Kroniek van een knokploeg in oostelijk West Friesland


Over het Nederlandse verzet in de Tweede Wereldoorlog is al veel geschreven, ook over het verzet in West-Friesland. De vaak indringende ervaringen, opgedaan bij het ondergrondse werk, hebben, zeker vlak na de oorlog, velen er toe gezet hun belevenissen van zich af te schrijven. Lang niet alles werd in druk uitgegeven. Nog steeds komen er, bij het opruimen van papieren, handgeschreven documenten te voorschijn. Bij het doorlezen groeit dan het besef dat er nog getuigen in leven zijn van deze meest dramatische episode uit onze jongste geschiedenis en dat wat zij weten nog vastgelegd kan worden. Over tien jaar is het te laat.

Het hier volgende artikel vertelt de geschiedenis van een knokploeg in oostelijk West Friesland. Daarbij kan van volledigheid geen sprake zijn. De meer dan dertig operaties, die met wisselend succes zijn uitgevoerd, worden dan ook niet allemaal beschreven. Soms is geprobeerd de motieven van de leden van de groep te achterhalen. Dat kon het beste door zoveel mogelijk de betrokkenen zelf te laten vertellen. Voor de een bleek het een bewuste keus te zijn om de opgejaagden te helpen, voor een ander was het een geleidelijk accepteren van steeds zwaardere risico's. Enkelen werden door haat gedreven omdat dierbaren het slachtoffer waren geworden, sommigen waren zelf op de vlucht. Ook was er hier en daar sprake van jeugdige overmoed. Vaak hebben verschillende gesprekspartners verslag gedaan over dezelfde gebeurtenissen. Daardoor konden die zo goed mogelijk gereconstrueerd worden. Opvallend bij vrijwel een ieder was de tegenzin om in een heldenrol geplaatst te worden. Het was meestal "wij" of "hij" of "zij", zelden "ik".

Door het hechte netwerk dat zich geleidelijk binnen het verzet vormde, komen regelmatig personen en groepen buiten de vaste kern van de knokploeg ter sprake. Het was binnen het kader van dit artikel niet mogelijk om ook daarvan de achtergronden uit te diepen. Hopelijk gebeurt dat nog op een andere plaats.

Een dominee komt langs

In het vroege voorjaar van 1943 trok er een persoon door het land die bij velen bekend werd als de ouderling Van Zanten. Het was een tijd waarin langzamerhand alle geledingen van de maatschappij de druk van de bezetter aan den lijve waren gaan ondervinden. Niet alleen meer de joden probeerden de dreiging van deportatie te ontvluchten. Bij hen hadden zich gevoegd de vele werkers die voor de Arbeitseinsatz waren aangewezen en de steeds groter worden de groep verzetsstrijders. De ouderling Van Zanten, wiens ware naam luidde Frederik of Frits Slomp, was een gereformeerde dominee uit het oosten des lands. Door zijn provocerende preken had hij zich de gramschap van de Duitsers op de hals gehaald; hij moest dus onderduiken. Geconfronteerd met de noden van de vele lotgenoten die zijn pad kruisten was .hij met hulp van anderen begonnen om een netwerk van helpers op te bouwen. Zijn vele kerkelijke contacten stonden borg voor een grote groep betrouwbare landgenoten die zich letterlijk geroepen voelden om hun medemens te helpen en de bezetter zo veel mogelijk tegen te werken. Velen van hen waren op de een of andere manier al bezig met verzetsactiviteiten, maar een organisatie die op landelijk niveau kon coördineren bestond nog niet.

De satan moet vallen

Een van de eerste contactpersonen van Slomp was een inwoner van Zeist, Cary Stomp. Slomp en Stomp kenden elkaar uit het christelijke organisatieleven. Cary had een broer Paulus, die ambtenaar was in Enkhuizen. Daardoor ontstond de gedachte om in die plaats een steunpunt in te richten. En zo geviel het dat op een zondag in januari 1943 dominee Slomp, alias de ouderling Van Zanten, alias Frits de Zwerver, op de kansel van de gereformeerde kerk in Enkhuizen predikte over Lucas 10 vers 18: 'En hij zei de tot hen: Ik zag Satan als een bliksem uit de hemel vallen'. Vers 19: 'Zie. Ik geef u de macht om op slangen en schorpioenen te treden, en over alle kracht des vijands; en geen ding zal u enigszins beschadigen'.
De volgende dag vond er met enige betrouwbare kerkleden een vergadering plaats in het verenigingsgebouw 'Pro Rege'. Bij een aantal van de aanwezigen was het plichtsgevoel groter dan de vrees voor de bezetter. Zij besloten mee te werken en daarmee was de eerste officiële afdeling in West-Friesland van de Landelijke Hulp aan Onderduikers opgericht. De organisatie zou bekend worden als de LO.
Al snel bleek dat het werk van de helpers steeds omvangrijker werd. In de eerste jaren van de oorlog was het nog maar een gering aantal mensen dat zich moest verschuilen. Het in bescheiden mate knoeien met distributiebescheiden was vaak al voldoende. Goedwillende ambtenaren 'vergaten' het om overledenen uit te schrijven, lieten papieren verdwijnen of vervalsten op kleine schaal hun bestanden. Door een aantal maatregelen van de bezetter groeide in 1943 de schare van onderduikers echter in hoog tempo. Steeds meer arbeiders weigerden om in Duitsland te gaan werken, voor de nog aanwezige joden werd het leven onhoudbaar, militairen moesten zich voor krijgsgevangenschap melden en zeer veel studenten zagen zich gedwongen om het openbare leven vaarwel te zeggen omdat ze geen loyaliteitsverklaring jegens de bezetter wilden tekenen. Velen van de vervolgden doken niet zo zeer onder om tegen de vijand te werken als wel om niet mee te werken; eerder een passieve dan een actieve houding.

Knokploegen

Met de toename van deze ondergrondse gemeenschap adressen, voedsel, kleding, papieren en geld zo groot dat er op andere schaal moest worden gewerkt. Daarvoor werden naast de LO-groepen,' die voornamelijk onderduikadressen regelden, de knokploegen, KP's, gevormd. Ze bestonden uit jonge mannen die De taak van de KP's was niet duidelijk omschreven maar onder andere lag hun werk in het vervoer van onderduikers, het bevrijden van gevangenen, het ontvreemden van officiële papieren zoals identiteitsbewijzen, stamkaarten en bonnen en het 'herverdelen' van levensmiddelen die voor de Duitsers lagen opgeslagen of die door profiteurs tegen grof geld werden aangeboden. Het lid zijn van een knokploeg had wel iets romantisch: het stelen van de onderdrukkers en het helpen van de onderdrukten. Dat er aan de bezigheden grote gevaren waren verbonden realiseerden velen zich vaak te laat. Zoals een van de jongens het later formuleerde: "Je had niet het idee van dood te kunnen gaan. Een kogel deed geen pijn, die ging door je heen". Toen hij later zwaargewond in de sneeuw lag zou de werkelijkheid pas tot hem doordringen.

De 10 in Enkhuizen

In Enkhuizen bestond de eerste LO uit de eerder genoemde ambtenaar Paulus Stomp - hij zou de LO-districtleider worden - de directeur van het arbeidsbureau Willem van Dijk, de hulpprediker A.J. Bos - doorgaans 'kandidaat Bos' genoemd omdat de echte dominee A.J. Boss heette en dus een bijna-naamgenoot was - de schoolhoofden Gerrit Appelhof en Jan Hommes, de journalist Klaas Norel en de drukker en uitgever Jan Lenters. Voorts deden het hoofd van de Nachtveiligheidsdienst Sas Sietses en de koster Jan Visser veel praktisch werk.
De uit de omgeving van deze mensen gerecruteerde knokploeg bestond uit zeven man. Daar was eerst Tom Kranenburg, kelner op de Staverse boot en koerier van het illegale blad Trouw, dan Ted of Theo Laagland, zoon van een rijkspolitieman en al in 1942 bezig met het helpen van onderduikers, voorts de onderduikers Dirk Wierings, Piet de Vries, Galmt Molenhuis, Hendrik Kruiing en Nico Werkman. Kranenburg was getrouwd en woonde min of meer als oppasser in het huis van de ondergedoken burgemeester van Hoogkarspel, Middelhof. Laagland woonde thuis en de onderduikers, op De Vries na, waren in de kost bij de zuster van Tom in een huis aan de Oosterhavenstraat
Het is ondoenlijk om de vele medewerkenden te noemen die ook op enigerlei wijze betrokken waren bij het verzetswerk: de gastgezinnen die grote risico's liepen, de koeriers, de velen die letterlijk in het verborgene werkten en wier namen soms toevallig naar boven komen maar die meestal nauwelijks meer zijn te achterhalen.
Een van de eerste operaties die de jonge KP kreeg opgedragen, betrof het gemeentehuis van Venhuizen. Het was bekend dat daar in de kluis een grote hoeveelheid distributiebescheiden lag opgeslagen omdat Venhuizen als centraal verdeelpunt voor een groot aantal gemeenten in de omgeving was aangewezen. Met zeven man ging men op pad. Kranenburg en Laagland zouden ,aanbellen. Zij kenden de situatie in Venhuizen. Laagland had namelijk verkering met een van de meisjes die op het gemeentehuis werkten, Annie Smit. Daardoor wist hij dat burgemeester Honijk de sleutel van de kluis onder zijn hoede had. De anderen: Wierings, Molenhuis, Werkman, Kruiing en De Vries moesten in eerste instantie op de achtergrond blijven.
Eerst ging een luikje in de voordeur open. Door de duisternis waren de vermomde mannen niet goed te zien. Een smoes echter deed het slot helemaal verwijderen. Tom en Ted stormden naar binnen en de burgemeester probeerde ze tegen te houden.
In die jaren lag er bij vele huizen zeil in de gang en bij deftige mensen zoals burgemeesters was dat zeil goed gewreven. Dat was ook bij de familie Honijk het geval. De vloer ging als een glijbaan werken. Letterlijk en figuurlijk raakten de drie mannen uit evenwicht. Honijk schreeuwde om hulp. Toen bleek pas dat hij die avond niet alleen thuis was; hij had visite. De gasten kwamen op het lawaai af en begonnen mee te schreeuwen. Dat was teveel voor de overvallers. Men blies zonder buit de aftocht.

De bevrijding van Barend Mes

De tweede actie van de KP-Enkhuizen was aanzienlijk professioneler van opzet. Zij zou volledig slagen. Helaas hebben de gevolgen van deze operatie vrijwel het einde veroorzaakt van het eerste verzet in Hoorn en Enkhuizen. Door toeval, argeloosheid en overmoed konden twee groepen bijna volledig worden opgerold. Het Algemeen Nederlandsch Politieblad van 16 september 1943 vermeldt het volgende: "In de nacht van 31-8 op 1-9-1943, te omstreeks 3.45 uur, is een gewapende overval gepleegd op het raadhuis te Hoogkarspel. De drie aanwezige leden van de luchtbescherming werden gekneveld, terwijl de telefoon onklaar werd gemaakt.
De overval geschiedde door 4 gemaskerde, nog jeugdige personen; twee van hen waren met een vuistvuurwapen bewapend. Een arrestant is door hen uit de cel bevrijd "
Als signalement van de gevangene wordt nog vermeld: "... ong. 1,80 m, blonde wilde haardos, onverschillig uiterlijk, enigszins waggelende gang. Zijn rijwiel, hetwelk beneden in het raadhuis stond, is eveneens verdwenen. " En dan volgt ook nog het signalement van het rijwiel.
De bevrijde arrestant, de 25-jarige Barend Mes, was een belangrijke, ondergrondse figuur. Als voormalig sergeant van het Nederlandse leger had hij de aanwezigheid van de Duitsers vanaf het begin van de oorlog al niet kunnen verkroppen. Dat had onder andere geleid tot een gewapend treffen met een WA-man. Nu was hij opgesloten op last van de SD, de Duitse Sicherheitsdienst, verdacht van vervalsingen van persoonsbewijzen.
Het gaat in het proces verbaal om vier bevrijders. Die waren het raadhuis binnengedrongen. Anderen stonden op de uitkijk. Het pistool van Tom Kranenburg, een Duitse Sauer, en een alarmpistool vormden de bewapening. Naast Dirk Wierenga was ook dokter Wytema uit Westwoud aanwezig; hij moest de bevrijde Mes vervoeren.

Verraders in een kast

In Enkhuizen waren in de loop van 1943 de activiteiten van de LO-groep toegenomen. De directeur van het Arbeidsbureau, Van Dijk, was voor de organisatie een belangrijk man. Hij beschikte over de documenten en stempels die nodig waren om mensen buiten de Arbeitseinsatz te houden. De betekenis van het bureau was voor de Duitsers ook wel duidelijk en daarom hadden ze als bewakers enige handlangers aangesteld. Een van hen was een notoire NSB-er, Hendrik Godefrooi. Hij was de voorman van de partij in Enkhuizen en alom gehaat. Anders lag het met de twee politiemannen Teunisse en Rook. Zij hadden de op Duitse leest geschoeide opleiding in Schalkhaar gevolgd maar waren redelijk in Enkhuizen geïntegreerd en werden, helaas, min of meer vertrouwd. Later zou blijken dat Rook in rechtstreeks contact met de SD stond.
Van Dijk besefte niet dat alleen zijn functie al een reden was om hem extra te laten observeren door zijn personeel. Godefrooi kon dan ook zonder problemen een kast gebruiken die grensde aan de kamer van de directeur. Daarin waren alle gesprekken in die kamer te volgen.
In september 1943 was het dat Sietses een bezoek bracht aan Van Dijk. Er moet veel besproken zijn want op dinsdag 12 oktober bereikte Sietses, Van Dijk, Hommes, Lenters, Norel en Stomp een uitnodiging om eens even bij burgemeester Broere langs te komen. Zij wisten niet dat deze met tegenzin, maar onder druk van Godefrooi, de SD in Amsterdam had ingeschakeld.
De argeloosheid won het van de achterdocht want Sietses, Van Dijk, Hommes en Lenters kwamen opdagen. Door hun functie was voor hen een gesprek met Broere routine. De anderen wisten door toeval de dans te ontspringen. Norel was op reis en is daarna onmiddellijk ondergedoken en Lenters kon, in het stadhuis, door een medewerkster van de gemeente, Zwaantje van Goor, worden gewaarschuwd. Hij verdween snel door de achterdeur. Stomp was die dag naar de "Beurs" in Zaandam. 's Avonds werd hij in Hoogkarspel uit de trein gehaald door een van de KP-ers. Zijn tas met papieren gaf hij mee voor de Enkhuizers en zelf dook hij onder. Deze tas zou later een ramp veroorzaken.
De rest van de opgeroepenen vond in de burgemeesterskamer de beruchte SD-er Emil Rühl tegenover zich, een directe ondergeschikte van Willy Lages.

De Beurs

Voor een goed werkende landelijke organisatie was directe en bij voorkeur mondelinge communicatie een eerste voorwaarde. Daarvoor had dominee Slomp al van het begin af zogenaamde beurzen georganiseerd. Naar analogie van handelsbeurzen waren dit plaatsen voor vraag en aanbod. Afgevaardigden van La-districten kwamen met beschikbare krachten en gezochte beroepen. Hier was een ondergedoken timmerman in de aanbieding, daar was een landarbeider nodig. Vanaf de tweede helft van 1943 had Noord-Holland periodiek op verschillende plaatsen zo'n beurs. De gegevens die werden uitgewisseld stonden toch nog vaak op papier. Daarbij werd weliswaar met schuilnamen gewerkt maar desondanks was de inhoud voor velen levensgevaarlijk.

Het eerste transport

Sietses, Van Dijk en Hommes waren gearresteerd en naar Amsterdam vervoerd. Achteraf is het wonderlijk dat men zonder enig verzet door een paar Duitsers in een luxe wagen kon worden meegenomen. Ook is het onbegrijpelijk dat de staat van paraatheid in Enkhuizen niet tot het uiterste werd opgevoerd. Er was maar weinig fantasie voor nodig om te weten dat de SD na een arrestatie in staat was snel gegevens los te krijgen. Een paar voormannen doken onder maar Wierings van de knokploeg liet zich zelfs de volgende dag niet zo snel bang maken. Het zou zo'n vaart niet lopen.
De tas met LO-papieren was op het onderduikadres bij de zuster van Kranenburg terechtgekomen. 's Avonds werd hij niet opgeborgen in de speciaal daarvoor gemaakte bergplaats.

Het tweede transport

De jongens hadden misgerekend. Op donderdag 14 oktober werd dominee Arend Jan Boss om 6 uur van zijn bed gelicht. Hij was - helaas voor de man - de verkeerde dominee: de kandidaat Bos was wel gevlucht. Even later verscheen de arrestatieploeg bij het kosthuis van Wierings, Kruiing, Werkman en Molenhuis. Alle vier werden gearresteerd. Ook de tas werd gevonden!
Koft daarna zijn in Hoorn en Zaandam veel verzetsmensen opgepakt. Ted Laagland en Piet de Vries wisten de dans te omspringen. De laatste kon in een trouwkoets Enkhuizen ontvluchten.
Een wonderlijk goed afgelopen onderneming was daarna de operatie die Laagland op touw zette om zijn vrienden te bevrijden of tenminste bij te staan. Achterop de motorfiets van een LO-relatie, Bram Sluis, volgde hij de voor deze gelegenheid gevorderde vrachtwagen waarin de arrestanten geboeid werden afgevoerd.
Daarbij verloren ze de auto nog uit het oog omdat de begeleiders, Rook en Teunisse, onraad bespeurden en in Purmerend wat collega's optrommelden. In Amsterdam wisten ze de wagen weer op te sporen. En zelfs de poging om Kranenburg te spreken lukte. Rook voerde wel trouw orders uit maar was waarschijnlijk niet in staat om zelf initiatieven te nemen. Hij liet zich overbluffen.
Helaas waren de gesprekken tussen arrestanten en bewakers tijdens de reis al veel te openhartig geweest. Er was de politiemannen zelfs aangeboden een onderduikadres voor ze te zoeken. Niemand had nog door dat juist zij de handlangers waren van de SD.
De gevolgen van het oprollen van het Enkhuizer verzet waren dramatisch. De meeste gevangenen hebben tot het einde van de oorlog in concentratiekampen gezeten. Tom Kranenburg en Dirk Wierenga zijn op 20 mei 1944 op de Waalsdorper Vlakte gefusilleerd. Tom haalde in de afscheidsbrief aan zijn ouders psalm 27 aan: 'Zo ik niet had geloofd dat in dit leven mijn ziel Gods gunst en hulp genieten zou, "Wacht op de
Heer,. godvruchte schaar houd moed" Dirk Wierenga schreef aan zijn ouders: ';4ls
jullie deze brief krijgen ben ik reeds hierboven. Treur niet, ik heb gedaan wat ik doen moest':

Het werk gaat door

Het arrestatie van het grootste deel van de Enkhuizer organisatie was niet het einde van het plaatselijk verzet. De slag was groot maar zette ook anderen aan om verder te gaan. Bovendien hadden zich op het platteland groepen gevormd die het eenmaal begonnen LO-werk onverdroten voortzetten. Het kon ook niet anders. Velen waren inmiddels afhankelijk geworden van het werk van de ondergrondse.
Naast de weggevoerden waren er in de loop van 1943 in Enkhuizen al veel meer mensen betrokken geraakt bij het verzetswerk; sommigen werkten zelfstandig, anderen maakten deel uit van de kring waartoe ook de gearresteerden behoorden. Zo werd er al vanaf mei 1943 een illegaal blad uitgegeven: "De Klaroen der Bevrijding". De makers waren Sam Keesman, Adrie Groot en Ben Lenters. Dan was er de onderduiker uit Ede, Piet Smit. Ook hij opereerde sedert mei in Enkhuizen. Hij nam enige tijd de leiding van de Enkhuizer LO over maar vertrok in juni 1944 naar Amsterdam om in een spionnagegroep te werken. Door uitpeiling van zijn radio werd hij tenslotte opgepakt. Na de aanslag op Rauter is hij op 8 maart 1945 bij de Woeste Hoeve gefusilleerd
Het vooroorlogse zuilenstelsel van Nederland was er de oorzaak van dat in kringen met een eigen politieke of kerkelijke signatuur vaak binnen de eigen gelederen de hulp aan onderduikers werd georganiseerd. Van selectie van ondergedokenen zelf was daarbij overigens geen sprake.
Die verzuiling gaf soms voordelen. Men werkte onafhankelijk van elkaar en de losse relaties tussen de groeperingen waren voor de vijand moeilijk te achterhalen. Waar in Enkhuizen het verzet begonnen was in voornamelijk gereformeerde kring, lag de basis in Alkmaar meer bij de katholieken, terwijl in Hoorn het vooral de socialisten waren die een organisatie hadden opgezet. Na de oktoberarrestaties moest het werk opnieuw georganiseerd worden; daardoor en door de gezamenlijke ervaringen was er van zuilen al gauw geen sprake meer.
Zo was er in Enkhuizen de familie Fluitman. Vader Fluitman was de katholieke collega van de weggevoerde meester Hommes. De beide schoolhoofden hadden een goede band. Daarom heerste er bij de zeer anti-Duitse Fluitmannen schrik en ontsteltenis over het einde van de gereformeerde verzetsgroep. Veel leden van deze grote familie waren al op de een of andere manier bij het verzet betrokken. Onderduikers en vluchtelingen vonden er altijd een plaats.
Een van de kinderen, Adrie Fluitman, doorgaans aangeduid met de schuilnaam Flip, zou geroepen worden om leiding te geven aan een nieuwe knokploeg. Maar dat was pas later, in juni 1944. Een ontmoeting met de strijder van het eerste uur, Ted Laagland, was de aanzet. Niet omdat Flip het graag wilde, wel omdat hij niet anders kon. Maar eerst zou een knokploeg uit een andere kring nog een klus opknappen.

De tweede overval op het gemeentehuis van Venhuizen

Ambtenaren die ten bate van de LO met distributiebescheiden hadden gerommeld waren gedoemd om eens door de mand te vallen. Dit gold zeker voor een gemeenteambtenaar in Venhuizen, de Andijker Dick Kooyman. Toen dan ook inspectie dreigde, schakelde hij de Venhuizer LO-man Dick Laan in en door diens bemiddeling kwam hij bij de Fluitmannen terecht. Een overval op het raadhuis zou de sporen moeten uitwissen. Maar er was nog geen nieuwe knokploeg in het gebied. Toch moest er worden ingegrepen.
Het waren dan ook vertegenwoordigers van de pas opgerichte Alkmaarse KP die op zondag 26 maart in het huis van Laan bijeenkwamen om de operatie voor te bereiden. Iedereen was zenuwachtig; het zou een van de eerste zware opdrachten worden. Na grondig overleg en een verkenning van de routes vertrok men.
Op dinsdag 28 maart 1944, 's middags om 15.45 uur, verschenen er enige nette heren met een Opel bij het raadhuis. Met de hulp van Kooyman kostte het weinig moeite om binnen te komen. De overval was een feit. Iedereen werd gesommeerd de cel in te gaan, ook de verloofde van Kooyman, Annie Schrickx, die zogenaamd van niets wist. Dat zij voor de sleutel van de kluis had gezorgd werd door niemand vermoed. Helaas was de permanente bewaker, de politieman Key, zo onhandig om een gebaar naar zijn wapen te maken. Dat werd hem noodlottig. Hij werd neergeschoten. Nadat hem eerste hulp was verleend, bracht een auto van garage De Rie hem naar Hoorn. Later, in een gesprek met de 'eigen' KP, zou hij zeggen: "Jongens, had me maar gewaarschuwd. Ik kende die mensen niet."
Van vijf mannen werden later in het politieblad de signalementen beschreven. De groep bestond uit de leider Fritz Conijn, Pierre de Bie, Jacobus Frencken, Ber Reuier en een gedeserteerde Duitser, Karl Weinreich, die de bijnaam 'Duitse Kareltje' had. De buit was groot. Met de auto en op fietsen verdwenen de overvallers; in hun gezelschap bevond zich Dick Kooyman, dat was van te voren afgesproken. Volgens het politieblad werden er onder andere vermist: 1340 schoenenbonnen, 440 fietsbandbonnen, vele tienduizenden voedselbonnen, stempels, zegels en het pistool van Key. Het Opeltje werd nadien niet meer gesignaleerd. Wel reed er kort daarna een grote gesloten veewagen in de buurt!!
De hele buit werd naar Blokker gebracht waar de Enkhuizer LO-man Kees J.Schuit was ondergedoken. Hij zorgde verder voor transport. .
De familie van Kooyman is kort daarna gearresteerd. De Audam berichtte op 12 april: 'Als Repressivmasnahme wurden die Angehorigen des pflichtigen Kooyman fetstgenommen und als Repressivhaftlinge des KL. Herzogenbusch herstellt.' Gijzelaars dus. Annie Schrickx werd ook streng verhoord maar zij kon aannemelijk maken dat ze niet bij de overval betrokken was en werd vrijgelaten. De Kooymannen hebben een verblijf in verschillende concentratiekampen overleefd.

De nieuwe KP

De behoefte aan een ploeg in de eigen omgeving was met de overval in Venhuizen duidelijk aangetoond. Steeds groter werd het leger van onderduikers dat voedsel en bonnen nodig had, steeds vaker moesten er mensen worden bevrijd. :,Arrestaties waren levensgevaarlijk, niet alleen Voor de gearresteerden maar ook voor hun omgeving. Het vermogen van de SD om gegevens los te krijgen was al te vaak aangetoond.
Flip Fluitman was inmiddels districtleider van de LO-Drechterland geworden. Hij en Ted Laagland waren geleidelijk aan ervaren verzetsstrijders. Zij zouden de kern vormen van de nieuwe knokploeg. Na enige tijd was de groep uitgegroeid tot een hechte commando-eenheid die op afroep beschikbaar was. Tot de vaste kern behoorden al gauw Constant (Joep) Rieter, Steef Meyer, Sjaak Stroet, Klaas (Ko) Singer, Gerrit (Bennie) Gerritsen, Kick Bohler, Simon (Trenk) Kooter, Guus (Dick) van Vliet, Jan (Harry) Licht en Klaas Bras. Veel jongens kwamen uit de omgeving en hadden moeten onderduiken. De meesten waren op den duur beter bekend bij hun schuilnaam dan bij hun echte voornaam. De eerder genoemde Barend Mes werkte vaak mee. maar had toch ook zijn eigen ploeg in Wijdenes en later in de Zaanstreek.

Recruten

Om een indruk te geven van de wijze waarop soms zeer jonge jongens in het verzet terecht kwamen, volgt hier het verhaal van Steef Meyer en Joep Rieter uit Nijmegen. Beiden waren op het moment van de invasie, 6 juni 1944, pas zeventien. Beiden hadden een hekel aan Duitsers en bedreven sabotage op kleine schaal. Steefs broer was een 'knoeiende' ambtenaar geweest en zat nu ondergedoken in het Westfriese Onderdijk.
Er van uitgaande dat een verzetsstrijder zonder pistool niet goed kon functioneren had Steef in de cabine van een tankende Duitse vrachtwagen een wapen met munitie 'gevonden'. Joep wilde er ook een. Nu waren er wel pistolen in Nijmegen maar bij elk pistool hoorde een Duitser. Het plan werd dan ook uitgedacht om zo'n Duitser van zijn wapen te ontdoen op het moment dat hij niet zo alert zou zijn. En dat kwam nog al eens voor in het Kronenburger park. Daar, op de bankjes, werd wat afgevreen.
De jongens gingen dan ook het park in en inderdaad daar zat een stel. Steef zou de man bedreigen met "Hande hoch" en Joep zou het wapen afpakken. Het viel anders uit. Net toen ze de bank naderden, ging het paar wandelen. Snel handelen was nodig; helaas was de coördinatie zoek. Joep sprong de Duitser op de nek maar de grote vent begon te vechten. Het pistool van Steef ging af en de soldaat viel op de grond. Met medeneming van het gezochte pistool renden de jongens weg, een gillend meisje achterlatend.
De volgende dag verschenen er mannen met honden in de straat waar de jongens woonden. Het werd tijd om te vluchten. Zonder papieren en met de wapens vertrokken ze met de trein richting West-Friesland want daar ergens moest Steefs broer zitten. Door de controlerende Duitsers in de trein werden ze over het hoofd gezien; ze zagen er te jong uit om verdacht te zijn.
Bovenkarspel was het station vanwaar ze dachten het makkelijkst in Onderdijk te komen. Dat was dus het voorlopige eindpunt. In het dorp stapten de jongens een slagerswinkel binnen en vroegen of ze een fiets konden lenen. Al gauw was de slager er achter wat de bedoeling was. Gelukkig was hij van de goede kant. Bovenkarspel was in die dagen een centrum van verzet waar tientallen een schuilplaats hadden gevonden. De familie Mathot, die een belangrijke rol speelde in de LO, werd gewaarschuwd en zo kwamen de jongens onder de hoede van de Westfriese ondergrondse. Hun eerste duikadressen lagen in het Westeinde en Bovenkarspel. Steef kwam bij de familie Kuin. Daar ontmoette hij de latere mevrouw Meyer-Kuin. Via Ted Laagland werden ze tenslotte voor de knokploeg gerecruteerd.

Het eerste onderkomen

Juist in de periode dat de nieuwe knokploeg operationeel zou worden, vond er boven Hoorn een merkwaardig ongeval in de lucht plaats. Op 7 juli 1944, 's morgens om acht uur, raakten twee B 17 -bommenwerpers elkaar. Zij waren, met vele tientallen, op weg naar Duitsland. Van alle bemanningsleden kwamen er twaalf om het leven en bereikten er acht met hun parachute de grond. Slechts een van die laatsten, Arthur Brown, slaagde erin zich voor de Duitsers verborgen te houden. Na een zwerftocht van ongeveer tien dagen langs de spoorlijn en de Zuiderdijk werd hij gevonden bij het erf van de boerderij van Thamis Commandeur aan De Hout bij Venhuizen. Bij de Commandeurs, een grote familie waarvan de moeder een paar jaar daarvoor was gestorven, stond het leven in het teken van hulp aan de medemens. Hun instelling was sterk anti-Duits - het jongste dochtertje heette Wilhelmientje. Er waren al enige onderduikers, waaronder een Duits jodinnetje. Nadat de kinderen Commandeur de piloot achter een hooi-opper hadden ontdekt, lag het voor de hand om de ondergrondse in te schakelen. De contacten met de LO in Venhuizen waren uitstekend. Via de verzetsman Freek Luider kwam men in contact met Flip Fluitman en zijn ploeg. Al snel werd het voorstel gedaan om de boerderij van Commandeur als het centrale onderkomen van de KP van Flip in te richten. Arthur Brown werd kort daarna door de koerierster Kokkie Wittebrood naar Alkmaar gebracht. Daar heeft hij nog een rol gepeeld in het Alkmaarse verzet waarna hij via een ontsnappingsroute naar het bevrijde zuiden is gebracht.

Weer een bevrijding uit het raadhuis

Een van de eerste opdrachten van de nieuwe ploeg was een actie die sterk overeenkwam met de bevrijding van Barend Mes in augustus 1943. Het was nu een jaar later en weer zat er iemand die door de bezetter van 'fraude' werd verdacht in het Raadhuis van Hoogkarspel opgesloten: Piet Spanjaart.
In het najaar van 1943 had de SD met een geraffineerde operatie, die bekend stond als "Silbertanne", veel onrust veroorzaakt. Als represaille voor het liquideren van gevaarlijke NSB-ers was een moordcampagne begonnen. In de nacht werd bij vooraanstaande burgers, die als anti-Duits bekend stonden, aangebeld. Als de deur openging werd direct geschoten. Ook in West-Friesland veroorzaakte dat slachtoffers. De populaire verzetsarts Wytema werd zo op 2 juni vermoord. De angst in Hoogkarpel en Westwoud was groot, mede door de talloze huiszoekingen. Bij een daarvan was een vervalst paspoort ontdekt en het spoor leidde naar het raadhuis van Hoogkarspel. Daar werd op 25 juli genoemde Spanjaart gearresteerd en in de cel opgesloten.
De leider van de LO-Hoogkarpel, Siem Kok, riep dezelfde avond zijn medewerkers bijeen. Men wilde echter 's nachts niet ingrijpen omdat de bewaking dan bestond uit de betrouwbare politiemannen Stein en Kes; die moesten zo veel mogelijk buiten verdenking blijven. Er werd uiteindelijk besloten om de volgende dag een bevrijdingsactie uit te voeren. En voor zulke acties was de knokploeg gevormd. De uitvalsbasis was het huis van de bierbottelaar Smit, het onderduikadres van Ted Laagland en de vader van de al eerder genoemde Annie.
Bekend was dat om negen uur de politiemannen naar huis gingen. De door de Duitsers aangestelde locoburgemeester Naastepad zou dan invallen tot de gevangene om omstreeks half tien zou worden afgevoerd. In dat half uur moest Naastepad buiten het raadhuis - aan de praat gehouden worden. Siem Kok nam die taak op zich. Vier man voerden rond negen uur de operatie uit: Ted Laagland, Barend Mes, Steef Meyer en Joep Rieter. De deur werd gekraakt en Spanjaart verdween. Om tien uur vonden de Duitsers, die de gevangene kwamen ophalen, een lege cel.
Korte tijd daarna werd het raadhuis nog eens door de KP bezocht, nu overdag. Zonder veel problemen kon Kick Bohler de stempels en zegels meenemen die nodig waren om persoonsbewijzen helemaal aan de eisen te laten voldoen.

Het uniform

De ploeg beschikte al gauw over een SD-uniform. Dat was het resultaat van een geplande liquidatie. Uit Andijk, waar een sterke LO-afdeling veel onderduikers had verborgen, kwam op een dag de verontrustende mededeling dat er een SD-man was geplaatst. Men vermoedde dat hij daar zat als vooruitgeschoven waarnemer. De man was in de kost bij een oud echtpaar. Het plan was om hem daar te overvallen en hem dan blijvend uit te schakelen. In de nacht ging een kleine groep op pad. Het was niet moeilijk om de vijand te overmeesteren. Het bleek een schriel, Belgisch jongetje te zijn dat volgens zijn kostbaas onder bedreiging geronseld was om bij de SD te dienen. Hij zou geen vlieg kwaad doen.
Toen de man zijn uniform had uitgetrokken bleef er zo'n zielig scharminkeltje over dat niemand het over zijn hart kon verkrijgen om hem neer te schieten. Achteraf is iedereen blij dat het zover niet is gekomen. Zonder slachtoffer maar met uniform vertrok de groep. De kleinste van het stel, Kootje Singer, was voortaan gedoemd om de SD-er te spelen.

De derde overval in Venhuizen

Op 2 september 1944 was het nog een keer raak in Venhuizen. Ditmaal was de sleutel in een met lakstempels verzegelde enveloppe 's nachts bij de politieman Kuit in huis opgeborgen. Ted kende de man en wist hem te overreden om de enveloppe een nacht uit te lenen. Dat was niet makkelijk: "Man, ze schieten me hartstikke dood". Maar een verwijzing naar zijn carriere na de oorlog deed de man tenslotte zwichten.
Zo gingen zes man en een vrouw op pad. Ted, Barend, Joep en Sreef hadden als versterking Guus van Vliet en Jan Licht mee en niet te vergeten Annie Smit. Ook zij was in het bezit van een pistool. Iedereen had gymschoenen aan. Er was ook een politie-uniform, geleend van Kes. Dat droeg Barend. Door zich uit te geven voor een agent van de dagbewaking kon hij makkelijk binnen komen. Steef en Joep boeiden de burgerbewakers, Ted vernielde de alarminstallatie en Barend leegde de kluis en zorgde voor braaksporen aan het slot
Verder werd met de aanwezige lak en de stempels de sleutel weer verzegeld. Kuit vond hem om zeven uur in zijn brievenbus. Voor de buit had men zeven postzakken nodig die op fietsen werden meegenomen. Na afloop werd er nog verlopen olie over de straat gegoten.
Bij de broer van Barend, Klaas Mes in Wijdenes, werd alles opgeslagen. Daar bracht men ook de rest van de nacht door. Tenminste zesduizend bonkaarten en vele vergunningen voor banden, schoenen en kleding had de actie opgeleverd.
Toen op een van de volgende dagen een gedeelte van de buit naar Alkmaar moest worden gebracht was dat de taak van de koerierster Sjaan (Carla) Fluitman. Dick van Vliet zou mee fietsen. Onderweg werden ze achterop gereden door een Duitse vrachtwagen. De chauffeur was een aardig mens en bood een lift aan. De fiets met de goedgevulde tassen werd ingeladen en na veel vriendelijkheden onderweg nam men in Alkmaar afscheid.

Na Dolle Dinsdag

Ondanks de vele op zichzelf werkende groeperingen die zich met het verzet waren gaan bezighouden, was er in september 1944 toch een redelijke vorm van samenwerking bereikt. Allerlei structuren waren opgezet, mede met het oog op de tijd na de bevrijding die, naar men verwachtte, nu wel gauw zou komen. Er verschenen ambtelijke instructies van de Binnenlandse Strijdkrachten, de BS. Vanuit hoofdkwartieren gingen er berichten naar gewestelijke commandanten. Geleidelijk aan ontstond er een ondergronds bestuur met een eigen leger. In zijn correspondentie onderscheidde het zich alleen door het weglaten van namen. Flip was inmiddels commandant van Sectie IV; een van de zeven secties van Gewest 11. De tegenstanders gingen zich ook anders gedragen. De eenvoudige NSB-er wachtte er zich wel voor om ongunstig op te vallen. De Duitsers waren ook realistisch geworden. Er was zelfs regelmatig telefonisch contact met de Ortskommandant van Enkhuizen. Tussen de regels door had hij laten blijken dat, als men zich niet al te provocerend gedroeg, hij ook redelijk zou blijven. Zijn tolerantie werd al gauw op de proef gesteld.

De zuivelfabriek in Twisk en de ijsfabriek in Enkhuizen

Een zeer begerenswaardig doel voor de ondergrondse waren de voedseldep6ts van de Wehrmacht. In gebouwen waar gekoeld kon worden, zoals ijsfabrieken en zuivelfabrieken, lagen grote voorraden vlees en zuivel opgeslagen. Zo ook in de zuivelfabriek van Twisk en in de ijsfabriek in Enkhuizen. Een buit in natura had een groot voordeel boven papieren en distributiebescheiden. Met voedsel kon er direct aan een vraag voldaan worden. Feitelijk was, na de spoorwegstaking, in Noord-Holland de hongerwinter begonnen. Vooral bejaardenoorden en ziekenhuizen kregen het zwaar. Ook in de grote steden stagneerde de bevoorrading. Bonnen verloren hun waarde; er was geen voedsel meer.
Via de LO's werden de knokploegen ingeschakeld om de royale reserves van de Duitsers te plunderen. De bestellijsten lagen vaak al klaar. De eerste grote kraak van de groep van Flip was het leeghalen van de zuivelfabriek van Twisk op 10 november 1944. Men wist dat daar een grote voorraad kaas van de Wehrmacht lag opgeslagen. Vanaf Wervershoof waren twee schuiten op weg gegaan, aan boord de LO-Leider van Zwaagdijk Piet (Pierre) Dudink, Piet Schoenmaker en Siem Kok. Naast de fabriek woonde burgemeester Teer.
Oorspronkelijk werd hij in Twisk wel gewaardeerd maar door zich teveel met het Duitse beleid te vereenzelvigen was hij in de fout geraakt. Toen om half elf 's avonds de vaste kern van de KP arriveerde en aan het werk sloeg, ging bij Teer het licht aan. Twee mannen, Ted Laagland en Ko Singer, de laatste in het SD-uniform, werden door Flip naar het woonhuis geleid. Daar werd Teer aangepraat dat de Wehrmacht was begonnen de fabriek leeg te halen omdat een overval van het verzet werd verwacht. De zwaarbewapende Ted en Ko moesten bij de telefoon zitten omdat de Ortscommandant uit Alkmaar kon bellen. De smoes werd geloofd, althans de burgemeester gedroeg zich ernaar. Hij trakteerde de mannen zelfs op hangop.
Toen na twee uur het sein kwam dat de klus was geklaard werd nog even de telefoonlijn doorgeknipt: 8 9 ton kaas is die nacht naar Opperdoes gebracht en daar in zuurkoolvaten verstopt.
In de avond van 19 november kwamen rond acht uur, bij Appelhof op de Kuipersdijk te Enkhuizen, de mannen van Flip bijeen: Pierre Dudink, Sjaak Stroet, Kick Bohler, Steef, Joep en Flip zelf. Ook was er in het gezelschap een Andijker, Hielke Bultsma . Andijk had veel onderduikers en de LO daar had de KP gevraagd om de ijsfabriek aan de Zuiderboerenvaart te kraken. Bultsma had door de polder al een route uitgezet met 'stullenstokken' en bossen stro.
De gereformeerde Appelhof, verzetsman van het eerste uur, ging voor in gebed. Daarna vertrok de ploeg. Door de tuin van Pijo Sluis, achter de ijsfabriek, kon men ongezien naderen. Twee polderschuiten lagen klaar om de spullen naar Andijk te brengen. Dudink en Bultsma zouden het vervoer regelen. Vanwege het lawaai moesten ze met de kloet tot buiten de vestingwallen varen. Daarna ging het met de motor verder langs de 'wegwijzers' in de polder. De buit was zo kolossaal dat het vaartuigen bijna water maakten.

De voormalige ijsfabriek in Enkhuizen

Op maandag verschenen er in Enkhuizen overal aanplakbiljetten waarin burgemeester Broere opsomde wat er werd vermist. Op straffe van 'de meest strenge maatregelen' werd de bevolking verplicht om voor donderdagavond 23 november ten stadhuize de volgende levensmiddelen in te leveren: 15260 eieren, 701 kg vlees, 535 kg worst, 1075 kg boter en 636 verduurzaamde worsten van 1,25 kg elk. Uit de risicogroep van vooraanstaande burgers werd een comitee gevormd. Met geld, wat voedsel en veel goede woorden werden de gevolgen afgekocht. Waarschijnlijk hebben de gematigde instelling van de Ortskommandant en de inmiddels in het verschiet liggende, naoorlogse gevolgen voor de burgemeester zelf, erger voorkomen. De volgende zondag spuwde de vader van Pijo, Abraham Sluis, tijdens de maaltijd zijn gal over de onverantwoordelijke elementen uit de ondergrondse die de levens van onschuldige burgers op het spel hadden gezet. Hij had niet door waar de worst vandaan kwam die op zijn bord lag. Later zijn nog de zuivelfabrieken van Binnenwijzend en Wervershoof gekraakt.

Droppings

De geallieerden hadden zuidelijk Nederland bevrijd en de verbindingen met het verzet waren daardoor sterk verbeterd. Omdat de bevrijding van de rest van het land stagneerde werd het zinvol gevonden om de ondergrondse van wapens te voorzien. Dat gebeurde door middel van droppings.
In West-Friesland werden daartoe vaste afwerpterreinen ingericht. Ze hadden alle codenamen: Laloe bij Hem, Sally bij Wijdenes, Oliver in Zwaagdijk, Winnipeg bij De Hout en de beroemde Mandrill aan de Zomerdijk C-3 tussen Wognum en Spanbroek. Verder lagen er nog enige in het westen van West-Friesland. Elk terrein had een eigen commandant. Het tijdstip van afwerpen werd met codezinnen via Radio Oranje doorgegeven. De bestemming was ook al van te voren geregeld. Zo moesten de wapens soms naar de boerderij van Mansholt in de Wieringenmeer, soms naar verzetscommandant Arie (A.c.) de Graaf en soms nog verder.
Van de toen opgeleverd, is niet alles geregistreerd. Een paar kunnen we beschrijven.
Rond oktober waren Steef en Joep gedetacheerd bij de droppingsploeg van Mandril!. Barend Mes was daar ook, onder andere als wapeninstructeur. Bij een van die instructielessen werd Joep nog in zijn been geschoten. Het was 'gelukkig' maar een vleeswond.
Op een nacht zou er weer worden gedropt. Alles werd in gereedheid gebracht. De alleen naar boven schijnende verlichting werd op het veld geplaatst en het wachten kon beginnen. Plotseling verscheen er een groot vliegtuig. De afgesproken letter in morse werd met een lantaarn omhooggeseind en al gauw daalde ei, een regen van parachutes naar beneden. De beide lichtgebouwde jongens hadden de opdracht om te uit te kijken naar een valscherm dat heel langzaam daalde, daar zou een lichte container aanhangen. En inderdaad, tussen de vele parachutes was er een die achterbleef. Al het materiaal werd naar een boerderij gesleept en uitgepakt, het lichte pak bleef dicht. Vrachtauto's stonden al klaar om de buit af te voeren. Alleen dat ene pak bleef achter. Na afloop mocht dat ook worden opengemaakt en toen bleek waarom er zo'n lichte container was meegegaan. De inhoud bestond uit snoep, sigaretten en andere versnapenngen.
Toch vonden de jongens het leven maar hard onder Barend Mes. Bij een van de bezoeken van koerierster Carla smeekten ze haar of ze mee terug mochten naar Flip.

Een bijna mislukte dropping

De eerste dropping voor Oliver in de nacht van 19 op 20 oktober zou bijna een fiasco worden. De piloot moet zich in de verlichting hebben vergist hebben want alle containers belandden naast de spoorlijn. Een paar kwamen er terecht op het veld van de al eerder genoemde NSB-er Naastepad. Een ging er door het dak van een boerderij. Dank zij politieman Kes werd de familie Smit gewaarschuwd; daar lag Flip met een verstuikte enkel. Zoon Wimpie werd naar Commandeur gestuurd. Onder leiding van Ted konden de KP-ers de meeste bussen bergen. Het zoeken werd aanzienlijk vergemakkelijkt door het al vroeg aanwezige bouwersvolk: 'longes, deer leit er nagdien". In de daaropvolgende nacht wisten Pierre Dudink en Siem Kok nog zes containers uit de Grote Wijzend bij veiling "de Eendracht" te vissen. Alleen de vier bussen bij Naastepad moesten worden prijsgegeven. Toen die Ted zag had hij wel door dat er meer aan de hand was. "Terrorist" beet hij de KP-er toe. Een zinspeling op zijn mogelijk verhaast einde, mocht Ted iets overkomen, deed hem verder wijselijk zijn mond houden.
De kap van de boerderij van Commandeur hing de volgende dagen vol met drogende parachutes.
Geoefend werd er ook met de nieuwe wapens, maar alleen binnen en dan nog als het buiten hard waaide. Als de wind rond de stolp loeide, kwamen de kogels van de stenguns fluitend door het strodak.

De crash bij Venhuizen

In de nacht van 5 op 6 november 1944 stortte in het Ijsselmeer bij ding uitgekeken en werd het verongelukken dan ook als eerste gewaar. Al snel waarschuwde Freek Luider de KP bij Commandeur om nog te redden wat er te redden was. Niet alleen wapens werden gezocht maar, had een van de mannen in zijn technische onschuld verkondigd, misschien was er ook nog wel brandstof voor de auto's. Met een bootje werd naar het wrak gevaren en inderdaad kwamen er wat wapens tevoorschijn. Op de terugweg bleek dat de Wasserschutzpolizei uit Enkhuizen op de fiets polshoogte kwam nemen. Er ontstond een vuurgevecht zonder slachtoffers en de mannen trokken zich terug op hun hoofdkwartier. De wapens werden in gereedheid gebracht en wachtposten uitgezet.
Korte tijd daarna naderde er over de Nieuwe Weg, uit de richting Hoorn, een open wagen met soldaten. Kennelijk was de boerderij van Commandeur niet verdacht want de Duitsers reden verder. Achteraf bleek dat de omgeving van het Oostergouw in Venhuizen was uitgekamd. Een Enkhuizer onderduiker werd daarbij aangehouden maar zijn schone, glanzende schoenen waren voldoende om hem te laten gaan. Van de zes bemanningsleden van het vliegtuig werden er vijf direct geborgen en later in Enkhuizen begraven. Na de oorlog bleek dat er nog een in het wrak was achtergebleven. Hij vond een graf in Broekerhaven.

De eendenkooi

Medio december bleek dat het goed zou zijn eens te verhuizen. Bij Commandeur raakte de voedselvoorraad op, wat vader Commandeur wist te verwoorden met: 'longes, de piepers benne op, jullie moste maar es verkasse". Als heel goede vrienden scheidde men. Het nieuwe onderkomen werd gevonden in een kippenboet bij de Eendenkooi van Gerrit Kanis in Zwaagdijk. Ted kende vanuit zijn voormalige werkkring de kooiker goed en toen hij dan ook met een kameraad kwam vragen of zij met de groep voor een paar dagen onderdak konden krijgen, gaf Kanis zich al gauw gewonnen. Hij had toch al een onderduiker.
Achteraf is pas gebleken hoeveel risico's mensen als Commandeur en Kanis hebben gelopen. Ondanks de voorzichtigheid die men in acht nam. De operaties werden meestal 's nachts uitgevoerd en de mannen gingen nooit in groepjes naar binnen. Teveel mensen uit de omgeving echter wisten of vermoedden wat er zich binnen de boerderijen en op de erven afspeelde. Bij dreigend gevaar konden de jongens altijd nog vluchten maar de vaste bewoners waren weerloos en aan de genade van verraders overgeleverd. Dat men dit wel degelijk besefte blijkt uit de bede van Thamis Commandeur toen er toevallig een auto van de Wehrmacht voor zijn poort stopte: "Oh Maria, help. " Voor kooiker Kanis gold dan ook nog dat hij verplicht was zijn vangsten aan de Duitsers te leveren. Daartoe kwamen er elke week Wehrmachtssoldaten op het erf.
De groep kreeg van Kanis een oude kippenboet tot zijn beschikking. Steef en Joep werden met karton van de papierfabriek in Enkhuizen aan het inrichten gezet: een slaapvertrek met strobedden en een dagverblijf. De ploeg bestond inmiddels uit elf man en een vrouw. Alie, de oudste dochter van Commandeur, was meegegaan als koerierster en kookster; zij kreeg een kamer in de boerderij.

Het dagelijks bestaan

De meeste jongens zouden onder normale omstandigheden een baan hebben gehad met een inkomen om in hun levensonderhoud te voorzien. Omdat ze geacht werden volledig beschikbaar te zijn voor de soms onverwachtse acties viel dat inkomen weg. Van een baan kon geen sprake zijn. Toch werd er een 'salaris' gegeven. Voor het geld zorgde de LO. Met vrijwillige of - bij profiteurs van de oorlog - gestimuleerde bijdragen werden kost en inwoning gefinancierd. Voedsel was door de beschikbaarheid van distributiepapieren en later door de overvallen ook niet een groot probleem. Flip echter was een strenge leider. Hij doorzag de risico's van een letterlijk vrijgevochten bestaan en hield de groep zo kort mogelijk. Mocht er eens een van de jongens wat al te ijverig 'georganiseerd' hebben dan moest hij bij de volgende actie thuis blijven.
Door de uitstekende identiteitspapieren was het verplaatsen geen probleem. Zo had Ted een officieel persoonsbewijs waaruit bleek dat hij Theodorus de Groot heette en uit Andijk kwam. Hij was zaadcontroleur bij Sluis en Groot. De papieren waren door een van de directeuren, Nanne Jan Groot, geautoriseerd. Bij een toevallige aanhouding door de landwacht bewezen zulke stukken hun dienst.

Een miskleun?

Op 31 october 1944 staat er in een "Mededeling van het Centraal Bureau aan de LO" het volgende: "ROOFOVERVALLEN
Men is op het ogenblik aardig op weg, de illegaliteit in ons land impopulair te laten worden. De overvallen op boerderijen van z.g. zwarte handelaren nemen hand over hand toe. .....
Het kan inderdaad nodig zijn bepaalde personen, die zich in deze tijd misdragen hebben op hun houding attent te maken, desnoods met kracht van wapenen. Maar ook hier dient met zorg en overleg te werk te worden gegaan en zeker in overeenstemming met de eer van de illegaliteit. "
Een twijfelachtig geval waar nooit een bevredigend oordeel over is gegeven, betreft de overval bij een boer in Binnenwijzend. De illegaliteit had gehoord dat deze man over een behoorlijke voorraad levensmiddelen beschikte, die hij tegen hoge prijzen verhandelde.
De volgende gegevens ontlenen wij aan een verzoek om 'bericht, beschouwing en raad' van de Districtscommandant sectie GIlI aan de plaatselijk commandant over een bijgevoegde brief. De brief was geschreven door een toevallige getuige die op het moment van de overval op de boerderij aanwezig was.
In de nacht van 5 op 6 januari 1945 werd er op de deur geklopt. Op vraag van de bewoner wie daar was, werd geroepen: "Sicherheitsdienst': De deur werd opengedaan en daar stonden drie personen, een in uniform. Ze zeiden dat de bewoner werd verdacht van zwarte handel en dat er een huiszoeking zou plaatsvinden. Ondanks protesten werd het huis doorzocht. Waarschijnlijk was al gauw duidelijk dat de 'Duitsers' weinig met de bezetter te maken hadden. Meegenomen tenslotte werden twee drachtige zeugen, zes schrammen - gecastreerde jonge varkens-, twee fietsen, graan, vlees, brandstof, boter en kaas. Merkwaardig was de inbeslagname van een botercentrifuge. Uit een later gevonden brief bleek dat de LO dit als 'straf' had bedoeld.
De correspondentie die hierop bitmen de ondergrondse volgde, bevatte argumenten voor en tegen de betrokken boer. De burgemeester van Wervershoof, Raat, prees hem de hemel in voor zijn hulp aan onderduikers - Raat was daar een van geweest en de LO verhaalde van vier toegezegde varkens die de organisatie nooit hadden bereikt. Waarschijnlijk is uit dit alles af te leiden dat het helpen van onderduikers het zwarte zakendoen niet in de weg hoefde te staan.

Nog meer acties

Er waren in de volgende weken nog meer operaties. Tien koeien, voor de Wehrmacht bestemd, werden in de nacht uit een boerderij gehaald. In deze periode werden ook de eerder genoemde zuivelfabrieken van Binnenwijzend en Wervershoof bezocht. Gedropte agenten vonden een schuilplaats en werden verder geholpen. Er waren wapentransporten. Bij schietpartijen raakten vrienden en vijanden gewond. Een enkele keer moest een gevaarlijke tegenstander, die te veel aan de weet was gekomen, worden uitgeschakeld. Zo werd Hauwert eens afgegrendeld om twee verzetsstrijders, Klaas Bras en Willy Veldhuis, te ontzetten die dreigden gearresteerd te worden. Bij het daaropvolgende vuurgevecht werd een SDer zwaar gewond.
Op 20 januari 1945 stortte door motorpech bij Midwoud een B 17 neer. Slechts een van de negen bemanningsleden, Cecil (Bill) Belton, wist zich te redden. Al gauw werd hij ondergebracht bij de knokploeg in de Eendenkooi. De bedoeling was dat hij 'gecrost' zou worden naar bevrijd gebied maar daarvoor moest hij eerst op de fiets naar Mandrill aan de Zomerdijk. Belton had echter nog nooit op een fiets gezeten. Het pad bij de kooi werd zijn oefenterrein. Toen hij min of meer was geslaagd ging hij tussen Flip en Trenk Koter opweg. Het moet een komisch gezicht zijn geweest. Uiteindelijk, na een verblijf bij het droppingsgebied op de boerderij van Schipper, heeft hij via Amsterdam zijn doel bereikt.

De houthakkers

De koude winter en de staking van de spoorwegmannen waren niet alleen verantwoordelijk voor een tekort aan voedsel. Ook het gebrek aan brandstof werd nijpend. Zelfs bij vitale voorzieningen als de gaarkeukens en de heel belangrijke stoomgemalen dreigde het werk te stoppen. Het gezag had zich dan ook genoopt gezien bomen te reserveren voor het instandhouden van deze publieke taken. Niet iedereen wist dat en alle burgers hadden het koud.
Op 22 januari waren in het besneeuwde landschap ongeveer dertig zagende en hakkende mannen bezig met het omhalen van de bomen langs de Houterweg te Hoogkarspel. Hun pech was dat ze werden opgemerkt door enige landwachters. Deze voor politietaken opgeleide NSB-ers hadden zich ontwikkeld tot fanatieke mensenjagers. Illusies over hun toekomst hoefden ze zich niet te maken, daarvoor werden ze te veel gehaat.
Voor de vijf landwachters was het eenvoudig om de houthakkers te arresteren. Een probleem was het transport naar Hoorn. Voorlopig moest het gemeentehuis van Hoogkarspel als gevangenis dienst doen. Twee van de NSB-ers zouden achterblijven om de groep te bewaken; de rest ging op de fiets naar Hoorn met enige gevangenen die een eigen rijwiel bezaten.
Al gauw bereikte de knokploeg in de Eendenkooi het bericht van het drama. Daar waren meestal enige mannen stand-by. In de wetenschap dat het voor eventuele onderduikers levensgevaarlijk was om te worden opgepakt, ontstond het idee van een bevrijdingsactie. Flip en Ted waren afwezig en met de vijf aanwezigen zou de operatie uitgevoerd moeten worden. De ploeg bestond uit Kick Bohler, Steef Meyer, Joep Rieter, Ko Singer en Sjaak Stroet.
Met stenguns in de fietstassen ging men op weg naar de uitvalsbasis: café Bantam. De naast het gemeentehuis wonende politieman Stein kreeg nog het advies om zich 's avonds ziek te houden; daarna begon het wachten. Het verhaal wil dat de tijd verder werd zoekgebracht met het spelen van boogie-woogie op de cafe piano.
Het plan was dat twee man aan de voorkant zouden staan, een man aan de achterkant en dat de overige twee luid en duidelijk zouden aangeven dat de operatie was begonnen. En zo geschiedde.
Plotseling klonken er salvo's, ruiten braken en de stukken kalk spatten binnen uit de muren. De beide landwachters raakten in paniek. Een liep met zijn geweer de voordeur uit en werd onmiddellijk neergeschoten. De andere kwam door de achterdeur naar buiten. Daar stond Steef. Omdat hij niet zeker was - een van de eigen mannen droeg ook een uniform - vroeg hij naar het wachtwoord. Er kwam geen antwoord en dus haalde hij de trekker van zijn wapen over ... en dat blokkeerde. De tegenstander had de gelegenheid om te schieten en het was twee keer raak. Een schot door een bovenarm en een schot dwars door een long. Steef viel terug achter een schutting. Daardoor had hij de gelegenheid om zijn pistool te pakken en toen er, tegen de maanverlichte hemel, een arm met een geweer in beeld kwam, schoot hij. Raak, dwars door de hand.
Dat was voor Steef het moment van de confrontatie met de werkelijkheid. Van de euforie van de onoverwinnelijkheid naar de rand van het bestaan. Kogels deden echt pijn en je kon er aan dood gaan.
Voor de direct betrokkenen liep alles goed af. De houthakkers konden naar huis, de KP kon weer verdwijnen en Steef werd met behulp van burgers naar het ziekenhuis in Enkhuizen gebracht. Traumatisch voor Hoogkarspel was de represaille. Op 6 februari stopte in het centrum een overvalwagen met Duitsers en vijf aan elkaar geketende mannen. In een boomgaard werden de gevangenen gefusilleerd. Ze hadden niets met Hoogkarspel te maken. Hun leeftijden waren 45,27,24,24 en 19 jaar.

De Duitsers

De houding van de gewone Duitse soldaten in het laatste oorlogsjaar was gericht op lijfsbehoud en het ongeschonden uit de strijd komen. Verschillende verschijnselen wijzen daarop. Zo kan het niet moeilijk geweest zijn om de schuilplaatsen bij Commandeur en bij Kanis te ontdekken als men er echt op uit was geweest. De Wehrmacht moet er echter van op de hoogte zijn geweest dat de droppings een zwaar bewapende tegenstander hadden opgeleverd. Een overval op de, open in het landschap liggende, Eendenkooi had zeker tot een bloedbad geleid. De zware mitrailleur die ooit bij Kanis in de huiskamer was opgesteld, de stenguns, de handgranaten en de bazooka's zouden veel slachtoffers hebben geëist. Alleen bij een directe aanval op de eigen troepen wilde men nog in actie komen.
Naast de al eerder genoemde opstelling van de Enkhuizer Ortscommandant wijst een simpel voorval ook in deze richting. Op een nacht was de knokploeg op weg in Bovenkarspel. Onverwachts stuitte men op een patrouille. Bij het licht van zaklantarens bleek het een groep jonge, bewapende Duitsers te zijn. Die wendden het hoofd af en ieder ging zijnsweegs. De vijand was bang! Alleen de fanatieke SD en de, ook door de Duitsers geminachte, landwachters bleven tot het einde gevaarlijk.

Het laatste onderkomen

Door de onrust die de bevrijdingsactie had opgeroepen was het niet veilig meer in de Eendenkooi. Men moest snel weg. De meeste wapens werden onder het ijs in een van de pijpen van de kooi geschoven. enige mannen doken tijdelijk bij particulieren onder. Ted Laagland verdween naar Schoorl. De daar aanwezige knokploeg zou met zijn hulp nog een aantal operaties uitvoeren.
Toen Kanis na het vertrek de sporen wilde uitwissen en het stro uit het slaapvertrek
verbrandde, klonken er regelmatig droge knallen, gevolgd door een fluitend geluid. Blijkbaar hadden de jongens nooit gebrek aan munitie gehad.
In de laatste fase was er voor de overgeblevenen toch nog een gezamenlijk kwartier. In de boerderij van Koster aan de Blokdijk werd een verblijfplaats ingericht, ook weer in een kippenboet. Grote, riskante operaties kwamen er niet meer. De rest van sectie IV van Flip werd over een aantal locaties verdeeld. Paraat om na de bevrijding mee te werken aan de vele taken die dan zouden opdoemen.

Een laatste drama en de bevrijding

Op 1 mei, kort voor de bevrijding, vond er in Zwaag nog een ellendig voorval plaats waar Flip direct bij betrokken was. Het ging niet om de knokploeg maar wel om andere leden van sectie IV. Vier mannen, waaronder de twee broers Dijkstra
(Ruurd en Gosse) uit Andijk werden door landwachters neergeschoten; Flip moest de familie op de hoogte stellen. Toen hij met de dominee het pad op kwam was het eerste wat vader Dijkstra vroeg: "Een, twee of alle vier?': En toen Flip het trieste nieuws vertelde was het enige wat Dijkstra uitbracht: "Heer, maak dat ik niet zondig". 4 mei werden de slachtoffers begraven. De euforie van de bevrijding vormde een onoverbrugbare tegenstelling met dit drama. Het verdriet kon dan ook de eerste tijd alleen maar worden verdrongen.
Met al zijn manschappen en materieel werd Fluitman naar Alkmaar gedirigeerd. Daar stonden hij en zijn vijftig mensen met hun overvalwagen, rodekruisauto, vrachtwagen, keukenvoertuig en vijf motorfietsen te wachten op de bevrijders. En net toen de colonne over de Kennemerstraatweg kwam langsrijden, ontstond er, op de plaats waar Flip was opgesteld, een opening in de stoet. De mannen zagen hun kans schoon, schoven met hun wapens in het gat en beleefden zo hun zegetocht.

Voor de knokploeg van Flip was de vrijheid begonnen.
TERUG NAAR OVERZICHT