktober, zes dagen nadat zij geland waren, kwam de groep volledig uitgeput, nat en hongerig bij een verlaten (zomer) boerderij aan op een plek die Berunuten genoemd werd. Hier vonden zij wat vlees en meel en konden daarmee hun eerste fatsoenlijke maaltijd bereiden sinds hun aankomst in Noorwegen. Het was gebruikelijk dat men in geval van nood gebruik kon maken van de voorraden in de hutten op de Hadandervidda. Onder normale omstandigheden werd verwacht dat men de gebuikte voorraden op een later tijdstip verving, een presentje, of geld in de hut achterliet. Dit waren echter geen normale omstandigheden en de Grouse leden waren genoodzaakt voedsel en andere levensmiddelen te stelen. De eerste dagen leefden wij in een tent in de buurt van de drop-zone, maar het werd te zwaar en wij wisten dat wij in de hutten in konden breken en in deze tijd van het jaar en in deze weersomstandigheden zou er niemand in de Hardangervidda zijn, aldus Poulsson. Naast voedsel vonden zij hier ook een toboggan, dit is een slee die door een skiër getrokken kan worden met behulp van een leren tuig en trekstangen.                                                                                              
Het bleek een bijzondere vondst te zijn, want de slee had eens aan Poulsson behoord, hij was als kind in bezit gekomen van deze slee, maar deze was verdwenen aan het begin van de oorlog. Deze vondst maakte de dagmarsen echter een stuk eenvoudiger. Het team ging dit keer slapen met een volle maag en toen zij de volgende dag wakker werden bleek het mooi weer te zijn, dit was een geweldige oppepper, zodat zij verder gingen met hun tocht langs de hellingen van de vallei..
Die dag bereikten zij de top van de Valasjå vallei,  lieten hier hun lading achter en keerden weer terug naar de Berunuten boerderij. Poulsson en Kjelstrup, de sterksten van het team, gingen nogmaals met een lading naar een hut bij de Valasjå vallei en brachten daar de nacht door. Helberg en Haugland bleven op de boerderij en deden ’s nachts wanhopige pogingen om contact met Engeland te maken. Ook dit keer hadden zij geen succes en door de plotseling opgekomen mist waren zij ook niet in staat om op 27 oktober in de hut aan te komen. De volgende ochtend slaagden zij daar echter wel in en de vier vertrokken meteen weer nadat zoveel mogelijk uitrusting op de slee geladen was als maar enigszins mogelijk was. Als de bodem vlak is, is een slee een geweldig hulpmiddel en de trekkers kunnen dan een redelijke snelheid ontwikkelen.
Wanneer een slee eenmaal in beweging is blijft hij glijden en is er weinig kracht voor nodig om hem voort te trekken waardoor men weinig energie verbruikt. Dit is van belang in extreem koude omstandigheden en zeker wanneer men eigenlijk te weinig voedsel binnenkrijgt om goed te kunnen functioneren.
De groep Grouse schrok zich dood toen zij tussen Valasjådalen en Bitdalen twee mannen uit de stad Rauland tegen kwamen, de twee waren op zoek naar schapen die hier in de warmere maanden graasden en zij waren nu op weg naar hun hut. Het was hun meteen duidelijk dat de vier, gezien de hoeveelheid uitrusting niet voor hun plezier op de Hardangervidda waren. Dit was de eerste ontmoeting met mensen sinds hun aankomst tien dagen geleden en dit was een situatie waar zij gedurende hun training steeds voor gewaarschuwd waren. Zij hadden geen andere keuze dan met de mannen een gesprek aan te gaan. Tenslotte gebeurt het niet elke dag dat je in deze tijd van het aan  jaar mensen in de Hardangervidda tegenkomt. De vier soldaten hielden hun engelse legeruitrusting verborgen en vertelden de mannen dat zij deel uitmaakten van een soort inlichtingendienst.
De mannen moesten beloven dat zij wanneer zij terug waren in Rauland aan niemand zouden vertellen wie zij waren tegen gekomen. In eerste instantie leken zij Jøssings (trouwe Noren), maar in tijd van oorlog is dat moeilijk te bepalen. Je weet nooit met wie je te maken hebt, een Nazi-colleborateur, een verzetstrijder, of patriot. Jezelf kenbaar maken kan tot arrestatie lijden en mogelijk de dood tot gevolg hebben. Klinklare nonsens vertellen zou alleen maar leiden tot verwarring, achterdocht en geruchten in de plaatselijke dorpen. De mannen stelden geen vragen en bleken vriendelijk en behulpzaam te zijn, zij haalden zelfs een hamer en spijkers uit hun hut op om de oude, door het gewicht uit elkaar vallende, slee van Poulsson te repareren. Die avond, terwijl de mannen het Bitdalsvatnet meer bereikten, verslechterde het weer in een hoog tempo en omdat het meer nog niet bevroren was waren zij gedwongen om langs de oostelijke oever om het meer heen te trekken. Op 30 oktober bereikten  zij een hut in de buurt van Reinar. De hele groep was totaal uitgeput, zoals Poulsson het uitdrukte:”we waren behoorlijk kapot”. Poulsson zelf had last van een kloppende steenpuist op zijn rechter hand en droeg zijn arm in een mitella. Het gezwoeg op een mager rantsoen begon ook zijn tol te eisen. Tijdens de marsdagen bestond het dagelijks rantsoen voor een kwart uit een plak pemmican (gecondenseerd gedroogd vlees vermengd met fruit en vet), een handvol havergrutten, vier beschuiten, een beetje boter, kaas, suiker, wat chocolade en een handvol tarwebloem. Onder normale omstandigheden was dit al niet genoeg voor een man om goed te functioneren, laat staan in deze ijskoude omstandigheden waarbij het lichaam alles verbruikt om warm te blijven. Daar komt nog bij dat men door diepe natte sneeuw moest waden en hiervoor was het rantsoen al helemaal niet voldoende.

Berunuten
De mannen besloten de groep op te splitsen, Helberg zou terugkeren naar de boerderij bij Berunuten om daar, zoveel als hij maar dragen kon, aan voedsel te stelen, terwijl Haugland opnieuw zou proberen radiocontact te maken met  de stations Poundon of Grendon-Underwood in Engeland.
Poulsson en Kjelstrup zouden ondertussen een voorwaartse verkenning doen om de beste route naar de volgende hut te vinden. Hun taak was extra lastig omdat Poulsson zijn kaart vergeten had en het betreffende gebied niet kende. De bedoeling was om elkaar over drie dagen weer in Reinar te treffen.
Helberg maakte de 35-kilometer-trip naar Berunuten en terug onder de meest verschrikkelijke omstandigheden, de temperatuur was naar beneden gedoken en er was een storm opgestoken die over de Hardangervidda huilde vanuit het noord-oosten. Helberg en de andere leden van het Grouse team waren allen bekend met strenge winters op de Hardangervidda, maar geen van hen had verwacht dat de winter zo vroeg zou invallen en dat het gepaard zou gaan met deze temperaturen. Toen Helberg eindelijk weer in Reinar arriveerde stond hij op het punt in elkaar te zakken, hij was totaal uitgeput geraakt door zijn gevecht met de elementen. In het officiële rapport dat na de operatie werd opgemaakt schreef Poulsson over dit sterke staaltje van Helberg: Een man gaat door tot hij erbij neervalt en dan gaat hij nog een keer zo ver”. Later zei hij over Helberg:”Zelf ben ik heel praktisch ingesteld, maar Helberg was de meest praktische man in de hele groep”.

Pulsson en Kjelstrup verging het maar weinig beter in deze erbarmelijke omstandigheden, zij waren in staat een paar kilometer af te leggen en moesten uitgeput naar de hut in Reinar terugkeren. Om het nog erger te maken, was Poulsson voor de tweede keer sinds hun aankomst door het ijs gezakt.
Er zijn zo veel meren en rivieren in de Hardangervidda dat in het water terecht komen een constant gevaar is. Onderkoeling zet heel snel in als je in het water valt en je moet binnen enkele minuten je natte kleren uittrekken en je afdrogen, anders ben je binnen enkele minuten dood. Dit is met name een probleem als je alleen bent, dit was voor de Grouse-leden meestal het geval wanneer zij aan het jagen waren of op verkenning uit gingen. Als zij reserve kleding in hun rugzak hadden werd deze ook nat, dus alleen wanneer zij in elkaar’s gezelschap waren, of in de buurt van een van een hut waren die rond de meren liggen, hadden zij een kans om te overleven. Zelf uit een wak klimmen is vaak bijna onmogelijk. De beste manier om iemand uit een wak te halen is om plat op het ijs te gaan liggen en met behulp van een touw of een ski de persoon uit het wak te trekken. In dit geval was Kjelstrup in staat zijn commandant uit het wak te trekken.
Gelopen route
1 cm = 1 kilometer
1 cm = 1 kilometer
Antenne plaatsen.
Er waren echter ook een paar positieve zaken te bespeuren in deze zware dagen die allen tot op de grens van menselijk kunnen brachten. Ten eerste vonden Poulsson en Kjelstrup een goed uitgeruste hut, genaamd Folabu, waar zij konden schuilen voor de huilden storm en waar zij op krachten konden komen voor hun volgende trip. “Bu” betekent hut in het Noors en daaraan voorafgaand komt meestal de naam van de eigenaar. Ook hadden zij een ijsbrug over de rivier de Farhovd gevonden en dat scheelde hen enkele dagen van nog meer zware marsen.

In Baker Street, het hoofdkwartier van SOE, begon men intussen te geloven dat het met Grouse gedaan was. Het verlies van de vier mannen was erg genoeg, maar men moest daarbij wel het doel van de missie in de gaten houden. Als Grouse niet spoedig van zich zou laten horen,  dan kon men dit plan in de prullenbak gooien en was men gedwongen weer van voren af aan te beginnen.
Grouse zelf zat vreselijk verlegen om een nieuwe accu om de radioset aan de praat te krijgen, want de handgenerator werkte niet naar behoren.  Poulsson besloot dat het noodzakelijk was contact op te nemen met de broer van Einar Skinnerland, Torstein, die bewaker was van de Møvatndam.  Nadat de meeste uitrusting in Berunuten en Reinar hadden achtergelaten was namen zij naar Folabu alleen het meest noodzakelijke mee. Tevens werd besloten dat de Sandvatn hut bij Grasfjell als basis zou dienen om de engelse commando’s op te vangen. Ondanks dat deze hut vijf kilometer van de afgesproken landingsplaats voor de zweefvliegtuigen bij Skoland lag, was het toch een prima locatie omdat het zeer afgelegen lag en waarschijnlijk niet door de Nazi’s gevonden zou kunnen worden. Er waren ook een paar hoge bergtoppen in de buurt die geschikt zouden zijn om via de radio contact met Engeland op te nemen.

SOE Homestation
Toen het viertal de hut bereikte waren zij totaal uitgeput door de vijftiendaagse trektocht in de meeste barre omstandigheden en in het zwaarste terrein wat er op het noordelijk halfrond te vinden is. Onder normale omstandigheden in dat deel van het jaar zou de tocht maar een fractie van de tijd gekost hebben, van de tijd die de mannen nu kwijt waren. Hun vastberadenheid is des te opmerkelijker gezien de beperkte rantsoenen waar men van moest leven. “Onder normale weersomstandigheden had het ons een paar dagen gekost, maar door de natte sneeuw, de nog niet bevroren grond en de meren en rivieren die nog niet bevroren waren kostte het ons verschrikkelijk veel tijd om al die uitrusting te verplaatsen”aldus Poulsson. “Het was erg vermoeiend, maar omdat wij van hut naar hut trokken waren onze nachten redelijk comfortabel. Het eten was ons probleem, We gebruikten snel al onze rantsoenen op en we kregen echt honger”.Het was nu absoluut noodzakelijk dat Haugland met Engeland contact te kreeg.  Torstein Skinnerland had hen van een nieuwe accu voorzien, wat eten en de laatste informatie over Duitse troepenbewegingen in het gebied. Bij aankomst in de hut begonnen zij onmiddellijk  antennemasten op te richten en schakelden zij de radioset in.
Weer hadden zij geen succes, dit keer omdat de radioset gedurende het laatste deel van de mars nat geworden was en eerst  moest drogen. Drie dagen later, op 9 november, drie weken nadat zij uit Schotland vertrokken waren stuurden zij dit bericht, een meesterlijk staaltje van understatement:

”Veilig geland ondanks alle rotsen in de buurt. Excuses dat wij niet eerder contact op konden nemen. Sneeuw en mist dwongen ons in de dalen te blijven. Ruim een meter sneeuw maakt het bijna onmogelijk om alle apparatuur over de bergen te verplaatsen”.

Volgens Leo Marks was het bericht in eerste instantie niet te ontcijferen geweest door de FANY’s van Grendon-Underwood. Daarom moest hij er zelf aan te pas komen. Hij wist dat ergens in het bericht de identificatie code DRIE ROZE OLIFANTEN voor moest komen en met behulp van deze zin wist hij het bericht te decoderen. Haugland had geen coderingsfout gemaakt en ook zijn seinschrift was correct geweest. Er zaten echter een typfouten in zijn noorse code gedicht waarin de decodersleutel verwerkt was.

SOE Homestation Pundon, de 60 graden pijl wijst richting Noorwegen.
De door Haugland gebruikte radioset was door John Brown ontwikkeld in opdracht van SOE en kwam in het begin van 1942 in productie. De A MkII, ook wel B2 genoemd, was de krachtigste zendontvanger van SOE. De set was alleen geschikt was voor het verzenden en ontvangen van morseberichten. Het zendvermogen was maximaal 20 watt en de set kon werken op accu’s, een meegeleverde handgenerator en op 110, of 200 Volt netspanning. De morseberichten werden volgens speciaal door Leo Marks aangemaakte gedichten gecodeerd, of gedecodeerd volgens de dubbele transpositie methode. Grouse gebruikte echter een Noors gedicht. Haugland was een meester in dit vak en was waarschijnlijk de beste coder/decoder van alle SOE agenten gedurende de oorlog. De koffer van de B2 beviel Haugland echter niet en hij gooide het ding weg.
Haugland had of contact met een SOE station in Grendon-Underwood (53A), of met het SOE station in Poundon(53B). Hier stonden allerlei zenders, ontvangers en antennes opgesteld om contacten te onderhouden met agenten in de bezette gebieden. Het werkterrein strekte zich uit van Noord-Noorwegen tot en met gebieden rond de  Middellandse Zee, hiervoor kon met schakelen tussen verschillende antennesystemen die in diverse richtingen straalden. Ook beschikte men over zeer krachtige zenders om ook tijdens perioden met weinig propogatie toch berichten te kunnen verzenden. Ontvangers en zenders stonden ver van elkaar opgesteld om onderlinge beïnvloeding te voorkomen. De apparatuur werd door FANY’s bediend, dit was een vrouwelijk vrijwilligerskorps.
Poundon en Grendon-Underwood stonden via een telexlijn in verbinding met SOE in Bakerstreet. Hiermee werden de door de FANY’s niet te ontcijferen berichten verzonden. Onder andere de berichten van Einar Skinnerland die door Leo Marks zelf gedecodeerd moesten te worden.
Zoals Haugland een meester was in het foutloos coderen, zo was Einar Skinnerland een meester in het verzenden van nauwelijks te decoderen berichten.
SOE decoder tafel.
Drie dagen later vroeg Haugland in een volgend bericht of de RAF de volgende voorraden kon droppen: vervalste bonkaarten voor brood, boter, laarzen, vitamine-C tabletten en horloges (de standaard horloges waren waardeloos en bijna alle leden van de groep hadden hun horloges al na enkele dagen weggegooid).
De felle sneeuwstormen en de lichamelijke uitputting die zij de afgelopen tijd hadden ervaren maakte duidelijk dat het verkrijgen van voldoende voedsel met de hoogste voedingswaarde nu de hoogste prioriteit had voor de komende weken. De voedselbonnen zou men aan Torstein geven zodat hij voedsel kon halen en dit naar de hut kon vervoeren zolang als het veilig was. 
De groep deed zijn best weer op krachten te komen na hun afmattende mars naar de hut. De volgende dagen hadden zij een feestmaal, omdat Haugland een verdwaald schaap en twee lammeren in een ravijn had gevonden. “Wij hadden op dat moment erg veel honger, dus slachtten wij meteen een van de lammeren en vilde hem op de vloer van de hut”, aldus Haugland.  “Wij sneden het vlees in kleine stukjes en deden het in een grote ketel met wat gedroogde bonen die wij nog over hadden uit onze noodrantsoenen. Het geheel  rook verrukkelijk en wij gingen likkebaardend aan tafel. Maar toen een van ons de ketel naar de tafel droeg liet hij hem uit zijn handen vallen. Wij lagen meteen op handen en voeten op de vuile vloer die bedekt was met rendierhuiden en schepten alles op onze borden en aten alles op. Het smaakte heerlijk”. 
“Als je honger hebt eet je alles. De volgende dag slachtten wij het schaap en het lam dat  wij vastgebonden hadden. Er hingen labels rond de nekken van de dieren waarop stond dat zij eigendom waren van een tandarts uit Zuid-Noorwegen, dus voelden wij ons niet schuldig. Wij hadden gestolen van rijk man en niet van een arme boer”. 
Degene die de ketel had laten vallen was Poulsson, de commandant, maar er heerste zo’n solidariteit binnen de groep dat men heel lang, zelfs vele jaren later, niet wilden vertellen wie het gedaan had. “Maar de jongens vonden het niet grappig”, schreef Poulsson in zijn officiële notities.
Op het moment dat een weersverbetering inzette liepen de verbindingen met Engeland als gesmeerd,  men had de hut naar behoefte ingericht en Grouse kwam zo langzamerhand in hun operatieritme. Er was hun verteld dat de Britse troepen met zweefvliegtuigen zouden komen en Grouse begon daarom verkenningen uit te voeren om een geschikte landingsplaats voor hen te vinden. Op 12 november kon Haugland SOE meedelen dat zij een plek hadden gevonden die voldeed aan de gestelde vereisten. De voorgestelde plek lag vijf kilometer ten Zuid-Westen van de Møsvatndam, het terrein was vlak, was vrij van stenen en was ongeveer 700 meter lang. Haugland kon Londen ook  informeren over het feit dat de spionnen van Einar Skinnerland hadden doorgegeven dat Dr. Brun en zijn gezin uit Vemork gevlucht waren en waarschijnlijk in Zweden zaten.
Dit gaf SOE gelegenheid een ontvangst comité samen te stellen, zodat geen tijd verloren zou gaan om hem eerst te moeten te ondervragen en aan de hand van de uitkomst de laatste details voor de missie in te vullen. Haugland’s boodschappen moesten kort zijn en hoe sneller hij klaar was hoe beter om daarmee de kans op uitpeilen door de Nazi’s te beperken. Als je vandaag de dag zijn telegrammen leest (de originelen kunnen in het openbaar archief in Kew, Engeland, bekeken worden en van sommigen zijn kopieën in het verzets-museum in Olso te vinden), kom je al snel te weten dat Haugland zoals gezegd een meester was in zijn vak. Al zijn berichten die in Engeland gedecodeerd werden waren kort, accuraat, vol informatie met geen woord teveel en geen woord te weinig. Haugland is een interessant figuur, hij past helemaal niet in het standaard- beeld van een getrainde SOE agent, die iemand op honderd verschillende manieren geruisloos om kan brengen. Hij zou zonder meer elke taak die hem door SOE opgedragen worden uit voeren, maar hij was ook uiterst intelligent zoals zoveel radiobedienaars tijdens de oorlog. De rol van de radiobedienaars wordt altijd overschaduwd door de kleurrijke en heroïsche acties van de saboteurs, maar de rol van deze mensen was uiterst belangrijk voor de uitkomst van het conflict. Zonder deze mensen zouden verzetsgroepen niet hebben kunnen bestaan. Geheime communicatie tussen Londen en de bezette gebieden werd door hen in stand gehouden. Berichten werden ook op andere manieren naar buiten gesmokkeld, maar vanuit het standpunt van uit te voeren operaties was het belangrijk dat troepen- en scheepverplaatsingen zo snel mogelijk werden doorgegeven. De radiobedienaars met hun informatiebronnen waren de ogen, oren en mond van de geallieerden in bezet Europa. De Nazi’s hadden van meet af aan door dat deze mensen een reële bedreiging voor hen vormden en hadden daarom een zeer doeltreffend opsporingsysteem ontwikkeld waarbij het mogelijk was om een zender in enkele minuten op te sporen. Tevens waren zij in staat alle berichten die vanuit Poundon, Grendon-Underwood, of vanuit andere geallieerde stations werden verzonden te ontvangen. Het enige probleem was echter om de gecodeerde berichten te kraken. Omdat zij hierin niet slaagden was er maar één oplossing: de radiobedienaars in de bezette gebieden uitpeilen en oppakken. Radiotelegrafisten die achter de linies opereerden leden een uiterst gevaarlijk bestaan, zij moesten continue hun zware apparatuur van de ene naar de andere locatie verplaatsen om op die manier te voorkomen dat zij uitgepeild zouden worden. Het gewicht en de omvang van de apparatuur vormde een groot probleem. Aan het begin van de oorlog woog een radioset gemiddeld 15 kilo, later werd dit gereduceerd tot 8 kilo.
Stroomvoorziening was een grote hoofdbreker voor Grouse gezien de veiligheidsmaatregelen die men moest treffen om niet ontdekt te worden. Er was in hun afgelegen locatie geen stroomvoorziening aanwezig . Het opladen van batterijen was voor de mannen in de bergen een groot probleem, want hiervoor moesten zij contact opnemen met de buitenwereld en moesten de accu’s van - en naar de hut vervoerd worden..
Als laatste optie was er nog de handgenerator, maar deze bleek verre van perfect.
De radiobedienaars moesten eerst de boodschappen via een gecompliceerd systeem coderen en daarna zo snel mogelijk verzenden. Hoe langer men in de lucht was hoe groter de kans was gepakt te worden. Dit was voor Haugland en Torstein Skinnerland niet zozeer een probleem omdat zij min of meer door de wildernis beschermd werden, maar ook zij moesten een aantal keren hun apparatuur snel inpakken en vluchten, omdat zij het geluid van een naderend Duits vliegtuig hoorden.

(Naar overzicht)
(Vorig hoofdstuk)
(Volgend hoofdstuk)