HEINRICH KURT OTTO HAUBROK
VORGANG: Frl. COHEN - de BOER aus Scheveningen (Jüdin) -
Sie gehörte zu der Gruppe Juden, die versuchte, etwa im Jahre 1942/43 von Hoek van Holland mit einem Boot nach England zu gelagen. Die Juden, es handelte sich um: COHEN de BOER (Herman) aus Scheveningen (Vater), COHEN de BOER (Robert Hans) aus Scheveningen (Sohn), COHEN de BOER (Tochter) PARFUMUEYR (Hartog) aus Den Haag, Leidschendam, (Wolf) Van den BERG aus Den Haag und noch zwei mir jetzt namentlich nicht mehr bekannten, wurden durch die Küstenwache in Hoek van Holland festgenommen.Ein weitere Sohn (Paul Herman) konnte dabei fliehen, während PARFUMEUR bei seiner Festnahme Gift nahm und sofort starb. (die Angelegenheit ist durch BNV oder Niederländische Polizei eingehend untersucht und geklärt worden, weil die Juden verraten worden waren).
PARFUMEUR, der Gigt genommen hatte, trug bei seiner Festnahme in Hoek van Hollandmilitärische Berichte und Zeichnungen mit sich, die er beabsichtigte nach, England mitzunehmen.
Er erhielt damals den Auftrag, die Festgenommenen zu übernehemen und die Spionageangelegenheiten zu klären. dieses war für mich sehr einfach, denn PARFUMEUR lebte nicht mehr. Er war der einzige, der mit den Berichten zu tun hatte, die anderen Festgenommenen wusstennicht einmal - "angeblich" - von dem Vorhanden sein der Berichte. Ich konnte bald die Sache abschliessen, erhielt dann aber den Auftrag, die Juden an das Judenreferat zu überstellen. Bevor ich jedoch dieses tat entliess ich Frl. COHEN de BOER, ein etwa 17 jähriges Mädchen. Ich verpfichtete, den Nachbar der Familie COHEN de BOER in Scheveningen - es war ein Dr. Med. ANTSENIUS oder ähnlich aus Scheveningen - der sich bereit erklärte, für das Mädchen zu sorgen. Dabei teilte ich ihm mit, dasss er mich verständigen sollte, falls das Mädchen einmal irgendwelche Schwierigkeiten haben sollte. Zu leben hatte das Mädchen auch, denn ich hatte dafür gesorgt, dass der Hausrat der Familie COHEN - soweit er nicht bereits von der geplanten Anresise durch die Familie selbst verkauft wordenwar - für das Mädchen sichergestellt wurde. Darunter befand sich u.a. ein grosser Flugel. Über den Verbleib der Juden kann ich heute nichts sagen. Ich weiss nicht, wohin sie gekommen sind. Das was sache des Judenreferates - Sturmbahnführer ZÖPF -. Ich weiss allein dass die Tochter, die ich entlassen habe und mich für sie verbürgte, wieder zu Hause ist.
Fraulein Cohen de Boer und auch Dr. Antsenius wissen dass ich in dieser Sache mein Möglichstes getan habe, sie wissen auch, dass ich bei der Behandlung von Spionage Sachen keinen Unterschied zwischen Juden und Christen machte. Doch konnte ich die Überstellung der überigen Juden an das Judenreferat nicht verhindern, zumal die Angelegenheit durch den Tod des PARFUMEUR und die vielen Wertsachen, die die Juden bei sich trugen, zu sehr bekanntgeworden war. Von mir aus hätten sie, genau wie Fraulein COHEN de BOER, nach Hause gehen können, denn sie hatten mit Spionage nichts zu tun.
Zum Schluss muss ich noch bemerken, dass ich den Verrater der Juden - ich vermute jedenfalls, dass er mit dem Verrat etwas zi tun hatte - auch eingesperrt habe, er von den Juden ein Betrag von 10.000 Gulden angenommen hatte. Das Geld wurde beschlagnahmt. Es war ein Schiffer aus Hoek van Holland. Er hatte sich angebotendie Juden mit einmem Rettungsboot nach England zu fahren. Wenn er die Juden - nach empfang des Geldes, nicht selbst bei der Küstenwache verraten hat, so dürfte er aber doch vermutlich dabei seine Hand im Spiele haben. Genaues darüber kann ich nicht sagen. Doch ist die Verratsangelegenheit bereits heute durch Niederländische Instanzen geklärt worden.
Herman Cohen de Boer, geboren 18 oktober 1888 te Amsterdam, overleden 7 mei 1943 te Sobibor.



Paul Herman Cohen de Boer
, geboren 18 oktober 1917 te Amsterdam, vermoord 14 maart 1945 te Buchenwald. Hij woonde in Den Haag, studeerde en hij deed journalistiek werk. Was aangesloten bij de Landelijke Organisatie voor Hulp aan Onderduikers (LO)/Leidschendam-Den Haag. Verleende hulp aan onderduikers en was actief bij overvallen. Zijn broer Robert Hans deed een mislukte poging naar Engeland te ontkomen. Paul Herman Cohen de Boer is bij zijn activiteiten als jood herkend en verraden. Op 22 juni 1944 is hij in de Kettingstraat in Den Haag opgepakt en via de strafgevangenis Scheveningen en Westerbork naar Buchenwald op transport gesteld. Paul Herman had in het verzet de schuilnaam 'De Wit'. Hij werd herkend en verraden door iemand die hij kende uit zijn diensttijd.

Op de Van Aerssenstraat nr. 11 in Den Haag woonde de bekende Joodse verzetsman Paul Cohen de Boer, alias Paul Daudeux (?). Cohen de Boer stond in verzetskringen bekend als een 'vechter eerste klas' die vooral zelfstandig opereerde; pas in mei 1944 sloot hij zich aan bij het georganiseerde verzet. Hij was lid van de Orde Dienst, een landelijke verzetsorganisatie die voornamelijk bestond uit ex-militairen, en van de Landelijke Organisatie voor Hulp aan Onderduikers. Cohen de Boer voorzag vrienden, familie en onderduikers van de nodige papieren en levensmiddelen. In dat verband nam hij deel aan overvallen op postkantoren en politiebureaus, met het doel aan bonkaarten en vuurwapens te komen. In een poging aan de jodenvervolging te ontkomen probeerde Cohen de Boer op 13 december '41 samen met de Joodse advocaat en procureur Hartog Parfumeur en nog vijf personen via Hoek van Holland per boot naar Engeland te ontkomen. Door een fatale vergissing van Parfumeur werden ze door de Duitse kustwacht gearresteerd, waarbij Parfumeur het leven liet en Cohen de Boer ontsnapte door bij het eerste teken van verraad in het water te springen en zich verborgen te houden tussen de kant en een schip. Op 22 juni 1944 werd Cohen de Boer in de Kettingstraat in Den Haag opgepakt en via de strafgevangenis in Scheveningen en Westerbork op transport gesteld naar het concentratiekamp Buchenwald, waar hij op 14 maart 1945 op 27-jarige leeftijd om het leven kwam. Zijn naam wordt vermeld op de erelijst der gevallenen.'



Robert Hans Cohen de Boer
, geboren 18 september 1919 te Amsterdam, vermoord 9 oktober 1942 te Mauthausen, Oostenrijk. Woonde in Den Haag. Hij was student. Bij een poging naar Engeland te ontkomen, is hij op 13 november 1941 in Scheveningen opgepakt. Zijn broer Paul Herman Cohen de Boer zat in het verzet.



Hartog Parfumeur
, geboren 17 juni 1906 te Sneek, overleden 13 december 1942 te Hoek van Holland. Was van broep adcocaat en procureur. Op 13 december 1941 strandde een ontsnappingspoging van zeven vluchtelingen op de kade van de Berghaven. De leider van de groep, een joodse advocaat uit Leidschendam, beging de tragische vergissing om in het Hoekse hotel Caland, waarvan de eigenaar NSB'er was, vragen te stellen over de verdwijning van een reddingsvlet en de genomen veiligheidsmaatregelen rond de twee overgebleven reddingsboten. De Duitsers werden ingeseind dat er weer wat op handen was en zij voerden de bewaking op. Toen het gezelschap bij de Berghaven verscheen, werden zij direct door de Duitsers gearresteerd. De leider, Hartog Parfumeur, één der kopstukken van het joods verzet, nam direct een gifpil en overleed ter plaatse. In de paniek die daarop ontstond, ontkwam een meisje, dat met assistentie van het plaatselijke verzet via het Westland naar haar onderduikadres werd gebracht. Eveneens door de paniek ontkwam ook de heer Cohen de Boer.'



Dr. Arntzenius
. Kan het hier gaan om Alexander Karel Willem Arntzenius (29 april 1886 te Amsterdam -26 juli 1955 te Den Haag)? Hij is getrouwd met Liana Johanna van Boeschoten, op 1 juni 1920 te 's-Gravenhage, (ZH).



In het "Gastenboek" van het Oranje Hotel staat een Annie Cohen-de Boer vermeld, zou dit het meisje kunnen zijn waar Otto Haubrok het over heeft?


Mr. Wolf van den Berg, geboren 26 januari 1908 te Den Haag, werd op 30 juli 1942 in Auschwitz vermoord. Ruim een half jaar na het noodlottige voorval op de kade in Hoek van Holland.
Wolf van den Berg is op 13 december 1941 bij een poging naar Engeland te vluchten gearresteerd. Hij had documenten voor de Nederlandse regering bij zich. Hij werd opgesloten in de strafgevangenis van Scheveningen (Oranjehotel) en via het concentratiekamp Amersfoort naar Auschwitz gedeporteerd. Wolf van den Berg was ongehuwd.
De Duitse bureaucraten Willi Zöpf en Wilhelm Harster zeiden na de Tweede Wereldoorlog dat ze wel degelijk wisten dat ze meewerkten aan de massamoord op de joden. Toch zijn ook zij typische 'schrijftafelmoordenaars', net zoals Adolf Eichmann, die beweerde niets van het lot van de joden te weten.
Er zijn twee andere voorbeelden uit het Nederlandse bezettingsverleden. Deze medeplichtigen aan massamoord heetten Willi Zöpf en Wilhelm Harster. Zij stonden in 1967 voor de rechtbank in München.
Zöpf was als vertegenwoordiger van Eichmann in de bezette Nederlandse gebieden verantwoordelijk voor de logistiek van de deportaties. In navolging van NIOD-collega Hans van der Leeuw en jurist Daan Giltay Veth zie ik Zöpf niet als een ideologisch antisemiet uit persoonlijke overtuiging. Zöpf was een afgestudeerd jurist die uit liefhebberij fysiotherapeut was geworden. Hij was een nieuweling zonder enige politie-ervaring. Hij haatte joden niet, maar was blij toen de bevelhebber van de veiligheidspolitie Wilhelm Harster hem ongevraagd naar Nederland haalde. Als chef van het Judenreferat was Zöpf direct aan Harster ondergeschikt.
Toen Zöpf merkte dat hij in Den Haag echt moest werken, werd hij minder blij. Want hij hield vooral van filmen en filmmuziek schrijven. Omdat hij daarom zoveel mogelijk werk overliet aan zijn ondergeschikten, onder wie twee dames, kreeg zijn afdeling de binnen de Sicherheitspolizei twijfelachtige reputatie dat vrouwen er de dienst uitmaakten.
Nadat Zöpf was gearresteerd, schreef hij muziek en gaf hij gratis muziekles. Anders dan Eichmann beweerde hij niet dat hij over het lot van de gedeporteerden niets had geweten. Eind 1942, begin 1943 had Zöpf zich gerealiseerd dat zeer vele van de toen ongeveer 40.000 uit Nederland gedeporteerde joden in het oosten 'vernietigd zouden worden'. Hij had nog wel gehoopt dat dit niet zo was. Zöpf zei tijdens zijn proces dat hij toentertijd was gaan begrijpen aan massamoord medeplichtig te zijn. Zijn morele onderscheidingsvermogen was, in tegenstelling tot hetgeen Arendt suggereert, dus niet afgenomen.
Het tweede voorbeeld is dat van Zöpfs chef Wilhelm Harster. De gepromoveerde jurist Harster, bevelhebber van de veiligheidspolitie in Den Haag, was volgens NIOD-onderzoeker Nanno in 't Veld, een 'uiterst bekwame politieman' en een zeer goede organisator. Hij zei tijdens zijn proces dat zijn activiteiten op het terrein van de jodenvervolging slechts 5 tot 7 procent van zijn werktijd hadden gevergd.
Ook Harster was geen jodenhater uit persoonlijke overtuiging. Tijdens zijn proces gaf hij in een uitvoerige bekentenis toe dat hij vanaf het begin van de deportaties niet had geweten, maar wel had begrepen, dat de gedeporteerden 'in het geheel gezien' 'voor de dood bestemd' waren. Hoe hij aan dit begrip was gekomen zei hij er niet bij. In zijn slotwoord zei Harster met onmiskenbaar gevoel voor show te weten dat deze schuld hem voortaan zou begeleiden. Hij verzocht de vertegenwoordigers van de slachtoffers symbolisch zijn berouw en rouw in ontvangst te willen nemen.
Sprak Harster de waarheid of begreep hij dat hij maar beter kon proberen zijn rechters voor zich te winnen? Eén van de bij dit proces aanwezige medewerkers van het NIOD, Ben Sijes, meende dat Harster met diens bekentenis 'een goede indruk op de jury' wilde maken. Een jaar later hoorde Sijes van officier van justitie Huber 'dat de bekentenis van Harster niet geheel los te maken valt van suggesties die gedaan zijn met betrekking tot de door de officier van justitie te eisen straf'. Huber had tegen Harster vijftien jaar tuchthuis geëist, maar had blijkbaar laten doorschemeren dat hij eerder vrijkwam indien hij een volledige bekentenis zou afleggen. Door vijftien jaar te eisen zou Harster, met allerlei aftrek, na ongeveer een jaar vrijkomen.
En de even effectieve schrijftafelmoordenaar Harster bekende zijn aandeel in de massamoord al bij het begin van de deportaties in juli 1942 te hebben begrepen. Zijn bekentenis deed hij waarschijnlijk uit koele berekening en op initiatief van Huber. Er is op de generalisatie van Arendt dat schrijftafelmoordenaars 'vrijwel' niet weten dat ze misdadigers zijn, dus wel het een en ander af te dingen.

In 'Het Hoge Woord' schrijven prominente historici korte historische beschouwingen naar aanleiding van actuele ontwikkelingen. Dit essay is een bewerking en verkorting van de oratie die Johannes Houwink ten Cate, hoogleraar holocaust- en genocidestudies, op 8 mei 2003 uitsprak in de aula van de Universiteit van Amsterdam.                                                                                    ©Historisch Nieuwsblad 4/2003