TERUG
Operatie Grouse-2
Inleiding

In 1938 ontdekte Professor Otto Hahn in het Kaiser Wilhelm Instituut in Berlijn het verschijnsel kernsplitsing. Het bleek dat de combinatie van Deuteriumoxide (D2O) en uranium tot een controleerbare splitsing kon leiden. Dit proces maakte de ontwikkeling van kernernergie, maar ook van een kernwapen mogelijk.
De enige plaats ter wereld waar in die tijd op grote schaal Deuteriumoxide werd geproduceerd was in een fabriek in Vemork, gelegen in de Rjukanvallei in het midden van zuidelijk Noorwegen, aan de rand van het Hardangervidda plateau.
Deuteriumoxide, ook wel zwaar-water genoemd, was een bijproduct van het produceren van waterstof. Waterstof wordt gebruikt voor de productie van ammoniak wat op zijn beurt weer gebruikt wordt voor de fabricage van kunstmest.
Churchill geloofde aanvankelijk niet in de mogelijkheid van het produceren van “een sinister nieuw soort explosief waarmee de vijand vernietigd zou kunnen worden”. Alleen een handvol vooraanstaande wetenschappers was zich van het gevaar bewust. Albert Einstein had president Roosevelt al gewaarschuwd over de snelle vorderingen die gemaakt werden op het gebied van nucleair onderzoek in Duitsland. Daarop werd in Amerika het bekende Manhattan project gestart en werden grote sommen geld beschikbaar gesteld aan een groep geleerden die de achterstand op de ontwikkelingen die in Duitsland gaande waren in te lopen.
Tot opluchting van de Geallieerden was het de Franse chemicus Curie gelukt om de reeds geproduceerde voorraad zwaar water uit Noorwegen te smokkelen voordat de nazi’s het land binnenvielen. Via Nederland en Frankrijk werd het zwaar-water naar Engeland getransporteerd.
In Whitehall sloegen in mei 1941 alle stoppen door, de nazi’s wilden de productie van zwaar water in de fabriek van Norsk Hydro in Vemork opvoeren tot 500 kg per maand. Niemand hoefde zich af te vragen waar de nazi’s deze hoeveelheden zwaar water voor nodig hadden, namelijk de ontwikkeling van een atoombom.
Otto Hahn
Dit bericht was binnen gekomen via inlichtingen die verzameld werden door het Noorse verzet en het werd meteen geclassificeerd als Top-Secret.
Tegen het einde van 1941 kwam het bevel vanuit Berlijn om de productie te verdrievoudigen, er was nu geen twijfel meer mogelijk, Hilter zette alles op alles om de race om de atoombom te winnen.
De productie van zwaar-water stond onder leiding van Professor Leif Tronstad, hij kreeg van de nazi’s de opdracht om de installatie die nodig was voor de productie van zwaar-water uit te breiden om aan de vraag te kunnen voldoen. Tronstad probeerde op allerlei manieren de aanleg te vertragen en verontreinigde de reeds geproduceerde voorraad zwaar water met visolie. De nazi’s begonnen Tronstad te wantrouwde en op aanraden van Engeland vluchtte hij via het neutrale Zweden naar Engeland. Hier aangekomen werd hij benoemd tot hoofd van de sectieIV van het Noorse oppercommando. Sectie IV was verantwoordelijk voor de coördinatie van het verzamelen van inlichtingen en van sabotage acties in Noorwegen. Dit gebeurde in samenwerking met de engelse dienst SOE.

Special Operations Excutive was een geheime organisatie die tijdens WOII werd opgericht met het doel  “to set Europe ablaze” zoals Winston Churchill het uitdrukte. Dit werd bereikt door in de bezette gebieden guerrilla- en sabotageacties op te zetten, ook werden in deze gebieden geheime agenten gedropt die onder andere voor verbindingen met Engeland konden zorgen. SOE was dus de geijkte organisatie om een sabotage aanval op de zwaar-water fabriek in Vemork te leiden. Een groot nadeel was echter dat SOE geen agenten in het Telemarken gebied had, ook het vervoer van agenten naar het gebied was een probleem, Rjukan ligt namelijk 225 km van de Atlantische Oceaan en 225 km van de Olso fjord. Agenten zouden dus nog een lange weg af moeten leggen nadat men hen met een schip aan land hadden afgezet. Daarom werd besloten de sabotagegroep per parachute op het Hardangervidda plateau te droppen. Men moest dan na afloop van de actie naar Zweden zien te ontkomen, hoe was echter nog de vraag.

Het zat de planners van de aanval op de fabriek van Norsk Hydro plotseling mee toen in maart 1942 de 23 jarige Einar Skinnerland in Aberdeen aan wal stapte van een door hem en vijf andere jonge Noren gekaapt stoomschip Galtessand. Einar was geboren en getogen in de Rjukan vallei, kende iedereen in het gebied en door zijn functie als technicus bij Norsk Hydro kende hij ook veel mensen in de fabriek. SOE kon zich geen betere agent wensen, voor zijn ontsnapping naar Engeland had hij zijn werkgever gezegd dat hij zijn jaarlijkse vakantie opnam. In Engeland kreeg hij in 10 dagen tijd een verkorte agentenopleiding, inclusief het bedienen van een radioset, het werken met explosieven en het verkrijgen van informatie. In de nacht van 28 op 29 maart 1942 landde hij per parachute op de Hardangervidda. De volgende dag meldde hij zich weer vrolijk op zijn werk en vertelde zijn collega’s dat hij van een ontspannen vakantie had genoten. Alle Noorse agenten hadden een vogel als codenaam en die van Skinnerland was GROUSE, korhoender. Zijn operatie kreeg de titel Grouse-1.
Volgens Leo Marks, is Skinnerland opgehaald uit Noorwegen door Odd Starheim, een verzetstrijder van het eerste uur die mede verantwoordelijk was voor het tot zinken brengen van de Bismarck in een fjord in Noorwegen. Hij wist nog een aantal anderen mee te krijgen op de boot die hij kaapte om met Skinnerland weer terug naar Engeland te kunnen komen. De marconist van Starheim, Tomstadt, informeerde SOE over de komst van Skinnerland en Starheim en vroeg luchtdekking voor de boot aan.
Einar Skinnerland
(Naar overzicht)
(Volgende hoofdstuk)