Op weg naar de vrijheid.

Rønneberg: “Voordat wij überhaupt richting Zweden konden vertrekken moesten wij de te volgen route goed plannen want deze zou wel eens 600 kilometer lang kunnen worden. Wij konden natuurlijk geen rechte lijn trekken van Rjukan naar de Zweedse grens, want dat zou ons door de dichtbevolkte gebieden rond Oslo voeren. Dus moesten wij eerst naar het noorden, naar het zuiden was geen optie want daar ligt een groot meer dat wij niet ongezien konden oversteken. Wij hadden al bekeken dat wij erg ver naar het noorden zouden moeten trekken om niet in de omgeving van Lillehamer uit te komen want daar was de skiopleiding van de Nazi bergtroepen gevestigd. Pas na Lillehamer op ruime afstand gepasseerd te hebben konden wij naar het zuidoosten afbuigen richting de grens. SOE had ons van drie sets kaarten voorzien met een schaal van 1: 100.000. Elk van deze kaarten was weer onderverdeelt in 26 kaarten die zeer gedetailleerd waren. Eén van de sets hadden wij op de wand van de hut geprikt en met een streep hadden wij de geplande route aangegeven. Ieder van het ontsnappingsteam kreeg uitgebreid de kans de kaarten te bestuderen en zich de route eigen te maken. Toen wij uit ons depot vertrokken schatten wij in dat wij zo’n tien dagen nodig zouden hebben om de Zweeds grens te kunnen bereiken. Wij hadden ook bedacht om ’s nachts te reizen en om ons overdag schuil te houden en te rusten. Wij kwamen er echter al snel achter dat het eenvoudiger was om het toch andersom te doen”.


De weersomstandigheden en de sneeuwcondities waren optimaal toen het Gunnerside team de hut bij Skrykken verliet, maar al gauw werd het een worsteling. Zij werden behoorlijk gehinderd door de slecht ontworpen rugzakken, maar zij moesten ook nog een zwaar beladen slee met voorraden meeslepen.. Dat ging prima over harde sneeuw, maar het werd echt worstelen als zij door natte papsneeuw heen moesten.. Het werd helemaal een ramp wanneer zij gedwongen waren om dwars door struiken of bosjes heen moesten.
Zelfs in Rønneberg’s optimistische manier van rapporten schrijven was het “heel zwaar werk”.
De eerste nacht brachten de mannen door in verlaten en afgelegen herberg genaamd ‘Sterhotel’. Hier vonden zij ook wat etenswaren waardoor zij hun beperkte eigen voorraden niet aan hoefden te spreken. De volgende dag was het schitterend weer en zij waren van plan een grote etappe af te leggen op de nog lange route naar Zweden. De mannen hielden de onderlinge afstanden erg groot waardoor zij minder opvielen in het terrein. Om de buurt gingen twee van hen als verkenners vooruit om met verrekijkers het landschap af te speuren op zoek naar eventuele bedreigingen. Nadat zij ’s morgens goede vorderingen hadden gemaakt, draaide de middag uit op een flinke tegenslag. Eerst moesten zij met een onwillige overbeladen slee een steile helling afdalen, waarna men vervolgens met man en macht de slee de volgende helling weer op moest sleuren. De hele groep was compleet kapot toen zij bij een jachthut aan het Rødungen meer aankwamen.
Rønneberg had ondertussen een pijnlijke ontsteking aan zijn hand opgelopen waardoor het steeds moeilijker voor hem werd om vooruit te komen. Het landschap bestond uit een aan één schakeling van witte pieken en dalen, meren en vlaktes en dit maakte het oriënteren met de kaarten erg lastig. De volgende dagen waren zij gedwongen zich volledig op kompas zich een weg te banen door het witte landschap.
Zondag 7 maart was zo’n typische dag waarop veel Noren gaan skiën, om niet op te vallen bleef de groep die ochtend lang in de hut waarin zij de nacht doorgebracht hadden. Even was er paniek toen een eenzame skiër hun kant op kwam. Meteen werd de hele uitrusting in een van de slaapkamer gegooid, werden de ramen geblindeerd en de deur op slot gedaan. De man ging echter naar de naast gelegen hut, maar hierdoor waren de mannen gedwongen om zich enkele uren op de vloer schuil te houden tot de man vertrokken was. De volgende dag wachten de mannen tot het donker begon te worden alvorens men begon aan het oversteken van de immens grote Hallingdalen vallei. In dit dal waren zij van alle kanten zichtbaar en er kon nergens in dekking gegaan worden. Eenmaal aan de overkant van de vallei uitgekomen kwamen zij uit op een wirwar van paden en sporen. Het team had in het donker geen idee welke richting zij uit moesten en daarom waren zij gedwongen de nacht buiten in hun slaapzakken door te brengen. De slaapzakken waren echter door en door nat na het oversteken van een rivier eerder die dag. Toen het licht werd besloten zij het ontbijt over te slaan en toen zij éénmaal wisten waar zij heen moesten ging men op weg naar een hut die op een uur lopen afstand lag. Hier konden zij hun kleren en uitrusting laten drogen, de wind was intussen flink aangewakkerd en de temperatuur zakte weer flink onder nul. Ondanks de verslechterende weersomstandigheden besloot het team toch weer op weg te gaan, elke stap bracht hen verder uit de buurt van de fabriek in Vemork en de Hardangervidda waar van uit de zoektocht naar de saboteurs zich steeds verder uitbreidde. Tegen de avond bereikten zij een plek genaamd Fjellstolen, dit ongeveer 20 kilometer ten westen van de Aurdalsfjord. Tot hun grote vreugde ontdekten de mannen een comfortable verlaten boerderij waarin zich een flinke  voorraad bloem en gerstebrood bevond.
Op de zesde dag van hun tocht werden zij verrast door twee mannen op ski’s terwijl zij bezig waren een berghelling te beklimmen. Het Gunnersideteam was geheel in het wit gekleed en alleen de donkere lopen van hun machinegeweren staken boven hun met wit bedekte rugzakken uit.. De twee groepen zwaaiden naar elkaar terwijl zij elkaar passeerden, de twee mannen namen blijkbaar aan dat zij een groep Duitse soldaten waren die met een oefening bezig waren. Om acht uur ’s avonds bereikten zij onopgemerkt de Aurdalsfjord en tot hun schrik zagen zij dat het meeste ijs op de fjord al gesmolten was, maar aan de zuidzijde van de fjord ontdekten zij nog een plek waar het ijs tot aan de overkant reikte. Rønneberg nam de taak op zich om de sterkte van het ijs te testen voordat hij de anderen opdracht gaf om het ijs over te steken. Kruipend op handen en voeten, gewapend met een bijl bereikte hij langzaam de overkant terwijl de anderen alleen toe konden kijken en af moesten wachten of het goed zou gaan.

Het ijs was erg dun en het kon allemaal net. Rønneberg gaf opdracht aan de rest om ook over te steken. Dus  volgden  zij hem uiterst voorzichtig waarbij men de onderlinge afstanden tussen elkaar erg groot lied. Tegen middernacht zaten zij alweer in de bergen op een hoogte van 1000 meter boven de waterspiegel. Hier braken zij een deur open van een hut die aan een ingenieur genaamd Cristiansen toebehorende en die erg koningsgezind was want alle wanden van de hut waren bedekt met afbeeldingen van koning Haakon.

De volgende dag sloeg het weer dramatisch om, de lucht betrok met dichte bewolking en de temperatuur schoot omhoog. Hierdoor werd de sneeuw nat en papperig, wat skiën bijna onmogelijk maakte. Tijdens hun lunchpauze voelden zij de eerste regendruppels al. Aan het einde van de dag waren zij letterlijk tot stilstand gekomen door de slechte sneeuwcondities en totale uitputting. De uitrusting was die dag tot over de limieten getest. Over het algemeen was men heel tevreden geweest met de versterkte uitrusting, zeker het battledress dat van wol gemaakt was droegen zij gedurende de hele tocht. Alleen de overhemden vonden zij te warm, die namen zij mee in hun rugzakken en droegen deze ’s avonds omdat hun ondergoed gedurende de dag drijfnat geworden was van het zweet. Het nethemd voldeed ook prima, het voldeed prima om hen warm te houden en hielp bij het drogen van de buitenkleding, maar degenen die een gevoelige huid hadden kregen er zweren van. Ook de tok die gemaakt was van konijnenbont voldeed goed, maar wanneer de mannen begonnen te zweten ging het bont de huid irriteren en dat maakte het skiën in hoog tempo lastig. Sommigen vonden de tok te warm wanneer de temperatuur boven de -15 graden uitkwam. De grootste kwelgeest was echter de rugzak, die was gewoon slecht ontworpen en de te smalle draagbanden sneden diep in het vlees van hun schouders.
Gedurende de volgende dagen zakte de temperatuur weer aanzienlijk en waren de mannen in staat per dag flinke afstanden af te leggen, maar hun rantsoenen begonnen nu snel op te raken. Hierdoor werden de porties eten steeds kleiner en dit stond in contrast met de hoeveelheid energie die zij gebruikten om zich een weg door de wildernis te banen. Dit gold in het bijzonder voor Idland, voor hem was de tocht misschien wel het zwaarst, hij was de minst ervaren skiër, maar zijn wilskracht dreef hem vooruit en hij wilde niet degene zijn die de groep ophield. Het team had een methode ontwikkeld om de moed erin te houden gedurende de eindeloze marsdagen. Rønneberg;” Wij hadden 26 kaarten gekregen die ons Noorwegen uit moesten leiden, elke keer wanneer wij een kaart achter de rug hadden werd deze ritueel verbrand en op die manier wisten wij dat wij weer een stukje dichter bij ons doel gekomen waren”.

Op 13 maart, de tiende dag van hun ontsnappingstocht zagen zij twee Duitse vliegtuigen van het type Junker 52S overvliegen. Klaarblijkelijk waren zij niet naar iets onder zich aan het zoeken want zij volgenden een vaste koers door het Grudbrandsdalen  en waarschijnlijk waren het postvliegtuigen die van Oslo op weg waren naar Trondheim.
                                       
De volgende twee nachten waren de mannen gedwongen buiten in slaapzakken door te brengen want zij waren onderweg geen hutten tegen gekomen. De voedsel situatie begon kritiek te worden en zij waren gedwongen van de geplande route af te wijken en hutten open te breken op zoek naar voedsel Vaak hadden zij pech, maar soms vonden zij net genoeg bloem en gerstebrood om nog enige tijd door te kunnen gaan.
De mannen waren nu op een kritisch punt van de route aangekomen, zij waren de Zweedse grens dicht genaderd, waren moe en hongerig, maar juist in dit gebied moesten zij uiterst alert zijn. In dit deel van Noorwegen wemelde het van de Nazi’s en landverraders die op jacht waren naar vluchtelingen en verzetstrijders die de grens trachten te bereiken.


Gepland was om de rivier de Glomma dicht bij de stad Rena over te steken, maar Storhaug die uit dit gebied afkomstig was maakte een fout en voerde de groep zes kilometer de verkeerde kant op. Het team raakte helmaal gedesoriënteerd in een gebied vol heuvels en dalen en zij waren niet meer in staat om door middel van de kaart te bepalen waar zij zich bevonden. Hoog in de bergen was oriëntatie veel eenvoudiger geweest want daar kon zij het landschap van boven aanschouwen en dit vergelijken met hun kaarten.
In de lagere delen van het land werkte deze methode niet en waren zij niet in staat zich op een bepaald punt te oriënteren. Men was dus gedwongen puur op kompas te navigeren.
Rønneberg:”Onder dergelijke omstandigheden is het uiterst belangrijk om niet geïrriteerd te raken. Het is vrij eenvoudig om over de kleinste details of bepaalde eigenschappen van mensen kwaad te worden, maar dat is dodelijk voor de sfeer in de groep. Als je zoiets op voelt komen is het beter even letterlijk afstand te nemen en weg van de groep te blijven tot je weer bedaard bent”.
Uiteindelijk vonden zij de rivier, maar tot hun schrik bleek deze geheel ijsvrij te zijn. Men had geen idee van de sterkte van de Nazi troepen in de omgeving en dus werd besloten om dicht bij de rivier het kamp op te slaan. Storhaug kreeg opdracht om met een lid van de plaatselijke bevolking contact op te nemen waarvan hij wist dat deze vaderlands getrouw was. Vier uur later kwam hij terug met een boot die hij gestolen had en meteen stak men snel de rivier over om vervolgens in de dicht beboste heuvels aan de overzijde te verdwijnen. De volgende twee nachten waren zij gedwongen in de openlucht door te brengen, met doorweekte kleding en drijfnatte slaapzakken. Sneeuw, zo zeggen de Noren, is een prima deken, maar een slechte matras. Niemand was echter in staat te slapen, zowel door de alles doordringende kou, als door de constante honger. Rønneberg noteerde in zijn logboek:”de honger lied ons de hele dag door fantaseren over gedekte tafels die doorbogen van de hoeveelheid eten die erop stond”. De groep was de grens nu uiterst dicht genaderd, maar het laatste stuk was vreselijk zwaar. Het bestond voor het grootste deel uit rotsblokken en ondoordringbare bosjes,waar geen enkel uitzicht was.
Uiteindelijk op 18 maart 20.15 uur, vijftien dagen nadat zij uit de hut in Skrykken vertrokken waren, zetten zij voet op Zweedse bodem. De mannen feliciteerden elkaar gaven elkaar een hand en stookten voor het eerst sinds hun aankomst in Scandinavië, een maand geleden,een groot kampvuur. Voor de laatste keer kropen zij in hun Engelse uniformen in hun slaapzakken, met hun vertrouwde wapens naast zich en zij sliepen die nacht als rozen. De volgende ochtend nadat zij de laatste kruimels van hun rantsoenen opgegeten hadden groeven de vijf mannen een grote kuil waar bijna alle uitrusting in werd begraven. De mannen letten er vooral op dat zij absoluut niets van Engelse makelij bij zich hadden. Zij verkleden zich in burgerkleding: een dikke skibroek, wollen trui en een winddicht jack. In hun rugzakken namen zij alleen wat skiwas, reserve sollen, een mok, een lepel, een half blok pemmican en wat Noors geld mee. Hun eerstt prioriteit was nu om aan voeding te komen, zij waren erg verzwakt geraakt en waren daardoor kwetsbaar om ziek te worden. Ook hadden zij snel een verhaal nodig wat zij aan de Zweedse autoriteiten op de mouw konden spelden zodat zij gekenmerkt zouden worden als politieke vluchtelingen waardoor zij vrij doo Zweden zouden kunnen reizen. Het verhaal kwam als volgt in elkaar te zitten: Zij kenden elkaar niet toen zij door de Nazi’s in een werkkamp bij de plaats Dombås te werk werden gesteld. Zij werden gedwongen hier barakken en opslagplaatsen aan te leggen. Zij waren echter ontsnapt en hadden een verzetsgroep gevormd, die allerlei illegale activiteiten had uitgevoerd. Nar verloop van tijd was hen echter de grond te heet onder de voeten geworden en waren zij naar Zweden ontsnapt. Op in geval van separate ondervraging hetzelfde verhaal op te hangen werd hun basis in Schotland als model voor het werkkamp gebruikt. Zij skieden ongeveer 20 kilometer voordat zij door een Zweedse patrouille werden ontdekt en naar de plaatselijk politiepost werden overgebracht. Zij werden door de Zweden aller vriendelijkst ontvangen en doorgestuurd naar het plaatselijke ziekenhuis waar zij ontluisd en gewassen werden terwijl hun kleding gedesinfecteerd en gedroogd werd. Die avond gingen zij uit eten in een restaurant waar zij genoten van hun eerste fatsoenlijk maaltijd in een maandtijd. De volgende dag werden zij door de autoriteiten verhoord en hun verhaal werd geloofd, hoewel men wel twijfelde gezien het feit dat zij allen vrijwel identieke kleding droegen.
Zij waren nu vrij om te gaan en te staan waar zij wilden zonder enige vorm van bewaking. De mannen reisden eerst naar Kjeseter en vervolgens door naar Stockholm. Hier melden zij zich direct bij de Engelse ambassade die hen rantsoenbonnen en geld gaven zodat zij de tijd tot de eerst volgende boot naar Engeland konden overbruggen. Door SOE in Stockholm werd meteen een telegram naar Bakerstreet gestuurd om hen op de hoogte te stellen dat de groep in goede gezondheid gearriveerd was.
Rønneberg:”De Zweden waren blij dat ze van ons af waren nadat wij ons bij de Engelse ambassade gemeld hadden. Met het geld dat wij van de Britten hadden gekregen gingen wij naar buitensportwinkels om horloges, Silva kompassen,  kookgerei, sneeuwschoenen en winterlaarzen te kopen omdat wij wisten dat die niet in Engeland te krijgen waren”.
Het succes van hun ontsnapping leverde hen schouderklopjes op van de leiding van SOE. ‘De zwaarte van deze mars onder winterse omstandigheden, gecombineerd met gebrek aan voldoende voedsel maakt deze ontsnapping zeer gedenkwaardig’. Aldus deze eerste sobere officiële notitie.

Eind maart 1943 vertrokken zij uit Bromma om de Noordzee over te steken en dertig uur later naderden zij reeds de Engelse kust. Het laatste deel van de meest relaxte van de afgelopen zes weken, een trein reis naar Londen. Hier konden zij trots vertellen dat zij een van de meest spectaculaire sabotage acties ooit tot een goed einde hadden gebracht.
Rønneberg herinnert zich van hun aankomst in Engeland zich het volgende:”Bij aankomst kregen wij meteen een kop thee, Het was vreemd om weer op Engelse bodem te staan, maar het was ook een gevoel om weer thuis te zijn. Als wij het over thuis hadden, dan hadden wij het over Noorwegen, maar als ik terug kijk op de oorlogsperiode dan zal ik nooit het hartverwarmende welkom van de Engelsen vergeten. Als je in een pub zat, of ging dansen dan waren de mensen altijd uiterst vriendelijk tegen ons. De meesten wisten hoe het er in Noorwegen aan toe en men wist ook dat dankzij Noorse zeelieden Engeland voorzien werd van de benodigde bevoorrading. Wij voelden ons er nooit te gast, meer als partners met een gemeenschappelijk doel. Sinds de oorlog heb ik het gevoel dat ik twee vaderlanden heb, één waar ik ben geboren en één waar ik gedurende de oorlog gewoond heb”.
Terwijl het succes van de operatie en de geslaagd ontsnapping gevierd werd, sloeg Kolonel Wilson, het hoofd van de Noorse sectie van SOE, de schrik om het hart. Iedereen die op de hoogte was geweest van de actie spraak er vrij over, terwijl van te voren afgesproken was dat de actie vooral geheim moest blijven. De term Zwaar-Water mocht nooit gebruikt worden, zelfs niet in berichten tussen SOE afdelingen onderling.
Toch werd de term Zwaar-Water te pas en te onpas door iedereen gebruikt. Wilson schreef in een notitie aan het Oorlogs Departement het volgende:’Ik heb het gevoel dat de geheimhouding zeer in het gedrang komt wanneer de term Zwaar-Water niet vervangen wordt door de codenaam “Lurgan”. Alles is in het werk gesteld om te doen voorkomen dat de commandoactie in de fabriek van Vemork bedoelt was om de productie van kunstmest stil te leggen. Als het mogelijk is moet het gebruik van de term Zwaar-Water meteen uit alle stukken verwijderd worden. Ik zou het zeer op prijs stellen als daar onmiddellijk mee begonnen kon worden’.
Het probleem was dat het succes van de missie de aandacht van de pers had getrokken en de oproep van Wilsom kwam eigenlijk als mosterd na de maaltijd. De correspondent van The Times in Stockhom had een artikel geschreven over de actie van 15 maart, hierbij had hij ook de term Zwaar-Water gebruikt. Gelukkig voor de regering in Londen was de redactie van de krant wel zo verstanding om niet expliciet uit te leggen waar Zwaar-Water voor bedoelt was. Men ging niet verder dan te schrijven dat het voor oorlogsdoeleinden diende.
Wilson ontving op zijn schrijven een antwoord van het Oorlogs Departement waarin stond dat maar zo weinig mensen wisten waar het voor diende zodat het gebruik van de term Zwaar-Water geen kwaad kon. Verder werd er opgewezen dat ook veel journalisten de term al hadden gebruikt in hun reportages over de sabotage actie. Daarnaast wisten de Nazi’s wat de Geallieerden wisten wat er in de fabriek in Vemork gebeurde en waar het voor nodig was. Wie hield wie nu eigenlijk voor de gek?
De marsroutes van team Gunnerside:

1e  dag,  4 maart: Skrykenvann - Lågliberget - Haranatten - Ossjørn - Osseter.

2e  dag,  5maart: Osseter -  Fetjan - Rambergvannet - Røyrvannet - Grevskarseter.

3e  dag,  6 maart: Grevskarseter - Røungen - Ølfisken - Skårsrudvannet - Sorevannet - Nystølsetra.

4e  dag, 7 maart: Nystøl - Dokki - Hallingdalselva - Kastet - Langtjern.

5e  dag, 8 maart: Langtjern - Mønisetra - Svenkerudvollan - Svarttjern - Røggjen - Frøysandseter -
                          Nodre Bjødalseter - Fjellstølen.

6e  dag, 9 maart: Fjellstølen - Makelausseter - Nysetsjøen - Timannstølen - Bondsetseter -
                         Vestringsbygda - Aurdalsfjord - Hjelle Olebakkvann - Fjellstølen.

9e  dag, 10 maart: Fjellstølen - Skinnanger seter - Slettanseter - N.Etnedal/Smedsrudgård -
                            Grønnstølvann - Store Tangenseter - Nyseter - Bergskarstølen v/Røssjøen.

8e dag, 11 maart: Bergskarstølen - Steinbusjøen - Sabu - Røssjøen - Storleger- Rokvamseter - Ormsjøen
                              Dokkaelv - Hornsjødammen - Reinåsseter.

9e dag, 12 maart: Reinåsseter - Rimsjøen - Svartheldbekken - Svatsum - Nyseter - Abbortjern -
                             Fykenseter - Skeikampen - Gammelseter.                 

10e dag, 13 maart: Gammelseter - Linnvikseter - Rugakerseter - Losna - Rudderudgård - Boldalsåsen.

11e dag, 14 maart: Boldalsåsen - Glømmenseter - Svartvann - Bjørsjøen - Nyseter - Svartfjellet -
                            Åstaelv - Gravenseter i Gjesadalen.

12e dag, 15 maart: Gravenseter - Hynnaseter - Åstaelva - Kvarstadseter - Nyseter - Bjørnåsenseter.

13e dag, 16 maart: Bjørnåseneter - Djupåa - Skramstadseter - Vivelstadgård - Glomma - Himsjøen.

14e dag, 17 maart: Himsjøen - Holsetseter - Julussa - Linnberget Gård - Ulvåkjølen - Ulvåa.

15e dag, 18 maart: Ulvåa - Trylsilvegen - Ormåsenseter - renosetseter - Vesleflisa - Svartbekken -
                             Svenskegrensa v/Grenserøys 106.
Het verhaal van Helberg’s is bijna een boek op zich. Zijn collega’s noemden hem een man die zich altijd uit de nesten wist te werken. Hij was rustig, kon uitstekend improviseren, dapper en altijd te vinden voor een geintje. Helberg maakte van al deze eigenschappen gebruik om aan de Nazi’s te ontsnappen. Zijn verhaal dat hij aan zijn commandanten eind 1943 vertelde lijkt zo uit een James Bond boek te komen. In een notitie die Wilson op het rapport schreef toen hij het doorzond was te lezen: ‘De betrokkenen is rustig, dapper en heel vindingrijk’.
Begin april 1943 seinde Swallow (Haugland) dat Helberg tijdens zijn ontsnapping door de Nazi’s neergeschoten was. Er werden herdenkingen voor het georganiseerd voor iedereen die hem kende, zowel bij SOE, als bij de Linge Compagnie. Wilson leidde deze bijeenkomsten en beschreef Helberg als één van de meest waarachtige leden van de Linge Compagnie en wist altijd onder wisselende omstandigheden steeds doortasten en zorgzaam op te treden.

Direct na de aanval ging Helberg op weg richting Oslo, maar hij wilde eerst nog langs de hut in Fjøsbudalen waar zij de avond voor de aanval doorgebracht hadden. Hier had hij zijn burgerkleding laten liggen en zijn vervalste identiteitskaart. Door de weersomstandigheden kon hij de rest in Svensbu niet meer bereiken en hij trok alleen de Hardangervidda over richting Geilo en daarna richting Oslo. Hier ontmoette hij Poulsson zoals afgesproken en de twee doken drie weken onder zodat de zoektochten van de Nazi’s afgelopen zouden zijn. Zij waren eerst van plan om nar Notodden te trekken om daar verzetsmensen te ronselen en op te leiden, maar gezien de hoeveelheid beperkende maatregelen van de Nazi’s en de Quesling landverraders leek dat te gevaarlijk.
Helberg had met klem verzocht in Noorwegen te mogen blijven. In de eerste plaats omdat de Zweedse autoriteiten hem kenden, hij er twee maanden in de gevangenis gezeten. Ten tweede omdat hij de Swallow/Gunnerside uitrusting wilde verplaatsen naar een veiliger plek.
Eind maart werd hij door de verzetsbeweging op de hoogte gesteld dat het veilig genoeg was om naar de Hardangervidda terug te keren en hij verliet Oslo op 22 maart 1943.

Poulsson ging vier dagen later richting Zweden omdat hij eerst weer enige tijd in Engeland wilde doorbrengen.

Toen Helberg zich in de buurt van Telemarken bevond kreeg hij van een contactpersoon te horen dat er vrijwel geen Nazi’s meer in het omgeving aanwezig waren. Het hele gebied was echter de vorige dag door de Nazi’s als verboden gebied bestempeld en het wemelde er juist van de Nazi’s. helberg bracht de nacht door in de hut waar men de vooravond van de sabotage actie in had gebroken. Hij sliep veertien uur aan één stuk door tot het eind van de ochtend de volgende dag. Kort nadat hij de hut had verlaten bleef er slechts een smeulende hoop as van over. De groepen die het gebied doorzochten op zoek naar de saboteurs staken alle hutten die zij tegen kwamen één voor één in brand. Op 25 maart ging Helberg op weg richting de Jansbu hut in Skrykken, hij was zich totaal niet bewust van de enorme hoeveelheid Nazi’s die zich in het gebied bevonden. Helberg had de taak op zich genomen om de voorraden van het Gunnerside team op te graven en op een meer afgelegen plek te verstoppen. Hij deed de deur van de hut open en realiseerde zich meteen dat de Nazi’s hem voor waren geweest, de hut was compleet geplunderd. Direct rende hij naar de deur, bang dat hij van buitenaf in de gaten werd gehouden. Toen hij de deur open trok zag hij tot zijn schrik dat drie Nazi’s op ski’s pijlsnel op hem af stormden. De afstand tussen hem en zijn tegenstanders bedroeg slechts honderd meter. Het gebied rond de hut was volkomen vlak en volslagen oninteressant en men moet op de loer gelegen hebben. Snel hing hij weer zijn rugzak om, deed zijn ski’s aan en stopte een Colt .32 pistool in zijn ski-jack. Vervolgens skiede hij zo snel hij kon richting het zuiden. De Nazi’s  schreeuwden dat hij moest stoppen en openden het vuur, maar de kogels sloegen zonder enige schade aan te richten rond om hem in de sneeuw. In zijn debriefing rapport liet hij noteren: “Ik voerde mij snelheid op en dwong daarmee de Nazi’s de achtervolging in te zetten en op te houden met schieten. Hiermee begon een klassieke lange-afstand wedloop. Ik had een puike conditie en was al een half jaar lang flink aan het trainen geweest”.
Na een uur gaven twee van de achtervolgers het op, maar de derde, een prima langlaufer met een geweldige conditie begon langzaam op helberg in te lopen. Volgens Helberg was het een groet vent met een door het weer getaand gezicht. Hij droeg een wit camouflagepak en leek in een uitstekende conditie te verkeren”.
Helberg begaf zich richting de bergen en bleef zoveel mogelijk in het licht van de zon skiën zodat zijn tegenstander niet nog eens op hem zou kunnen schieten omdat hij dan verblind zou worden. Na enige tijd kwam Helberg er achter dat zijn achtervolger sneller was op het vlakke terrein en tijdens de afdalingen. Hij daarin tegen was sneller tijdens stijgen. In tegenstelling tot zijn achtervolger droeg Helberg een rugzak met spullen en zijn ski’s gleden niet goed omdat zij niet voldoende in de was waren gezet.
Nog een uur later, verwijl de Nazi langzaam terrein won, bereikte Helberg de top van een steile helling en hij realiseerde zich dat hij waarschijnlijk tijdens de afdaling te pakken genomen zou worden. Terwijl de zon al laag aan de hemel stond besloot Helberg om de achtervolging te laten eindigen in een ouderwets duel. Helberg stopte en de Nazi schreeuwde meteen ‘Handen omhoog’! Maar tot zijn verbazing trok Helberg zijn Colt uit zijn jack en vuurde meteen als eerste. Helberg realiseerde zich dat de eerste die zijn magazijn leeg zou schieten verloren had, want op de afstand waarop men tegen over elkaar stond was schieten eigenlijk geen optie. Hij bleef als doelwit met de zon in de rug staan en de Nazi schoot zijn hele magazijn leeg. Elke schot was er naast geweest en nadat zijn pistool, een Luger, met een klik te kennen gaf dat het leeg was draaide de man zich om en ging er als een haas vandoor. Helberg zette meteen de achtervolging in en toen hij de man tot op 20 meter genaders was loste hij een schot. De Nazi struikelde en sloeg dubbel  over zijn skistokken. Helberg had geen idee of hij de man gedood had of niet.
                                                                                                                                                                     















Het echte avontuur moest echter nog voor Helberg beginnen. Om er zeker van te zijn dat zijn sporen hem niet zouden verraden besloot Helberg om richting de meren de te trekken en op het harde ijs zijn weg te vervolgen. De zon was ondertussen onder gegaan en hij bevond zich in een pikdonder gebied. Omdat hij geen hand voor ogen kon zien viel hij van een steil rotswand en brak zijn linker schouder. Volgens Helberg duurde zijn val tamelijk lang en hij had het idee dat hij van een hoogte van 40 tot 50 meter naar beneden was gestort. Gelukkig waren zijn ski’s nog intact en kon hij zijn weg met erg veel pijn vervolgen. Nadat hij een paar uur onder een deken van sneeuw gerust had trok hij verder naar een boerderij in de buurt van de plaats Lien. Hij had hier een contact persoon en zou hier uit kunnen rusten en verzorgd worden. Deze hoop werd echter door de vrouw van zijn contactpersoon de bodem ingeslagen, in de naast gelegen boerderij op slechts 300 meter afstand waren 50 Gestapo mensen en landverrader ingekwartierd. Zijn contactpersoon zelf was onder druk gezet om als gids voor deze groep te fungeren die op zoek waren naar Engelse saboteurs.
Helberg had verschrikkelijk veel pijn en ondanks het feit dat hij al 36 uur op zijn ski’s had gestaan trok hij toch verder richting Møsstrand. Hier wist hij dat hij op een boerderij zou kunnen overnachten om de dag daarna naar het dorp Rauland te gaan.
Hij was nog maar een paar kilometer van zijn doel verwijderd toen hij door een Nazi patrouille werd staande gehouden. Helberg raakte niet in paniek en bleef staan waar hij stond en liet zijn vervalste identiteit papieren zien. Verder vertelde hij degene die hem staande hadden gehouden dat hij hielp bij het zoeken naar de Engelsen. SOE had er bij zijn agenten ingestampt dat zij altijd een reden paraat moesten hebben om te verklaren waarom zij zich ergens bevonden. Veelal al was het pure pech dat een verzetstrijder of een agent gearresteerd werd. De Nazi’s veegden vaak een gebied helmaal leeg door iedereen te arresteren die zich in het gebied bevond. Door de wet van de grote getallen zat er vaak iemand tussen die zij zochten, of die zij door toeval op het spoor kwamen.

De Nazi’s hadden een aantal maatregelen genomen door de Noren sterk in hun bewegingsvrijheid te bepreken en hen op die manier onder de duim te houden. Men mocht niet verder dan 30 kilometer van zijn woonplaats reizen en iedereen kreeg een persoonsbewijs, een gebiedsbewijs en etensbonnen.
Helberg was zoals gebruikelijk goed voorbereid en opvallend rustig. De papieren die hij bij zich droeg waren perfect nagemaakt en nadat hij rustig uitgelegd had dat hij aan hun kant stond mocht hij de tocht naar zijn bestemming vervolgen. Toen hij bij de boerderij aankwam bleek deze ook vol met Nazi’s te zitten, maar ook hier blufte hij zich met veel bravoure doorheen en hij bracht de volgende twee avonden met kaarten en drinken door. Eén van de Nazi’s verbond zelfs zijn arm en regelde dat hij naar een dokter kon. Die dag bevond Helberg zich nog dieper in vijandelijke gelederen, hen die hij trachtte te ontlopen reden hem nu in een Rode Kruis voertuig naar de stad Dalen. Van hier uit moest hij een veer en trein nemen om in Oslo in het ziekenhuis de noodzakelijke behandeling te ondergaan. In Dalen meldde hij zich bij het Bandaksli Hotel waar een arts zou kijken of hij fit genoeg was om verder naar Oslo te reizen. “Ik had al enige tijd niet goed gegeten en na een voortreffelijke zalmschotel ging ik voldaan en heel tevreden over mijzelf naar bed”.
Hij lag goed en wel in bed toen hij een hels kabaal hoorde dat van beneden kwam, in het Duits werden orders geschreeuwd. Helberg vreesde het ergste, het leek erop dat hij nu toch aan de beurt was, maar hij bleef rustig en sloot niet te proberen om te ontsnappen. Uiteindelijk bleek dat de Nazi’s helemaal niet met een klopjacht bezig waren. Terbovem, de Noorse Rijkscommissaris was met een entourage van hoge officieren gearriveerd. Hij bleek hoogste persoonlijk leiding te geven aan de razzia’s en vrijwel alle gasten werden hun kamers uitgezet om de nieuwe gasten onder te kunnen brengen.. Velen waren gedwongen de nacht door te brengen in de woonkamers, in een stoel of op een bank. Helberg mocht om de één of andere reden wel in zijn kamer blijven en die bleek naast die van Terboven te liggen. Ontsnappen bleek nu helemaal onmogelijk, op de gangen stonden SS officieren en ook buiten stonden wachtposten.
Terboven met bril
Die avond weigerde een jonge vrouw om de dubieuze uitnodiging van Terboven te accepteren om met hem te dineren. Zij vertelde hem dat haar vader een kolonel in het Noorse leger was en dat hij naar Engeland was uitgeweken. Terboven was woest over deze in zijn ogen beledigende opmerking. Hoe durfde zij een man van zijn niveau te beledigen? .
De volgende morgen werd er bij Helberg door een Gestapo officier op de deur geklopt met de mededeling dat hij zich bij de andere Noorse gasten in de woonkamer moest voegen. Dit was een hachelijk moment voor hem, want hij viel enorm op tussen de andere gasten. Hij was niet alleen de enige vrijgezel, de anderen waren allemaal echtparen, maar hij was ook de enige met een door de zon verbrand gezicht. Iedereen die tot tien kon tellen had zich gerealiseerd dat hij dit alleen in de wildernis op had kunnen lopen. Na vijf en half uur in stilte te hebben doorgebracht kwam een Wehrmacht officier hen vertellen dat Terboven erg ontdaan was geweest over hun gedrag en dat de hele groep gearresteerd was en naar het concentratiekamp bij Grini afgevoerd zou worden. Vrouwen van boven de vijftig en mannen op hoge leeftijd mochten blijven, maar de zeventien anderen werden een bus ingedreven. Helberg, met zijn pistool nog veilig in het holster, begon meteen zijn ontsnapping te beramen. Er was maar één deur en die was naast de chauffeur, maar op de eerste stoel naast de deur zat een SS bewaker. Verder werd de bus begeleid door nog drie SS-ers op motor met zijspan. Er werd medegedeeld dat een ieder die een poging deed te ontsnappen onmiddellijk zou worden dood geschoten. De stoet vertrok ongeveer rond het middaguur en Helberg wist dat men Grini nooit voor het donder zou bereiken, de bus was te langzaam en de wegen waren bedekt met sneeuw en ijs. Zijn enige kans op ontsnappen was wanneer het donder zou zij en de bus door een bebost gebied met aflopende helling zou rijden. Helberg zat naast de jonge aantrekkelijk vrouw wiens gedrag Terboven razend had gemaakt en erg ontstond een levendige en vrolijke conversatie. Helberg probeerde de aandacht van de bewaker voor in de bus te trekken en na verloop van tijd kwam hij inderdaad naar achteren. De SS-ers, een aardige vent volgens Helberg. Begon aan het gesprek deel te nemen. Hij was duidelijk gecharmeerd van de jonge vrouw en hij stelde voor dat hij en Helberg van plaats zouden wisselen. Tevens vond hij dat een man met een gebroken arm meer ruimte en comfort nodig had. Helberg nam maar al te graag zijn aanbod aan.
Terwijl de bus een helling op reed zat Helberg te wachten om zijn kans te benutten, maar alle hellingen aan zijn kant liepen naar boven en dat maakte ontsnappen onmogelijk. De reis zat er al bijna op toen Heberg zijn kans schoon zag, hij sprong uit de rijdende bus, Hij kwam zwaar ten val en bezeerde opnieuw zijn schouder, maar nu ook zijn hoofd. De bus en het motor escorte stonden meteen boven op de rem. Helberg rende de bossen in, achterna gezeten door de Nazi’s, maar er lag een dik pak sneeuw en hij rende in vollevaart tegen een hek aan waar hij niet overheen kon komen. Een steelhandgranaat ontplofte op vijf meter afstand van hem. Helberg begaf zich weer richting de bus en stak de weg over. Weer werden er twee handgranaten naar hen gegooid, de eerste ontplofte ver bij hem vandaan, maar de tweede trof hem tussen de schouders, maar deze ging echter niet af. “Ik denk dat de Nazi hem te snel had gegooid want een paar seconden later klonk er een explosie” aldus Helberg. Hij rende verder de bossen in waar hij zich verschool, de Nazi’s vuurden nog een paar salvo’s op hem af maar gaven de zoektocht naar hem op. Zij waren waarschijnlijk in de veronderstelling dat hij door een kogel getroffen was, of dat hij in de kou dood zou vriezen. Het waren deze schoten in de duisternis waarop Swallow en Milorg zijn rapport baseerde dat Helberg op de vlucht was neergeschoten.
Zijn arm deed verschrikkelijk pijn, het stortregende en hij had vreselijke honger. Omdat hij niet in staat was om naar de weg terug te keren, of in de bossen te overleven besloot hij onder te duiken in de psychiatrische inrichting in Lier waarvan hij gehoord had dat de medewerkers vaderland getrouw waren. S’Nachts om één uur klopte hij aan bij een van de bijgebouwen. Zijn arm was dik opgezwollen, zijn gezicht was gehavend, zijn kleren was vies en gescheurd. Binnen hielden twee mannen en twee vrouwen een soort drinkgelag en net als hij verwacht en gehoopt had lieten zij hem binnen zonder vragen te stellen en gaven hem te eten en schone kleren. De volgende dag belde een dokter om een ambulance en Helberg werd naar een ziekenhuis in de buurt van Drammen gebracht waar hij de volgende achttien dagen doorbracht voor hij ontslagen werd.

De Nazi’s ondernamen geen enkele poging om Helberg op te sporen na zijn ontsnapping. Waarschijnlijk hadden de bewakers hun officieren verteld dat zij hem op de vlucht hadden doodgeschoten om op die manier aan straf te ontkomen omdat zij hem hadden laten ontsnappen. Berichten over zijn dood hadden ook de lokale Noorse verzetsgroepen bereikt en toen Helberg na zijn verblijf in het ziekenhuis met hen in Asker contact opnamen geloofden zij hem niet. Hij wist niet dat men hem voor een infiltrant hield en hij werd door zijn landgenoten vier weken vast gehouden terwijl men er achter wilde komen wie hij werkelijk was.
Helberg begon het zat te worden en vertelde hen dat hij naar Oslo vertrok ondanks de dreigementen van zijn gastheren om hem voor de krijgsraad te slepen.
Eén van de vele “export”organisaties in Oslo regelde een vertrek naar Zweden voor hem. Voor hij wegging nam hij nog contact op met Haugland, die blij was te horen dat de rapporten over zijn dood van zijn kameraad nergens op sloegen. Op 25 mei 1943 kreeg ook kolonel Wilson het goede nieuws te horen. “Dit was voor vitaal belang wat betreft Operatie Gunnerside, het bleek dat de vijand nog steeds niet wist hoe de actie was uitgevoerd. Dit verklaart ook waarom men zo lang doorging met zoeken naar de saboteurs op de Hardangervidda” aldus Wilson.

Zweden was een neutraal land, maar veel Noren verdachten de meerderheid van de Zweden dat zij met de Nazi’s sympathiseerden, vooral aan het begin van de oorlog. Alle grenswegen in Zweden werden bewaakt, maar de Noorse verzetmensen trokken simpelweg over de bergen en door de bossen voordat zij richting Stockholm gingen. Op deze wijze beëindigde Helberg zijn spectaculaire ontsnapping voor dat hij aan boord ging van een vliegtuig dat hem op 2 juni 1943 naar Engeland vloog. Hij was drie maanden op de vlucht geweest!


Het eerste wat Haugland te doen nadat alles weer tot rust was gekomen op de Hardangervidda, was Skinnerland als marconist op snelheid zien te krijgen. Door zijn geringe training, slechts twee weken voor de volledige cursus, bleef Skinnerland als marconist/ vercijferaar duidelijk in gebreke. Van meet af aan werden zijn berichten door de Fany’s in Londen bestempeld als ‘niet te decoderen’ en Leo Marks moest er zelf aan te pas komen om zijn telegrammen leesbaar te maken. Onder Hauglands begeleiding ging hij met sprongen vooruit.
Haugland: “Skinnerland zat ver onder het minimaal vereiste niveau en dus trokken wij samen naar een hut hoog in de bergen. Hier waren wij veilig en konden wij met oefenen beginnen. Van de materialen die ik bij mij had bouwde ik een geïmproviseerde zendontvanger en ik begon Einar berichten  te sturen. Wij gebruikten een oud tijdschrift dat wij in de hut gevonden hadden om elkaar berichten te sturen. Einar werd steeds sneller met seinen en ontvangen van berichten en hij werd ook accurater met coderen Na ongeveer een maand had ik hem op het juiste niveau. Na Einar opgeleid te hebben dacht ik dat het wel veilig genoeg zou zijn om uit de bergen te komen, de Nazi patrouilles waren immers verdwenen. Hedt eerste wat ik deed toen ik bij een boerderij aankwam was na vijf maanden een bad nemen.

Ik trok verder naar Notodden om rekruten van het verzet op te leiden en tot mij verassing bleek mijn broer hier leiding te geven aan een ondergrondse organisatie”. Zijn broer werd later gepakt, gemarteld en vervolgens naar een concentratiekamp in Polen gestuurd.
Haugland gaf niet alleen radio communicatie trainingen, zijn grote specialiteit, maar ook onderricht in het gebruik van wapens en explosieven. Voor dat hij via Zweden weer naar Engeland ontsnapte gaf hij ook nog dergelijke trainingen in Kongsberg en Oslo.


Terwijl hij in Oslo was ontdekte hij dat de Nazi’s hier veel fanatieker waren met het opsporen van illegale zenders door middel van kruispeilingen dan in de omgeving van Rjukan. De vijand was hier beter uitgerust, peilontvangers bevonden zich in auto’s of vliegtuigen die continue op zoek waren naar een prooi. Men was erg goed op elkaar ingespeeld zodat dat men reeds na enkele minuten de zender uit kon peilen en de plaats van uitzending bepalen. Hoe langer een zender in de lucht was, hoe groter de kans werd dat de marconist gepakt zou worden en ondervraagd. Hierna werd men of doodgeschoten, of naar een concentratiekamp doorgestuurd. In stedelijk gebied moesten de marconisten zich steeds verplaatsen om de jagers op het verkeerde been te zetten. Met name in de eerste fase van de oorlog was dit erg lastig want de zendapparatuur was groot en erg zwaar. Daardoor viel men erg op en was de pakkans ook groot. Later werd de apparatuur compacter en werd de hele installatie in een koffer ondergebracht. De marconisten vonden ook steeds beter verstopplaatsen voor hun apparatuur, toiletten waarvan de stortbal special was aangepast en vaak liep de antenne door de stortgoot. Eén Noorse marconist verborg zijn zender in een kooi waar hij een vos in hield achter in zijn tuin.
Toen Haugland nog op de Hardangervidda zat nam hij geen extra veiligheids maatregelen om zijn apparatuur te verstoppen of om van locatie te wisselen. Er liepen geen wegen de hoogvlakte in en de Nazi’s gebruikten slechts zelden vliegtuigen om de zender op te sporen. Men nam namelijk aan dat deze zich in Rjukan of in de omliggende dorpen bevond. Haugland wist dit laatste omdat één van zijn contactpersonen die dagelijks met de Nazi’s sprak die verantwoordelijk waren voor het peilstation in Telemarken. In Oslo daarin tegen waren de peilstations mobiel en konden men een nauwkeurige peiling tot op drie kilometer afstand van de zender doen.

foto's: Helge Fiske, LA6NCA
Tegen het einde van de oorlog hadden de geallieerde geheime diensten 200 stations in Noorwegen in bedrijf, maar het heeft heel wat voeten in de aarde gehad voordat een echt netwerk ontstond en pas na veel geharrewar zowel in Noorwegen als in Engeland begon het soepel te lopen. In Engeland was de bureaucratie en de onderlinge rivaliteit tussen de diverse geheime diensten  de grote boosdoener. In Noorwegen was de onhandige manier van seinen door te slecht opgeleide marconisten het probleem.
Een SOE bericht van het station in Stockholm naar het hoofdkwartier in Engeland geeft de frustratie weer sommige Noorse marconisten. Het is niet duidelijk of dit bericht op alle Noorse marconisten slaat, of slechts op een aantal in een bepaald gebied. De toon van het bericht is opvallend scherp:

“ Aan de toon van de berichten is duidelijk op te maken dat men uiterst verbitterd is over het feit dat het maar steeds niet lukt om de zaak aan hun kant in beweging te krijgen en met alle respect het heeft er alle schijn van dat de communicatie afdeling in Engeland ook niet erg hulpvaardig is. .Het is overigens de vraag of men daar inderdaad zo kribbig is. Ik waag het hierbij te verzoeken om de verschillende stations dan ook zo spoedig mogelijk aan te pakken. Het moge duidelijke zijn dat voor al degenen in Noorwegen die het voorbereidend werk hebben gedaan het erg frustrerend is om  weken, of zelfs maanden, te moeten wachten tot een beslissing genomen is”.


Er waren echter ook veel tekortkomingen aan Noorse zijde waar marconisten zich tot het uiterste moesten inspannen om leesbare telegrammen te versturen, of om überhaupt contact met Engeland te krijgen.
In zijn officiële rapport dat opgesteld werd nadat hij via Zweden in Augustus 1943 in Engeland was teruggekeerd beschrijft Haugland hoe verbaasd hij was geweest dat marconisten die hij vanuit  het niets had opgeleid, of de reeds gevestigde had bijgeschoold zo traag waren. Hoe veel misverstanden er waren, hoe veel er gewoon geknoeid werd en hoeveel uitvluchten er werden verzonnen omdat men geen contact had kunnen maken.
Mijn station was onder alle omstandigheden in de lucht, tussen de bergen, met slecht weer, maar wij kwamen er altijd door. Twee-en-negentig berichten werden verstuurd en er werden er vijftig ontvangen. Slechts één keer kreeg ik te horen dat ik een niet te decoderen bericht had verstuurd, maar dat berustte op een misverstand wat snel weer recht werd gezet.
                                                

Na verloop van tijd vonden Haukelid en Kjelstrup dat het veilig genoeg was om contact op te nemen met de twee marconisten, Skinnerland en Haugland. Haukelid, Kjelstrup en Skinnerland gingen kijken bij de Svensbu hut die door de Nazi’s geplunderd was. Zij vonden de verborgen voorraden en besloten deze enige kilometers verderop te begraven. Hierna voegde Skinnerland zich weer bij Haugland en Haukelid en Kjelstrup vormden ook weer een apart team.




TERUG
Geslaagde ontsnapping
DEEL III
(vorig hoofdstuk)
Steel handgranaat