TINEKE GUILONARD.
Naam: Valentine Elisabeth Guilonard.
Geboren: 21 Mei 1922 te Rotterdam
Nationaliteit: Nederlands.

Vader: Pieter Guilonard, geboren 11 Juni 1895 te Brielle.
Moeder: Valentine Elisabeth Schillemans, geboren 17 Juni 1900 te Brielle.

Echtgenoot: Frank Peter Wibaut.
Geboren: 30 September 1922 te Amsterdam.
Gehuwd: 5 Juli 1947 te Amsterdam.

Adres: AMSTERDAM.
24 September 1936, Nieuwemeerdijk 503, Haarlemmermeer.
4 December 1940, Van Eeghenstraat 177HS, Amsterdam.
26 Maart 1941 Mr. Bardeslaan 10, Nieuwer Amstel.
24 September 1941, PB 4114.
10 Oktober 1945 3e Weteringdwarsweg 13HS, Amsterdam.
5 Juli 1947, 's Gravenhekje 5HS.
15 Mei 1951, Nieuwe Kerkstraat 145I.
29 Januari 1955, Pythagorasstraat 33HS.
19 Augustus 1969, Valeriusterras 4HS.
wizig 30 Oktober 1981, Valeristerras 4I&II.



Source: Gemeente Archief Amsterdam.
Valentine Elisabeth (Tineke) Wibaut-Guilonard (Rotterdam, 21 mei 1922 - Hulshorst, 6 oktober 1996) was een Nederlandse verzetsstrijdster tijdens de Tweede Wereldoorlog en sociologe. Als verzetsstrijdster gebruikte ze de schuilnaam Thea Beerens. Ze ontving in 1983 de Yad Vashem-onderscheiding voor haar verzetswerk.

Tineke Guilonard werd in 1922 geboren in Rotterdam en groeide op als enig kind. Haar vader was luchtvaartpionier en onderdirecteur bij KLM Pieter Guilonard (1895-1939) en haar moeder was Valentine Elisabeth Schilleman (1900-1992). Guilonard ging naar de hbs in Rotterdam en vanaf 1934 naar het Amsterdams Lyceum, nadat het gezin naar de Haarlemmermeer in de buurt van Schiphol verhuisd was. Op deze school raakte ze bevriend met Frank Wibaut, met wie ze later zou trouwen. Op 18 maart 1939 kwam Guilonards vader om bij een luchtvaartongeval.

Toen in mei 1940 Schiphol gebombardeerd werd, was Guilonard daar vanaf haar evacuatieadres in Amstelveen getuige van. Een jaar later moesten alle Joodse leerlingen van het Amsterdams Lyceum van school af, waarop Guilonard en haar klasgenoten in verzet kwamen. Ze zorgden voor onderduikadressen, bonkaarten en valse persoonsbewijzen. Daarbij deed ze risicovolle klussen voor Jan van Mierlo (schuilnaam Fons) van verzetsgroep CS-6. Haar eigen schuilnaam was Thea Beerens.

Na verraad werd Guilonard op 17 september 1943 op haar onderduikadres in Zeist gearresteerd, waarna ze maandenlang in een isoleercel van het Huis van Bewaring aan de Havenstraat in Amsterdam zat. Ze had enkel contact met de buitenwereld via illegale briefjes op lakenkatoen, die ze verborg in de zoom van haar handdoek. Vele leden van CS-6 werden gefusilleerd, maar Guilonard ontkwam hieraan door zich voor te doen als het onwetende liefje van Fons.

Op 2 januari 1944 werd ze opgesloten in Kamp Vught, waar ze twee weken later het bunkerdrama overleefde. Later noemde ze deze nacht het ergste wat ze in haar leven had meegemaakt. In het kamp raakte ze hecht bevriend met onder anderen Mies Boissevain-van Lennep, aan wie ze veel steun had. In september 1944 werd Guilonard naar vrouwenkamp Ravensbrück gedeporteerd en daarna zat ze nog in een buitencommando van Groß-Rosen, locatie Langenbielau.[2] In totaal zat ze vijftien maanden in gevangenschap, waarin ze twee winters, transport in overvolle treinwagons en wekenlang transport te voet overleefde. Op 14 april 1945 werd ze bevrijd uit een kamp in Salzwedel en op 1 juni was ze weer thuis bij haar moeder in Amstelveen.

Van 1946 tot 1948 studeerde Guilonard sociografie aan de Universiteit van Amsterdam. Op 5 juli 1947 trouwde ze met haar schoolvriend Frank Wibaut, van wie ze de achternaam voerde. Het stel kreeg een dochter en een zoon.

In de jaren '60 en '70 was Wibaut-Guilonard een fervent voorvechtster van (seksuele) emancipatie en jeugd-, abortus- en drugshulpverlening. Ze was bestuurslid van de Nederlandse Vereniging voor Seksuele Hervorming en het Jongeren Advies Centrum. In 1967 was ze medeoprichtster van de Schorerstichting, die zich inzette voor de gezondheidszorg voor homoseksuele mannen en vrouwen.

Vanaf de jaren '70 hield Wibaut-Guilonard zich intensief bezig met tweede-generatieproblematiek van de kinderen van oorlogsslachtoffers. Ze vond het belangrijk dat er ook aandacht was voor de problemen van kinderen van ouders die aan de kant van de bezetter stonden. Daarmee was ze haar tijd ver vooruit. In 1983 publiceerde ze een boek over haar oorlogservaringen: 'Zo ben je daar'. Ook richtte ze in 1987 de Stichting Educatieve Beeldvorming Vervolging Onderdrukking en Verzet op. In de jaren '90 publiceerde ze drie boekjes voor de Stichting Vriendenkring Nationaal Monument Kamp Vught.

Wibaut-Guilonard verzorgde al langere tijd haar zieke echtgenoot, toen ze zelf ernstig ziek bleek te zijn. Ze woonden inmiddels in Hulshorst, een dorpje aan de rand van de Veluwe. Het stel was meer dan vijftig jaar samen, toen ze kozen voor een gezamenlijk einde. Op zondag 6 oktober 1996 stierven ze thuis en in het bijzijn van hun dierbaren. Ze werden gecremeerd in Crematorium Westerveld.

Op 29 mei 1983 kreeg Wibaut-Guilonard samen met haar echtgenoot de Yad Vashem-onderscheiding, voor hun verzetswerk tijdens de Tweede Wereldoorlog. Ook kreeg ze erkenning voor de manier waarop ze met haar oorlogsverleden omging. In 1989 ontving ze de erepenning van de Stichting Kunstenaarsverzet en in 1995 de Dr. J.P. van Praag-prijs. In 2007 werd er in Amsterdam Nieuw-West een brug naar haar vernoemd: de Tineke Guilonardbrug. Meerdere bruggen en straten in deze buurt werden naar verzetshelden vernoemd.


Source: Wikipedia.





...Wanneer alle 72 Joodse leerlingen een jaar later het Amsterdams Lyceum moeten verlaten, komt Tineke in verzet. Met klasgenoten zorgt ze voor onderduikadressen en voedselbonnen. Met behulp van de leraar Nederlands, Johan Benders, begint men op het lyceum stamkaarten en distributiekaarten te vervalsen. Hij organiseert onderduikadressen voor Joden, maar weet inmiddels zoveel van de illegaliteit dat hij na zijn arrestatie probeert een eind aan zijn leven te maken nog voordat hij verhoord zal worden. Twee pogingen in de cel mislukken. De volgende dag springt hij van de derde ring van de gevangenis. Deze poging lukt.

Tineke Guilonard: Er wordt een steeds zwaarder beroep gedaan op je inventiviteit. Er moeten onderduikadressen komen, bonkaarten, valse persoonsbewijzen en vele andere al dan niet vervalste. (…) Veel doe ik samen met Frank (
Wibaut). Langzamerhand komen er specialisaties in het werk. Er komt ook ander werk bij. Ik raak betrokken bij de groep CS-6. Spionage, sabotage gewapend verzet. Van oorsprong een communistische groep, waar zich ook vele niet-communisten bij aansluiten.

Tineke verricht risicovolle hand- en spandiensten. In September 1943 wordt een groot deel van de groep opgepakt en Tineke duikt onder. Zij en anderen worden verraden door Irma Seelig, de verloofde van Leo Frijda en lid van CS-6. Irma is bij haar verhoor doorgeslagen en tot overlopen verleid. Op 17 September wordt Tineke Guilonard gearresteerd.

Tineke Guidonard: Ik ben een paar keer de dans ontsprongen, maar je weet dat het je boven het hoofd blijft hangen. Ze komen voor Tineke. Niet voor Thea Beerens, onder welke naam ik ben ondergedoken bij een oudere vriendin in Zeist. Ik heb mijn valse persoonsbewijs ondertussen weten weg te werken in een diepe stoel, maar een blikken doosje met spullen die ik gebruik bij het veranderen van persoonsbewijzen staat op de tafel (…) In de auto houd ik mij aan de afspraak 'ga geen gesprek aan'. Zodoende blijft het eenzijdig gebabbel. Ik wordt afgeleverd bij de SD in de Euterpestraat. Celletje in de kelder. Voor het eerst je houding moeten vinden, weten dat je bekeken wordt. Ik heb daar niet zo lang gezeten, ga al de volgende dag naar het huis van bewaring aan de Havenstraat. Alles afgeven en de cel in D-213. Einzelhaft. Wat als een strafverzwaring bedoeld is, beleef ik als een geschenk. het lijkt mij een ware ramp met meer vrouwen zo'n kleine ruimte te moeten delen.

Tineke wordt in Amsterdam ondervraagd door Herbert Oelschlägel, een SD man met zeer indringende ogen, die goed Nederlands spreekt. Volgens de verzetsmensen kan hij zijn slachtoffers als het ware hypnotiseren en zo tot bekentenissen dwingen. Hij is de man die niet alleen Irma Seelig, maar ook Miep Oranje heeft 'bekeerd' tot V-vrouw (
informant).

Tineke Guilonard: Op 1 Oktober 1943 worden, na een kort 'proces' negentien mannen van onze groep in de duinen bij Overveen gefusilleerd. Ergens in  Duitsland (
Sachsenhausen) ondergaan drie vrouwen hetzelfde lot. Maar ook van degenen die aan deze arrestatiegolf weten te ontkomen, zullen er nog velen gepakt en gefusilleerd worden.

Tineke moet op een gegeven moment verhuizen naar een andere cel. De bewaakster wijst mij op een vis die in de tafel is gekrast. "die heeft Truusje erin gemaakt" zegt zij. Ik krijg een geweldige schok maar slaag erin dat te verbergen. Ik kijk haar wat wazig aan en doe er het zwijgen toe. "Ken je Truusje niet?" vraagt zij. "Zo'n aardig meisje en zo moedig". Nee, zeg ik, niet dat ik weet, zou ik haar moeten kennen? Daarmee is het gesprek blijkbaar afgelopen want zij zwijgt en vertrekt. Truus van Lier is een zeer actief lid van onze groep, die zelf ook wapens hanteert. Ik weet dat zij degene was die met succes op de politiecommissaris van Utrecht heeft geschoten.

De zinsspreuk van het Amsterdamse Lyceum is 'Potius deficere quam desperare', liever tekort schieten dan wanhopen. Een variant staat in het schoollied: 'Wanhoop nooit, houd altijd moed'. Deze laatste tekst krast Tineke naast haar brits in de muur van de gevangenissen.

Tineke Guilonard: Van 17 September 1943 tot 2 Januari 1944. Na drie en een halve maand, meer dan 100 dagen, met de tram langs de oude school naar het station, met de trein naar Vught, gelukkig, het had ook verder weg kunnen zijn. In de trein zitten ook bekenden. Van station Vught naar het kamp.

… zo komen zij nu allemaal naar Vught. Daar is een Joods meisje bij. En dat Joodse meisje komt bij ons in het kamp en iemand roept tegen mij "Zorg jij voor haar. want zij is helemaal alleen". Beppie Schuyer heet ze. Zorg jij""Ik zeg:"Jan hoor" en wij worden vriendinnen.
Naam: Babette Schuyer.
Geboren: 3 November 1921 te Blankenburg, Duitsland.
Nationaliteit: Nederlands.
Beroep: Coupeuse.

Vader: Mozes Schuyer, geboren 21 April 1883 te Den haag.
Moeder: Maatje Fresco, geboren 29 Juni 1888 te Den Haag.

Echtgenoot: Hartog Jacob Velleman.
Geboren: 14 April 1920 te Amsterdam.
Gehuwd: 6 Maart 1946 te Amsterdam.

Adres: DEN HAAG.
1 Februari 1926, diverse adressen, Amsterdam.
10 Januari 1930, Nieuwe Uilenburgstraat 117III, Amsterdam.
6 Maart 1946, Meerhuizenstraat 3II.
24 April 1950, Sydney, Australië.


Source: Gemeente Archief Amsterdam.


Opmerking: zou dit Beppie Schuyer kunnen zijn?
Tineke Guilonard en Fien Nievelstein kennen elkaar hoogstwaarschijnlijk niet maar zij staan achter elkaar bij de inschrijving. Zij moeten vrijwel zeker op dezelfde dag uit Amsterdam in Vught zijn aangekomen, want zij hebben opeenvolgende kampnummers: Fien krijgt nummer 0690 en Tineke 0691.
Naam: Josephina Maria Nievelstein.
Geboren: 3 Mei 1890 te Wijlre, Limburg.
Nationaliteit: Nederlands.

Overleden: 13 Februari 1945 in kamp Ravensbrück, Duitsland.

Vader: Jan Godfried Joseph Nievelstein.
MoederMaria Christina Hubertina Gelders.

Adres: UTRECHT.
30 Oktober 1918, diverse adressen, Amsterdam.
12 Oktober 1938, Euterpestraat 72I.
7 Augustus 1941, PB 361075
14 April 1942, Cliostraat 22HS.
Tineke Guilonard: Door de poort van Kamp Vught of, zoals het officieel heette Konzentrationslager Herzogenbusch. Naar de Bekleidungskammer, uitgekleed, alles inleveren, onder de douche, met zijn allen tegelijk en dan een streepjes jurk aan. (…) Vrouwenkamp, achter een eigen hek binnen het grote kamp. Quarantainebarak. Grote zaal met lange rijen ijzeren bedjes. In de nacht een vreemd geluid, of er een kudde olifanten langskomt. Vrouwen op weg naar de wc en terug. Je went eraan, dat wel.

Als eerste bekende komt mevrouw Haak mij als welkomsgroet een potje visjes brengen. Zij is de vrouw van mijn oude wiskundeleraar (Jur Haak) die in het mannenkamp zit aan de andere kant van de Lagerstrasse. Wij hebben in de gevangenis al naar elkaar gezwaaid en ook toen kreeg ik iets van haar in mijn Einzelhaftcel, een appeltje.
Naam: Jurriaan Haak.
Geboren: 3 November 1891 te Semarang, Nederlands Indië.
Nationaliteit: Nederlands.
Beroep: wis en Natuurkunde leraar Lyceum.

Overleden: 30 januari 1945 in Oranienburg, Duitsland (
kamp Sachsenhausen).

Vader: Jan Haak, geboren 8 Februari 1858 te Zutphen.
Moeder: Gezina Judith Geertrui Stroink, geboren 28 September 1865 te Zwolle.

Echtgenote: Henriëtte Augusta van Eek.
Geboren: 10 April 1894 te Batavia, Nederlands Indië.
Gehuwd: 17 Oktober 1918 te Semarang, Nederlands Indië.
Huwelijk ontbonden als gevolg van overlijden: 5 December 1944 (
mevrouw Haak).

Adres: BLOEMENDAAL.
5 Oktober 1922, diverse adressen, Amsterdam.
29 April 1935, De Lairessestraat 80II.
24 Juni 1941, PB 175740.
.
Henriëtte Augusta van Eek wordt geboren op 10 april 1894 te Batavia; Jurrian Haak op 3 november 1891 te Semarang. Ze trouwen op 7 oktober 1918 te Batavia, maar Jur was van 1904-1918 in Holland. Hij behoorde tot de Doopsgezinde Broederschap; Jet volgde hem daarin. In 1921 gaan ze naar Nederland, sinds 1922 wonen ze in Amsterdam, en sinds 1933 in een bovenhuis in De Lairessestraat. Ze krijgen vijf kinderen; van wie de eerste twee in Indië.

Al in het pionierstijdperk komt mevrouw Haak via haar maatschappelijke werk voor de Doopsgezinde Kerk in contact met Groep 2000. Dank zij haar vele connecties kan ze voor veel Joden, vooral kinderen, onderduikadressen verzorgen. Zij werkt onder anderen samen met Cor Inja, die ook Doopsgezind is, en lid van Groep 2000. Haar man, die aan drie lycea wiskundeles geeft om zijn grote gezin te onderhouden en ook zitting heeft in de Kerkeraad, laat het (vanzelfsprekende) actieve verzetswerk over aan zijn vrouw en twee van hun kinderen: Jur (1919) en Tineke (1922).

De heer Haak, hoewel zich terdege bewust van de risico’s daarvan, heeft nimmer ook maar iets van die activiteiten getemperd. Het huis wordt geregeld als ‘doorgangshuis’ gebruikt, (meestal) voor jonge Joodse kinderen, en sinds februari 1943 zijn twee Joodse zusjes Gross van 6 en 4 jaar er zelfs permanent gehuisvest.

In de vroege avond van 3 augustus 1943 gaat een jongere zoon, Bob (1926, hij stond aan het begin van zijn eindexamenjaar), op verzoek van zijn zus Tineke naar een hem bekend adres in de Corellistraat om daar een stapeltje gedichten (‘De Achttien Dooden’ van Jan Campert) af te geven die ter bekostiging van het verzetswerk worden verkocht. Hij loopt in de val, want de uiterst militante verzetsgroep CS-6 die daar z’n hoofdkwartier heeft, is de vorige dag opgerold, en de SD arresteert nu iedereen die aanbelt. Hij wordt afgevoerd naar de gevangenis aan de Weteringschans, en de auto rijdt vervolgens naar De Lairessestraat waar een koerier juist een stapel bonkaarten aan mevrouw Haak heeft overhandigd. Die kan ze zo gauw niet verbergen, en op het bureau van haar man vinden ze nog een stapeltje gedichten. Het echtpaar wordt gearresteerd en naar de gevangenis aan de Amstelveenseweg gebracht. De SD was uit op Groot Wild, en doorzoekt het huis verder niet; de zusjes Gross liggen al te bed. Ook nemen ze de oudste dochter Mieke (1920) niet mee; die is die avond toevallig thuis en kan aantonen een interne baan in een kindertehuis te Loosdrecht te hebben. Zo kan zij een ander adres voor de joodse meisjes regelen en het jongste zoontje Floris (1932) meenemen naar dat kindertehuis, om na twee weken de zorg voor hem in het ouderlijk huis op zich te nemen.

Als de processen tegen alle CS-6-verdachten zijn afgerond, worden op 1 oktober 18 leden van die groep gefusilleerd. De anderen worden òf diezelfde dag nog vrijgelaten (onder wie zoon Bob) òf overgebracht naar Vught. Voor het echtpaar Haak is dat op 6 oktober, de dag vóór hun 25-jarige bruiloft; hij neemt de kans waar om uit de rij te stappen en zijn vrouw te omhelzen! Tijdens hun verblijf in Vught worden ze beiden in het ‘Philips-kommando’ tewerkgesteld en kunnen ze elkaar bijna dagelijks even zien en zelfs spreken. De heer Haak verblijft ruim 7½ maand in Vught; op 24 mei 1944 wordt hij met een groot mannentransport naar Duitsland vervoerd; na 6½ maand Dachau volgt een zwaar transport naar Sachsenhausen, waar hij, bijna zeker door marteling, eind januari 1945, omkomt. Mevrouw Haak blijft 11 maanden in Vught; op 6 september 1944 (de dag na ‘dolle dinsdag’) wordt ze met allen die nog in Vught gevangen zitten naar Duitsland getransporteerd; de vrouwen naar Ravensbrück. Na drie weken wordt ze met een groep vrouwen die in Vught voor Phillips hebben gewerkt, getransporteerd naar het onder Gross Rosen vallende Reichenbach; na 9 weken, begin december 1944, overlijdt ze.


Source: https://jacobavantongeren.nl/henriette-augusta-haak-van-eek/
Tineke Guilonard: Zo snel ik de kans krijg, ga ik op zoek naar mij zo dierbaar geworden stem en de vrouw die erbij hoort, Mien Harmsen. Zij ging al eerder met een transport van de gevangenis (Amstelveenseweg, Amsterdam) naar kamp Vught. Zou zij daar nog zijn? Zij is er gelukkig nog en dan blijkt ook dat wij bij dezelfde verzetsgroep hoorden. Zij was nota bene gearresteerd in het huis in de Cliostraat, waar zij iets kwam halen van de kamer van Hans Katan. In datzelfde huis had ik ook een kamer, maar werd tijdig gewaarschuwd dat het er niet langer veilig was. Op 13 Augustus 1943 was de SD gekomen voor een student en een verpleegster (om mij makkelijker te verplaatsen liep ik vaak in een verpleegstersuniform rond). Beiden waren er niet, maar Mien liep in de val. Achteraf blijkt dat het er nooit veilig is geweest. De vrouw bij wie wij kamers huurden, was kind aan huis bij de SD in de Euterpestraat en de SD bij haar. Door Mien leerde ik Mientje Pooters kennen, ook zij maakte deel uit van dezelfde groep.

Nadat Tiny Boosman en vermoedelijk ook Nel Hillers en Kek IJzerdraat eind mei of begin Juni in Amsterdam voor een soort rechtbank zijn verschenen volgt hun transport begin juli aan kamp Vught.



Ettina Frederika Hermanna Cornelia (Tiny) Boosman-van Delft (Dordrecht, 21 december 1908 - Bergen, 8 april 2005) was een Nederlands verzetsstrijder tijdens de Tweede Wereldoorlog.

Tiny Boosman-van Delft was een dochter van Paulus van Delft en Barendina Marina van der Valk. In haar jeugd woonde zij met haar ouders in Batavia, waar haar vader administrateur was van een stoomvaartmaatschappij. Op achttienjarige leeftijd trouwde zij met Dick Boosman (1893-1963), huisarts in Velsen. Zij kregen vier kinderen.
Vanaf mei 1941 verbleef het gezin in Amsterdam. Tiny Boosman werd koerierster voor de LO-Noord-Holland van Henk Dienske. Zij werd verantwoordelijk voor de hulp aan honderden onderduikers in Amsterdam-Oost. Begin mei 1941 stond de SD voor de deur en werd zij gearresteerd, maar na een paar dagen weer vrijgelaten. Op 22 mei 1944 deed de SD een inval in het kantoor van verzetsman Frans Stroethoff. Boosman kreeg per telefoon de waarschuwing "Zeg, Stroethoff is ernstig ziek, geef het even door". Ze ging voor overleg naar het huis van Nel Hillers, een andere koerierster voor de LO, maar die was inmiddels gearresteerd. Direct nadat ze aanbelde, werd ook Boosman gearresteerd en overgebracht naar het Huis van Bewaring aan de Amstelveenseweg.
Op dezelfde dag werd ook Kek Yzerdraat opgepakt en aan de Amstelveenseweg opgesloten. Begin juli 1944 werden Tiny Boosman, Nel Hillers en Kek Yzerdraat naar Kamp Vught overgebracht, waar Boosman werd tewerkgesteld in het Michelincommando. Op 20 augustus 1944 deden Tiny Boosman, Nies Verbeek en Atie Le Mair een poging uit het Michelincommando te vluchten. Ze werden betrapt en op 22 augustus 1944 in de bunker van Kamp Vught opgesloten tot het kamp begin september werd ontruimd. Alle vrouwen werden naar Ravensbrück gedeporteerd. In oktober 1944 werd Boosman geselecteerd voor werk in het Agfacommando, een buitenkamp van concentratiekamp Dachau. Eind april werd het kamp geëvacueerd en gingen ruim vijfhonderd vrouwen op dodenmars naar het zuiden. Op 1 mei werden zij in Wolfratshausen door de Amerikanen bevrijd.

In juli 1945 keerde Boosman met haar gezin terug naar hun oude woning in Velsen. Zij overleed op 8 april 2005 op 96-jarige leeftijd en werd begraven op begraafplaats Westerveld.


Source: Wikipedia.
Naam: Ettina Frederika Hermanna Cornelia van Delft.
Geboren: 21 December 1908 te Dordrecht.
Nationaliteit: nederlands.

Vader: Paulus van Delft.
Moeder: Berendina Marina van der Valk.

Echtgenoot: Dirk Jan Boosman.
Geboren: 12 Augustus 1893 te Hilversum.
Gehuwd: 19 Juli 1927 te Den Haag.

Adres: DEN HAAG.
10 Augustus 1927, Stationsweg 7, Velsen.
29 Mei 1941, PB 006301.
20 Januari 1943, Den Texstraat 47HS, Amsterdam.
13 Juli 1945, Stationsweg 7 Velsen.
Naam: Nelly Hillers.
Geboren: 11 Oktober 1921 te Amsterdam.
Nationaliteit: Nederlands.
Beroep: Naaister.

Vader: Hendrik Peter Cornelis Hillers, geboren 22 November 1885 te Amsterdam.
Moeder: Neeltje Oosthof, geboren 3 September 1891 te Amsterdam.

Echtgenoot: Walter van der Valk.
geboren: 21 Maart 1923 te Amsterdam.
Gehuwd: 20 Juli 1950 te Amsterdam.

Adres: SOEST.
1 februari 1927, diverse adressen, Amsterdam.
3 Juni 1938, Valkenstraat 194HS.
24 Mei 1939, Sportstraat 70II.
30 Juni 1941,, PB 199879.
4 Mei 1942, Van Breestraat 155HS.
4 April 1949, Achillesstraat 88II.
20 Juli 1950, Hygiëaplein 39III.
12 Oktober 1953, Burgemeester Fockstraat 37II.
15 Augustus 1960, Pierre Cuypershof 14HS.
30 Mei 1974, Tiggellaan 100, Egmond-Binnen.

Alberta (Kek) Blaauw-Yzerdraat (Velsen, 12 mei 1919 - Beverwijk, 12 maart 2008) was een koerierster voor het verzet in Alkmaar tijdens de Tweede Wereldoorlog.

Op 22 mei 1944 liep zij in de val met twee revolvers in haar bezit. Zij was samen met twee Limburgse KP’ers, Jacobus Frencken en Albertus Reulen, die beiden gefusilleerd zijn. Kek Yzerdraat werd naar Kamp Vught en later naar Ravensbrück gedeporteerd. In oktober 1944 werd ze naar Dachau gestuurd, waar ze in het Agfacommando te werk werd gesteld. Tot de staking van 12 januari 1945 werkte ze daar als Kapo of Blockälteste. Op 30 april 1945 werd zij bij Wolfratshausen door de Amerikanen bevrijd.



Het Agfacommando was van 12 september 1944 tot 30 april 1945 een van de 169 buitencommando's van concentratiekamp Dachau, dat gebruikt werd voor de productie van wapenonderdelen. In totaal waren in het kamp ongeveer zevenhonderd vrouwen geïnterneerd; gemiddeld ruim vijfhonderd: tweehonderd uit Nederland en ongeveer driehonderd uit Oost- en Zuidoost-Europa, voornamelijk Polen. Zij verrichtten dwangarbeid in de fabriek van Agfa Kamerawerke (indertijd een onderdeel van IG Farben) in de Tegernseer Landstraße 161 in München-Giesing, een voorstad van München op ongeveer 23 kilometer van Dachau. De fabriek richtte de productie vanaf 1941 geheel op de behoeften van de Wehrmacht en er werd een groeiend aantal dwangarbeiders ingezet, onder wie een groot aantal politieke gevangenen.

De gevangenen assembleerden ontstekingen voor granaten die werden ingezet door het Duitse luchtafweergeschut, en onderdelen voor V1- en V2-raketten. In januari 1945 staakte een deel van de gevangenen als reactie op de schaarste aan eten, wat in de concentratiekampen een unieke daad van verzet was. De productie van de fabriek werd op 23 april 1945 stilgelegd en de gevangenen werden geëvacueerd. Het kamp werd op 30 april bevrijd door het Amerikaanse leger.

Vanaf het begin van de Tweede Wereldoorlog zette de SS concentratiekampgevangenen in voor de wapenindustrie. Dit was nodig om de Duitse oorlogsindustrie op gang te houden. Veel arbeiders werden in het leger ingezet, waardoor een tekort aan werkkrachten ontstond. Dit tekort werd onder meer aangevuld met gevangenen uit de concentratiekampen, die veelal in buitencommando's werden ondergebracht. IG Farben - het bedrijf dat ook het gas Zyklon B produceerde dat in de gaskamers werd gebruikt - was een van de koplopers. Het bedrijf maakte gebruik van duizenden gevangenen van Auschwitz.

De term buitencommando (Außenlager of Außenkommando) werd gebruikt voor de verspreid liggende detentiecentra die onder het gezag van een concentratiekamp vielen dat door de SS geleid werd. Een buitencommando had een SS-commandant en sommige gevangenen vervulden bepaalde functies zoals blokoudste (Blockälteste) of kampoudste (Lagerälteste). Deze buitencommando's vormden een netwerk van kampen door heel Duitsland. De meeste gevangenen bleven dag en nacht in het kamp. Er waren daarnaast ook groepen gevangenen die 's avonds naar Dachau werden teruggestuurd om daar te overnachten.

De meeste gevangenen in Dachau werden ingezet als dwangarbeider. Dachau was het grootste en meest vertakte kampcomplex van het nationaalsocialistische regime; het had 169 buitencommando's en leverde arbeidskrachten aan 197 bedrijven, vooral in de wapenindustrie. Naast Agfa maakten ook andere gerenommeerde bedrijven als BMW, Messerschmitt, Volkswagen, Krupp en Siemens gebruik van deze goedkope werkkrachten.

De gevangenen waren gehuisvest in een groot, nog niet afgebouwd U-vormig appartementencomplex van vier verdiepingen in de Weißenseestrasse 7-15 in München-Giesing. Aan de voorzijde waren meer dan veertig vensters, aan de zijkanten twintig, maar een zijkant was al tijdens de bouw ingestort door een bombardement. Door de bombardementen zaten er geen ruiten meer in de vensters. De huisvesting was verdeeld in drie blokken: twee voor de Oost-Europese en een voor de West-Europese vrouwen. Elk blok telde verscheidene huizen en in elk daarvan waren drie of vier kamers, een toilet en een vertrek met een geëmailleerde gootsteen en een kraan; in iedere kamer huisden zes tot acht vrouwen. Midden in de U van het appartementencomplex stond een apart houten gebouw, waarin de eetzaal was ondergebracht. Rondom het complex was een omheining van prikkeldraad geplaatst met vier wachttorens. De commandant, bewakers en Aufseherinnen woonden in een huis buiten het kamp. Het complex lag op twintig minuten lopen van de Agfafabriek in de Tegernseer Landstrasse.

Vanaf 1941 werd een groeiend aantal dwangarbeiders bij Agfa Kamerawerke tewerkgesteld. De gevangenen werden de eerste jaren 's avonds weer naar het concentratiekamp Dachau teruggebracht. Pas in september 1944 werd een buitencommando in München-Giesing ingericht. De kampcommandant trad op 12 september 1944 in functie en op 13 september kwamen vijfhonderd Poolse vrouwen uit concentratiekamp Ravensbrück aan.

Over de Poolse vrouwen is weinig bekend. Velen van hen waren gevangengenomen als represaille voor de opstand in het getto van Warschau van 1943. De Duitse historicus Ludwig Eiber noemt een veertigjarige Poolse die op 7 oktober 1944 stierf. Half oktober werden 250 van hen teruggestuurd naar Ravensbrück en uitgewisseld met tweehonderd overwegend Nederlandse vrouwen. Na een vluchtig onderzoek van de archivaris in Ravensbrück zouden veertien van hen in Ravensbrück omgekomen zijn. In december 1944 wisten twee Poolse vrouwen uit het Agfacommando te ontsnappen nadat ze verkleed als Jozef en Maria hadden deelgenomen aan een kerstspel. Volgens een onbevestigd bericht werden op 25 februari 1945 twintig Poolse vrouwen bij een bombardement gedood. Ten minste 25 Poolse vrouwen zijn in april 1945 in Zweden aangekomen.

De meeste Nederlandse vrouwen waren politieke gevangenen, na verraad gearresteerd wegens verzetswerk. Een groot deel van de groep bestond uit vrouwen uit Kamp Vught die tot september in de voormalige Michelinfabriek in 's-Hertogenbosch te werk waren gesteld, waar zij voor Continental Gummi-Werke AG gasmaskers moesten maken. Toen de geallieerde troepen begin september 1944 Vught naderden, werd het kamp ontruimd. Ongeveer 650 vrouwen werden op transport gesteld naar Ravensbrück, onder wie ook vrouwen uit de strafgevangenis in Scheveningen en Kamp Haaren. Een maand later werden 193 Nederlandse vrouwen en 11 vrouwen uit andere West-Europese landen[16] naar het Agfacommando gestuurd. Tegelijk met hen kwamen 50 vrouwen uit Oost en Zuidoost-Europa aan, onder wie 21 partizanen uit Slovenië.

Kort voor de sluiting van de fabriek werden negen gedwongen prostituees uit het hoofdkamp Dachau in het Agfacommando ondergebracht. Ook onder de Nederlandse vrouwen bevonden zich vijf of zes prostituees. Zij waren gearresteerd omdat zij Wehrmachtsoldaten met geslachtsziekten zouden hebben besmet. In het kamp maakten zij zich soms verdienstelijk door de bewakers af te leiden.

Twee Nederlandse vrouwen zijn kort voor de bevrijding overleden.

Bekende gevangenen:
Marie Bartette
Betty Bergen
Tiny Boosman-van Delft
Johanna Bruins
Carla Gastkemper
Simone Guillissen-Hoa
Willemijn van Gurp
Suzy van Hall
Leonie van Harssel
Kiky Heinsius
Grada van Horen
Ada van Keulen
Jobs van Laar
Ella Lingens
Renny van Ommen-de Vries
Leonie Overgoor
Annie Post
Mientje Proost
Joukje Smits
Cis Suijs
Hetty van der Togt
Betty Trompetter
Mary Vaders
Kek Yzerdraat

De eerste berichten over het Agfacommando verschenen in Prisoners of fear van Ella Lingens. Zij was arts en zat als politiek gevangene in Auschwitz en was enige tijd geplaatst in het Agfacommando. Haar voorstelling van dit buitencommando riep bij de Nederlandse overlevenden heftige protesten op, omdat zij hen onder andere als naïef beschreef en feiten verkeerd weergaf. Daarop brachten verschillende vrouwen hun eigen verhaal naar buiten. Het uitvoerigste verslag is van Kiky Gerritsen-Heinsius. Ook de Franse Marie Bartette heeft haar ervaringen op schrift gesteld. Alle vrouwen beschrijven het verblijf in München als een enorme verbetering ten opzichte van de "hel" van Ravensbrück.

De gevangenen werkten in drie fabriekshallen aan de lopende band van 6.30 uur tot 17.00 uur. Doordat zij samenwerkten met jonge Duitse vrouwen, kon de bewaking niet doen en laten wat zij wilde. De dwangarbeidsters zijn dan ook niet mishandeld. Wel hebben zij erg geleden onder de honger en kou, de slechte hygiënische omstandigheden en ontoereikende kleding, met vele ziekten als gevolg. Tijdens de talrijke bombardementen schuilden zij in de kelder van de fabriek of van het appartementencomplex, terwijl de Duitsers naar een echte schuilkelder gingen. In december en januari werd het werk zelfs twee weken stilgelegd, omdat de fabriek ernstig beschadigd was en er noodzakelijke reparatiewerkzaamheden moesten worden uitgevoerd.

In maart 1945 ontvingen de Franse, Belgische en Poolse vrouwen voor het eerst voedselpakketten van hun nationale Rode Kruisvereniging. De Nederlandse vrouwen waren sinds de evacuatie van kamp Vught geheel verstoken van contact met thuis; zij ontvingen post noch voedselpakketten. Wel zorgde de commandant er in april voor dat zij een deel van de pakketten van het Belgische Rode Kruis kregen. Onder hen bestond een sterke solidariteit, vooral onder kamergenoten. Na het werk werd er veel samen gezongen en gebeden. Ook werden er wel borduurwerkjes gemaakt, onder meer met draden uit de kleding en dekens, op de papieren tussenlagen van de onderdelen voor de ontstekingsklokjes, de zogenaamde "rondjes".

Hoofd van de bewaking was commandant Kurt Konrad Stirnweis, luitenant van de Waffen-SS en veteraan uit de Eerste Wereldoorlog. Uit de verhalen van oud-gevangenen komt Stirnweis als een correct man naar voren. Verscheidene vrouwen hebben zich er na de oorlog hard voor gemaakt dat hij vrijuit zou gaan en ten minste vier vrouwen hebben hem zelfs bedankbrieven gestuurd.

Zijn assistent was de Let Alexander Djerin, er waren tien Aufseherinnen en een Oberaufseherin.

De ontstekingen die door de vrouwen werden geassembleerd, bepaalden het moment van de ontploffing van de luchtafweergranaten. Deze waren gevoelig voor sabotage. Geregeld kwamen kisten met afgekeurde ontstekingen terug naar de fabriek. Ten minste een van de gevangenen werd als straf onderworpen aan een schijnexecutie. Tegen het eind van hun gevangenschap wisten de vrouwen de ontstekingen zo in te stellen dat ze al op de grond ontploften in plaats van in de lucht. Het kamp werd kort daarna geëvacueerd, zodat zij hiervoor niet meer ter verantwoording werden geroepen. Ook gebruikten zij hun verblijf in de kelder van de fabriek tijdens bombardementen om in de olie te plassen en zo de machines onklaar te maken.

Op 23 april 1945, toen de oorlog op zijn eind liep en het Amerikaanse leger in de buurt kwam, werd de productie van de fabriek stilgelegd. Dertig Poolse vrouwen werden naar Dachau gebracht waar zij urenlang portretten van Hitler, Goering en andere nazikopstukken, nazivlaggen en propagandabrochures moesten verbranden. Tijdens hun verblijf in het kamp hebben de vrouwen dertien zware bombardementen meegemaakt. In januari 1945 werd de aanvoer van het voedsel uit Dachau over de gebombardeerde wegen te moeilijk. Het eten werd daarom voortaan verzorgd door Agfa en de kwaliteit ging sterk achteruit. De waterige soep werd nog verder aangelengd en er waren steeds meer gevallen van buiktyfus, roodvonk en tuberculose. Toen bovendien de productie opgevoerd zou worden, gingen de Nederlandse vrouwen spontaan in staking en sloten de Sloveense vrouwen zich daarbij aan.

Daar stakingen in de concentratiekampen absoluut verboden waren, zou dit ernstig gestraft kunnen worden. Na terugkeer in het kamp moesten de vrouwen urenlang in de kou op strafappel staan. De Sloveense vrouwen die meegestaakt hadden en niet voor het appel waren opgeroepen, meldden zich hiervoor vrijwillig aan. Gestapo-agent Willy Bach kwam uit Dachau om de aanstichters te vinden, maar niemand meldde zich. Uiteindelijk konden de vrouwen duidelijk maken dat zij onmogelijk konden werken op het dagrantsoen van twee sneetjes brood en waterige soep. De situatie liep betrekkelijk goed af, omdat zij niet tegen de kampleiding maar tegen de fabrieksdirectie in opstand waren gekomen. Wel werd Mary Vaders, die ondanks de druk weigerde de namen van de 'schuldigen' aan te wijzen, door de SS voor straf zeven weken in de bunker van Dachau opgesloten. Na de staking kwam het eten weer uit Dachau. In de geschiedenis van de concentratiekampen is deze staking waarschijnlijk een unieke gebeurtenis.

Om de Amerikanen voor te blijven, kreeg de kampcommandant opdracht de gevangenen te evacueren. Op 27 april vertrokken ruim vijfhonderd vrouwen op een dodenmars onder leiding van commandant Stirnweis naar het zuiden. Ze liepen via Grünwald naar Deining en vandaar naar het westen, richting Wolfratshausen. Het gerucht ging dat ze richting Innsbruck gingen, waar een stuwdam zou worden doorgestoken en de gevangenen in het dal verdronken zouden worden. Na twee dagen lopen hoorden zij geruchten dat de Duitse capitulatie ophanden was. Tegen de bevelen van hogerhand in, weigerde Stirnweis in Wolfratshausen met de vrouwen verder te trekken. De Sloveense vrouwen besloten daarop de groep te verlaten en op eigen gelegenheid naar hun land terug te keren. Op 1 mei gaf Stirnweis zich over en droeg de resterende gevangenen over aan de Amerikanen. De zieke en bejaarde vrouwen die in het kamp waren achtergebleven, zijn op 30 april bevrijd.


De voormalige gevangenen verbleven in Wolfratshausen op boerderij Walserhof, waar zij goed verzorgd werden. Van de bewaking bleef alleen commandant Stirnweis bij hen achter. Op 4 mei werden de Nederlandse en de andere West-Europese vrouwen naar kamp Föhrenwald overgebracht. Net voor hun vertrek kwamen twee Amerikaanse oorlogscorrespondenten vragen of er vrouwen waren die wilden helpen in de keuken van de villa in Grünwald, waar zij met een groep van 22 waren ondergebracht. Renny van Ommen-de Vries en Nel Niemantsverdriet namen dit aanbod aan en keerden uiteindelijk per vliegtuig naar Nederland terug.

De overige West-Europese vrouwen werden op 15 mei door het Zwitserse Rode Kruis in Föhrenwald opgehaald. Vanuit Zwitserland zijn zij met een speciale trein via Frankrijk en België naar Nederland teruggekeerd. De Poolse vrouwen vertrokken na vier weken via Föhrenwald naar huis.

De eigenaren van de Walserhof, familie Walser, ontvingen na de oorlog onder meer een bedankbrief van de bisschop van Roermond. Veel Nederlandse vrouwen hielden na de oorlog contact met elkaar, onder andere van 21 juli 1989 tot 31 mei 2000 in de Stichting Vrouwen Comité Dachau.

De Dachauprocessen werden gehouden in een van de gebouwen van concentratiekamp Dachau
De Poolse vrouwen, die zich door kampcommandant Stirnweis achtergesteld voelden, bewerkstelligden dat hij gearresteerd werd en naar het Amerikaanse interneringskamp in Moosburg an der Isar overgebracht. Stirnweis werd op 22 mei 1945 veroordeeld tot twee jaar dwangarbeid. Op 17 maart 1947 werd hij tijdens de Dachauprocessen opnieuw berecht in het kader van een revisieproces. In het tweede proces werd vastgesteld dat er geen enkel bewijs was voor de beschuldiging van wreedheden en slechte behandeling van gevangenen die afhankelijk waren van concentratiekamp Dachau en zijn subkampen. De revisie vond plaats nadat nieuwe bewijsstukken aan het dossier waren toegevoegd, waaronder vier bedankbrieven van oud-gevangenen van het Agfacommando. Het militaire tribunaal concludeerde: It is recommended that the findings and sentence be dissapproved (aanbevolen wordt dat de bevindingen en de straf worden afgekeurd). Stirnweis werd daarop vrijgelaten.

De assistent van Stirnweis, Alexander Djerin, werd bij de Dachauprocessen wegens zijn wreedheden veroordeeld tot zes jaar gevangenisstraf met ingang van 6 mei 1945. Zijn proces was in januari 1947 eveneens onderwerp van een revisie maar de uitspraak werd niet herzien. Gestapoagent Willy Bach werd in 1955 bij toeval herkend door een ex-gevangene en in 1956 veroordeeld tot zes jaar gevangenisstraf, onder andere vanwege zijn wrede verhoortechnieken.

Na de oorlog, in 1951, werd IG Farben opgesplitst in de oorspronkelijke samenstellende bedrijven, naast Agfa waren dat Bayer en Basf. Agfa werd hierdoor weer een zelfstandig bedrijf. Een deel van het bedrijfsvermogen van IG Farben, dat in 1942 de grootste onderneming van Nazi-Duitsland was met 190.000 mensen in dienst, werd uitgekeerd aan voormalige Joodse dwangarbeiders, maar andere gevangenen hadden in 1997 nog geen compensatie ontvangen. Het complex van Agfa Kamerawerke werd uitgebreid. Aan de Tegernseer Landstraße werd een flat gebouwd voor directie- en constructiekantoren en onderzoekslaboratoria. In 1964 ging Agfa samen met Gevaert als Agfa-Gevaert. De internationale fotografiemarkt veranderde grondig door de opkomst van de Japanse camera-industrie en concurrentie van Amerikaanse bedrijven. Het Duitse deel van Agfa-Gevaert maakte tussen 1964 en 1982 1,5 miljard DM verlies. Daarop werd de cameraproductie geleidelijk naar het buitenland verplaatst. Op 27 mei 2005 vroeg het bedrijf uitstel van betaling aan en kort daarop werden de werkzaamheden gestaakt. Op 17 februari 2008 werd de hoogbouw opgeblazen, de rest van de fabriek werd in 2011 gesloopt.


Source: Wikipedia.



                                                                     
w.mugge@home.nl