Generaal van Oorschot heeft medegedeeld, dat hem altijd is verklaard, dat het bombardement van het Bezuidenhout te Den Haag ten doel had de emplacementen van de V-1 en de V-2 te vernietigen. Toen het Bezuidenhout was gebombardeerd bleek het een vergissing te zijn. Hoewel hij er veel moeite voor heeft gedaan om na te gaan waaruit deze vergissing bestond, is hem nooit gelukt. Hij denkt dan ook, dat het een fout is geweest van de vliegenier. Hij acht het mogelijk, dat het bombardement is uitgevoerd op grond van een verkeerde informatie, doch hij gelooft dat niet.

Het enige dat Klijzing er in de tijd over heeft gehoord, was een telegram uit Nederland met de vraag, of men in Engeland nu nog niet wist, dat Duitsland een paar honderd kilometer meer oostelijk lag.  Hij weet wel van berichten over de plaats van opstelling en bewaring van V-2 wapens in het Haagse Bos en op Wassenaars gebied, doch hierbij is het Bezuidenhout niet genoemd. Hij komt dan ook tot de conclusie, dat het bombardement een vergissing moet zijn geweest. Hij heeft geen enkele aanleiding om te veronderstellen, dat het anders zou liggen.

Ook Kas de Graaf weet slechts van bij het BBO binnengekomen berichten, welke een protest inhielden in verband met het bombardement van agenten, die hun verontwaardiging daarover hebben uitgesproken. Deze protesten zijn doorgegeven aan het Bomber Command. Hij kan zich dan ook niet voorstellen, dat een of ander bericht van een agent van het BBO de aanleiding tot dit bombardement zou zijn geweest, tenzij het een bericht is geweest waarbij de stellingen van de V-1 en V-2's werden opgegeven. Deze coördinaten waren echter goed opgegeven en werden bij het BBO en bij verschillende andere instanties gecontroleerd. Wanneer er dan ook een fout zou zijn gemaakt in de coördinaten, zou dit onmiddellijk zijn Gebleken. Als onofficiële verklaring heeft Kas de Graaf destijds in Londen gehoord, dat het een misrekening van de commandant van het eskader geweest zou zijn, terwijl bovendien de windkracht, die waarschijnlijk in verschillende luchtlagen verschillend was, verkeerd zou zijn berekend.

Een verklaring als zouden de Duitsers contact hebben gehad met de Engelsen via een illegale zender, waardoor Kriminal-Kommissar Frank berichten naar Engeland kon zenden, acht hij volkomen onzin. Hij begrijpt echter wel, hoe dit verhaal in de wereld is gekomenen, veronderstelt, dat de Duitsers contact hadden met een illegale zender in het Vredespaleis. Dit kwam, omdat in deze 'Draughts-Operatie' een tak van de organisatie werd gebruikt voor contra-spionage, bestaande uit personen, die met de Sicherheitsdienst freres-et-compagnons waren; zij liepen naar binnen, zij deden Duits; de Duitsers deden Hollands, zij gingen met elkaar om als broertje en zusje. Wanneer Breed (een V-mann) dat wist - wat helemaal niet onmogelijk is - is het heel verklaarbaar, dat hij dacht, dat de Duitsers via de zender de Britse dienst zouden kunnen beïnvloeden. Het laatste is volkomen illusoir, omdat Luitenant Cor van Paaschen, die zijn post in het Vredespaleis had, bewust de Duitse Gestapo, de Sicherheitsdienst, met zijn te velde gestelde aangestelde sub-agenten infiltreerde. Hij was zelf als sub-agent aangesteld (door agent Tobias Biallosterski); hij werd later telegrafisch tot agent benoemd en te velde beëdigd. Zijn sub-agenten gebruikte hij om te infiltreren bij de Duitsers; deze mensen hadden zijn opdrachten daar uit te voerenen hem te rapporteren. Het spreekt vanzelf, dat, wanneer uit deze bron het bericht kwam: het Bezuidenhout moet worden gebombardeerd, een man als Cor van Paaschen, die de gehele operatie leidde, die het Bezuidenhout uit zijn hoofd kent, die heel Den Haag en Nederland kent, die als in spin in het web zit, zonder enige twijfel op dat bericht niet zou reageren en het zeker niet naar Engeland zou doorsturen. Dat is volkomen illusoir. Kas de Graaf weet trouwens dat een vraag om het Bezuidenhout te bombarderen nooit bij het BBO is binnengekomen. De mogelijkheid, dat de Engelsen buiten het BBO om op grond van een soortelijk bericht het bombardement zouden hebben uitgevoerd, acht Kas de Graaf zeer onwaarschijnlijk, daar de Engelsen geen berichten kregen, die het BBO niet te zien kreeg, tenzij er stilletjes zij er eentje zouden hebben achtergehouden, hetgeen nooit is gebeurd. Dit soort van vragen om bepaalde coördinaten te gaan bombarderen, kwam wel binnen. Kas de Graaf zou zich niet kunnen voorstellen, dat de Engelsen enige aanleiding zouden hebben gehad om speciaal de vraag om het Bezuidenhout te laten bombarderen, als die over een zender zou zijn binnengekomen, stilletjes achter de houden.

Met de groep van Cor van Paaschen, de Groep-Pieter, die entrée had in het Vredespaleis, wordt wel verward de zogenaamde Vredespaleis-Groep. Pesoonlijk kent Cor van Paaschen de mensen van deze laatste groep niet. Deze zogenaamde Vredespaleis-Groep werkte niet in het Vredespaleis. Deze mensen hadden de gewoonte om in de omgeving of op het plein voor het Vredespaleis af te spreken, Ze hadden daar een soort contactpunt. Vandaar hebben zij zich zelf de Vredespaleis-Groep genoemd.

De Groep-Pieter had inderdaad contact met de Duitsers, maar de mensen die het contact met dezen onderhielden, kwamen nooit in het Vredespaleis. Hierbij was betrokken een Wehrmachts-inkoper, die alles bij de Duitsers gedaan kon krijgen. (Zie netwerk Cor van Paaschen). Dat contact had Cor van Paaschen natuurlijk nooit rechtstreeks. De mensen, die wel contact met de Duitsers hadden, wisten niet, waar Cor van Paaschen zat, Zij kenden hem wel en hij heeft regelmatig met hen gesproken. De Duitsers hebben niet getracht berichten via Cor van Paaschen naar Engeland te krijgen, want de man die tussen hem en de Wehrmacht-inkoper stond, wist wat hij wel en niet kon doorgeven. Het contact liep dus van de kant van Cor van Paaschen wel naar de Duitsers, maar het ging niet terug. De Duitsers konden wel eens dingen vragen, die voor de Groep-Pieter interessant warenom door te geven, maar stel bijvoorbeeld dat de Duitsers de plannen voor bombardement van het Bezuidenhout aan Cor van Paaschen c.s. zouden hebben doorgegeven, van zou Cor van Paaschen toch hebben gezegd: "Hoe komen zij erbij ons dat te vragen?" Wel heeft de Groep-Pieter verschillende telegrammen verzonden om te verzoeken, of de Engelsen nu eens wilden ophouden met die luchtpiraterij boven de stad. De veronderstelling dat het bombardement van het Bezuidenhout via de Groep-Pieter zou zijn uitgelokt, is volkomen onjuist.


Gerbrandy heeft over het bombardement op het Bezuidenhout verklaard, dat men van Engelse zijde heeft erkend , dat het een fout was en dat de betrokkenen werden gestraft. Men heeft verontschuldigingen aangeboden. Gerbrandy heeft er nooit iets van gehoord, dat een mededeling uit Nederland dit bombardement zou hebben uitgelokt. Het was duidelijk merkbaar, dat de betrokken Engelse minister van het feit, dat het bombardement  zou plaats vinden, volkomen onkundig was. Hij had er geen last (
opdracht) toe gegeven. Gerbrandy heeft op de vraag, of de Engelsen een verklaring hebben gegeven, waaraan de fout te wijten was, geantwoord dat de Nederlandse Regering van de Engelsen nooit  haring of kuit heeft gehad. Hij weet ook niet, of zij er een verklaring voor konden geven. Dat hebben zij wel gekund met betrekking tot het bombardement op Nijmegen. Men meende toen boven een Duitse stad te zijn, waarbij het geval zich voordeed, dat de squadronleader had moeten terugkeren en dat zijn opvolger afgeschoten was, zodat het squadron zonder goede leiding was. Bij het bombardement van het Bezuidenhout hebben de Engelsen in ieder geval gezegd, dat het een fout was.



Generaal van Oorschot heeft verklaard dat het BBO ook vrouwelijke agenten in Nederland heeft geparachuteerd. Sommige gedeelten van het ondergrondse werk werden beter door een vrouw dan door een man uitgevoerd. Van Oorschot weet niet meer welke speciale taak deze dames hadden. Hij merkt nog op, dat soldaten en politieagenten dikwijls vriendelijker tegen een dame dan tegen een heer zijn, hetgeen bij het vervoer van compromitterende stukken of wapens van belang is gebleken.

Kas de Graaf verklaart, dat er op dit punt een verschil van mening bestond tussen de Engelse dienst en de Nederlandse. Kas de Graaf was het niet eens met de Engelse mening, dat vrouwen niet uitgezonden moesten worden. (
Bij de Franse sectie van SOE dacht men daar blijkbaar anders over) Hij was van oordeel, dat dit wel moest geschieden. Er waren enkele uitstekende vrouwelijke agenten (wie?) Het is echter helaas bij twee vrouwelijk agenten gebleven (Jos Gemmeke en Frankie Hamilton), daar de anderen die het BBO gereed had, niet zijn uitgezonden.

Karel Klijzing heeft aan de commissie medegedeeld, dat de eerste vrouwelijk agent, die werd uitgezonden, in hoofdzaak is geparachuteerd voor 'black propaganda' en om de illegale pers behulpzaam te zijn met het maken van alle mogelijke dingen. Dat is in zekere zin mislukt, omdat die vrouw (
Frankie Hamilton) een been heeft gebroken bij de landing in Noord-Holland, deswege werd overgebracht naar een ziekenhuis in de buurt van Bloemendaal en daar tot het einde van de oorlog verpleegd is moeten worden (Onjuist, begin Februari 1945 is zij bij het hoofdkwartier van Biallosterski in Amsterdam-Zuid ingetrokken). In de tweede plaats is in het laatst van de oorlog een van de vrouwelijke agenten van het BBO gedropt met een speciale opdracht, zij moest namelijk trachten in verbinding te komen met Nederlanders, die in Duitsland werkten en die inlichtingen zouden krijgen of opdrachten zouden kunnen geven voor het verrichten van sabotage in Duitsland (Operatie Bonzo).




Jan Pieter Six, destijds chef-staf van de Orde Dienst (OD) heeft verklaard, dat hij slechts met één agent van het BBO, namelijk Hans Biallosterski (Tobias, of Hans Bruin) contact heeft gehad. Van het naar Nederland gezonden materiaal is volgens Six aanvankelijk althans niets bij de OD terecht gekomen. Als hij het goed heeft begrepen, was dit een uitdrukkelijke opdracht van de Regering, hoewel hij daarvan geen bewijzen heeft. De OD was naar de indruk van Six in de ogen van de Regering een instantie, die van plan was hier een militaire dictatuur te vestigen. Naar aanleiding hiervan merkt Six op dat men in Nederland toch niet kan zeggen, dat men met een stelletje gekken te maken heeft, waarmede iets dergelijks wel te proberen zou zijn. Mogelijk zou dit kunnen geschieden in een Zuid-Amerikaans of in een Balkanstaat, doch in Nederland niet. Men heeft dat vuurtje uitzuiver politieke overwegingen aangestookt. Van het hele geval is dit het minderwaardige, dat men dit politieke spel heeft gespeeld in plaats van hier eensgezind samen te werken. Hij weet hierover echter alleen, dat Koos Vorrink in 1946 in Nijmegen heeft verteld, dat hij de Regering in 1941 had gewaarschuwd, dat de OD hier een militaire dictatuur zou vestigen. Ondanks het uitdrukkelijke verzoek van Six heeft het BBO nooit met de OD in verbinding gestaan.

Nadat de BS-periode was aangebroken, was het dan ook niet meer nodig. Het is Six bekend dat voor die tijd - naar hij toen heeft gehoord van de Raad van Verzet en van de KP - die organisaties wel opdrachten hebben gekregen. Na de bevrijding heeft Majoor Dobson uit zichzelf tegen Six gezegd, dat het hem speet, dat hij niet had geweten, hoe de OD in elkaar zat. In dat geval had de OD kunnen rekenen op wapens en alles wat nodig was geweest. Het is dan ook één van de allergrootste grieven van de OD geweest, dat men eerst veel later wapens heeft gekregen. Wel had men aan de OD bericht, dat hij via de KP of Raad van Verzet deze wapens kon krijgen. Men kon dit echter wel zeggen, maar daarom geschiedde het nog niet, aldus Six.

De OD had reeds in 1942 afwerpterreinen opgegeven. Deze gegevens zijn bij de dienst van Kolonel de Bruyne terecht gekomen. De OD heeft later de aanvullingen opgegeven. Wat daarmee is gebeurd, weet Six niet. In Juli 1944 is men begonnen met wapens te zenden. Het BBO heeft dit gedaan aan twee groepen, waarmede het in contact stond; dat waren KP en RVV. Het BBO stond daarmee nog niet lang in contact, want in Juni 1944 heeft Six nog getracht contact te krijgen voor de KP, die geen enkele verbinding met Londen had en ook nooit had gehad. Daarover kan Six nog een telegram tonen, dat hij opstelde op verzoek van Johannes Post van de KP. Deze had hem gevraagd een telegram te zenden over hun werk, waarin tevens verzocht werd om een dertigtal wapens. Zo bescheiden waren zij, aldus Six, toen nog. Het kunnen er ook zestig geweest zijn; doel was tenminste iets te hebben. Hieruit krijgt men een beeld, hoe buitengewoon karig men toen in de wapens zat. Kort daarna heeft de KP een eigen verbinding gekregen met het BBO (
via wie?) en toen is het BBO, waarschijnlijk onder dwang der omstandigheden, vrij snel gaan bewapenen. Door Six is in September 1944 geprotesteerd, dat de andere groepen wel wapens kregen en de OD niet.

In deze tijd bestond de BS reeds, die op 4 September 1944 in het leven is geroepen. Op 7 September kreeg Six, nadat zijn verbinding enige tijd verbroken was geweest, weer verbinding met Engeland (
via BI agent Frans Dijckmeester en BBO agent Tobias Biallosterski?). Hij heeft toen in een vrij scherp telegram geprotesteerd, dat de OD geen wapens kreeg en daarop ook een vrij scherp telegram teruggekregen, waarin stond dat de OD deze maar moest halen bij de KP, of bij de RVV, die opdracht hadden hem de wapens te verschaffen. Dit gebeurde natuurlijk niet. Men kon er om vragen, maar men kreeg ze niet. Pas veel later, na 2 November 1944, toen de bevelsverhouding behoorlijk was geregeld en de gewestelijke commandanten autonoom waren, is men tot een vrij behoorlijke distributie van wapens gekomen, maar toen was het grootste kwantum geleverd en over wat gedistribueerd was, kon men niet meer de beschikking krijgen. In de periode van November tot December 1944 zijn ongeveer een 10.000 wapens uit Noord-Holland naar Amsterdam gegaan en daar verdeeld over de verschillende BS onderdelen, onafhankelijk tot welke groepen deze behoorden. Amsterdam-Noord was in KP handen, Amsterdam-Zuid in OD handen, Amsterdam-West was gemengd, van huis uit waren daar ook veel OD-ers. Hetzelfde gold, naar Six meent, ook voor Amsterdam-Oost.

De reden waarom aan de OD geen wapens werden verstrekt, kent Six niet. Hij heeft er wel verschillende gehoord, maar hij weet niet welke de juiste redenen zijn. Hij heeft vernomen, dat de Regering de OD geen wapens wenste te verschaffen; zij zou bang zijn voor de OD. Hij heeft verder van iemand van geallieerde zijde gehoord, met name van Majoor Dobson, dat men in Zuidelijke landen zulke slechte ervaring had opgedaan - men ging elkaar met die wapens te lijf en men gebruikte ze voor andere doeleinden - dat er was beslist, dat er maar twee groepen zouden worden bewapend, niet meer. Later, heeft Six gehoord, dat deze mededeling van Majoor Dobson een 'doekje voor het bloeden' was, maar hij kan niet beoordelen, wie het bij het rechte eind heeft.

In dit verband deelt hij nog mede, dat de KP hem verteld heeft, dat de eerste wapens zijn aangekomen te Rotterdam. De agent die in dit verband werd geparachuteerd had de uitdrukkelijke  opdracht dat die wapens niet mochten worden gegeven aan de OD. (
BBO agent Bert de Goede?) Hij heeft later deze agent ontmoeten heeft hem toen gevraagd, of dit juist was. Deze ontkende, dat hij een zodanige opdracht zou hebben ontvangen.

Gerben Wagenaar heeft verklaard, dat, naar hij meent, even voor het ontstaan van de BS de agent
Hans Biallosterski voor  de tweede maal naar Nederland is gekomen, onder meer voor de dropping van wapens. Hij is een van de contacten geweest, die zeer veel voor de wapenverzorging hebben gedaan. De wapendropping is op de duur bevredigend gaan lopen, behalve in enkele gedeelten van het land, waar het niet bevredigend is geweest als gevolg van een verkeerde opzet van de zaak en van verraad. Het is Wagenaar bekend, dat tijdens de bezetting de vraag aan de orde is geweest, of de verdeling van de wapens op behoorlijke wijze heeft plaats gevonden. Hij wijst er op, dat, wanneer daarover thans wordt gesproken, dit alleen een gevolg is van volkomen onbekendheid met de regeling, die bestond. De opdracht van de overkant, nadrukkelijk aangegeven in een telegram, was, dat de wapendropping plaats vond voor de Raad van Verzet, daar deze zich moest bewapenen en dat deze moest beslissen, of het noodzakelijk was andere organisaties van wapens te voorzien.

Van het begin af is het standpunt geweest, dat, waar de samenwerking in de BS was tot stand gekomen, het eerst die groepen bewapend moesten worden voor wie het het meest noodzakelijk was. In het begin heeft de OD wel gefoeterd, maar er was, van verzetsstandpunt bekeken, geen enkele reden voor. Wagenaar kan alleen zeggen, dat het optreden van de OD vaak tot moeilijkheden en ongelukken heeft geleid. De OD was niet tevreden over de aflevering van wapens en maakte er zich bezorgd over, dat de wapens werden afgeworpen op terreinen, waar de OD niets te vertellen had. De wapens kwamen terecht op afwerpterreinen, vanwaar ze gedirigeerd werden naar de plaatsen, waar zij nodig waren. De OD meende op zeker moment, dat er ook wapens in Friesland en Groningen behoorden te zijn. De Raad van Verzet was het daarmee eens, doch vond, dat daar dan ook een goede radioverbinding moest wezen. Deze was er niet en Wagenaar heeft met het oog op de gevaren, daaraan verbonden, geweigerd om door middel van de verbinding van de Raad van Verzet met de overkant  voor wapens aldaar te zorgen. Op een gegeven moment heeft men toch deze wapendroppings doorgezet, welke moesten plaats hebben via een radiocontact te Amsterdam (Biallosterski, veld Eva in Drenthe). Men heeft toen voor de wapendroppings een terrein gekozen, waar men niet in de gelegenheid was op het laatste moment, als er een kink in de kabel kwam, de overkant te waarschuwen. Men heeft kunnen zien, hoe het gegaan is! De algemene toestand in Friesland leende zich op dat moment ook niet voor. Er hadden steeds arrestaties plaats; de OD was reeds een keer opgerold in Friesland. Men is er toch toe overgegaan, terwijl de wapendroppings plaats vonden op het ogenblik, dat de zaak fout was. De overkant kon niet gewaarschuwd worden, omdat men niet de beschikking had over een zender. Zodoende vielen de wapens direct in handen van de Duitsers. Dat is tot tweemaal toe gebeurd.

Naar aanleiding van deze kwestie heeft Generaal van Oorschot verklaard, dat de Regering dikwijls wapens aan de OD wilde geven, maar dat het BBO en ook de Engelsen er op waren gesteld, dat de wapens aan anderen werden verstrekt. Het BBO redeneerde, dat wanneer ze aan de OD werden gegeven, ze niet werden gebruikt, terwijl de anderen deze wapens wel gebruikten. Men had het idee, dat de mensen van de OD, op enkele uitzondering na, gedurende de oorlog niet veel wensten te doen, maar zich wilden organiseren om bij de bevrijding op te treden en de orde te handhaven. Daarvoor wilden zij wapens hebben, maar voor het zover was, lagen al die tijd de wapens te roesten. In Engeland wilde men, aldus Van Oorschot, dat de wapens gedurende de bezetting werden gebruikt. Ook de Engelsen dachten hier zo over, daar dezen door de officieren van Generaal van Oorschot werden ingelicht. De Regering, althans de Minister van Oorlog (
van Lith de Jeude), was er echter voor de wapens aan de OD te geven, liever dan aan de ondergrondse beweging. De Minister van Oorlog zei tegen Van Oorschot, dat hij zo bang was, dat de wapens in handen zouden komen van de communisten. Van Oorschot had daarop geantwoord, dat dit hem niets kon schelen, als de Duitsers maar verdwenen; dan zouden zij later wel met de communisten afrekenen. Men was bang, dat men, wanneer men later zou terugkomen, een stel communisten tegenover zich zou vinden, voorzien van de wapens, welke men er zelf naar toe had gezonden.

Karel Klijzing hierover gehoord, heeft medegedeeld, dat de enige moeilijkheid, die het BBO met de SOE heeft gehad, hierin bestond, dat de veiligheidsafdeling van SOE de wapens niet wilde verstrekken aan een bepaalde groep in Nederland. In Nederland bestonden de OD, de RVV en de KP. Men had in Engeland in de voorafgaande jaren bittere ervaring en opgedaan met de verbindingen met Nederland. Men kende enigermate de doelstellingen van die drie verzetsgroepen en de OD werd door de Security van SOE Beoordeeld als te zijn zwaar gepenetreerd door de Duitsers, terwijl bovendien de doelstellingen van de OD door de Engelsen niet geacht werden te beantwoorden aan die van een verzetsgroep, welke zij nodig achtten in verband met de opmars van de geallieerde legers. Zij zeiden met andere woorden, dat de OD alleen als doelstelling had om eerst op te treden na de bevrijding en niet voordien. Daarna zijn er, volgens Klijzing enige moeilijkheden geweest met dezelfde Security van SOE over de RVV, omdat men niet zeker wist, of deze inderdaad een groep was, die daadwerkelijk verzet of sabotage zou willen plegen. In dit verband is er dan ook, naar hij meent in Mei, of begin Juni 1944, een bespreking geweest tussen bepaalde Engelse officieren en de toenmalige Minister van Justitie, Gerrit van Heuven-Goedhart, waarbij deze laatste zijn zienswijze heeft kenbaar gemaakt over de RVV. Dit hield verband met de huiverigheid van Engelse zijde om contact op te nemen met deze Nederlandse verzetsgroep. In dit verband merkt Klijzing nog op, dat de veiligheidsdienst van SOE iets anders was dan de Dutch Section van deze dienst, waarmede het BBO normaal contact had. De Dutch Section van SOE en BBO dachten over het leveren van wapens aan de OD anders dan de Veligheidsafdeling van SOE. Als deze er niet tussen was gekomen, had de zaak anders gelegen, daar men dan vrijer was geweest in zijn beslissingen.

Klijzing heeft toen, naar hij meedeelt, met Majoor Dobson afgesproken, dat men een foefje zou gebruiken. Dat foefje bestond hierin, dat het BBO de droppings voor de OD via agenten van het BBO, die op naam van de RVV waren gedropt, zou doen. Dit is geweest na October 1944, toen de BBO agent
Biallosterski verbinding had gekregen met Henri Koot en de staf chef (Six) van de OD. Daarna heeft Biallosterski hun verschillende droppingsvelden, welke hij ontvangen had van de OD, opgegeven. De meeste van die velden klopten niet; de verschillende punten, welke bedoeld waren, konden op vooroorlogse Nederlandse kaarten althans niet behoorlijk gevonden worden. Zodoende heeft het lang geduurd, voordat men via Biallosterski behoorlijke afwerpterreinen heeft gekregen. Die afwerpterreinen kwamen bij het BBO te staan op naam van Biallosterski, als agent van de RVV, waarvoor hij was gedropt, terwijl het in werkelijkheid afwerpterreinen van de OD waren. De verdeling van de wapens voor de OD, moest men, volgens Klijzing, aan Biallosterski overlaten.

Met deze regeling waren echter de interne moeilijkheden in Nederland niet opgelost. Klijzing had evenwel rekening te houden met de Engelse Veiligheidsdienst, welke hij moest trachten te omzeilen. De berichten echter, waarover de veiligheidsafdeling van SOE beschikte, klopten volledig met zijn persoonlijke opvatting. Hij is zelf, naar hij meedeelt, lid van de OD geweest. Hij heeft de oprichting in Den Haag meegemaakt en heeft gewerkt in de Groep Westerveld en in die van Joan Schimmelpeninck (
Oom Alexander) en overste Versteeg in Bussum, tot hij is ondergedoken in Juni 1942. De doelstellingen welke men in Engeland had ontvangen en welke hij in zijn rapport heeft uiteengezet, werden inderdaad besproken. Zij zijn dus blijkbaar ook naar Engeland gegaan. Deswege had de Engelse 'Security' het vaste idee: de OD zal eerst optreden na de bevrijding. Men heeft het daar evenwel niet door gehad, dat dit eigenlijk een dekmantel was voor het geval van een eventuele arrestatie door de Duitsers, zo is het althans in het begin opgevat door de mensen van de OD. Overigens waren zijn ervaringen van dien aard, dat hij er geen bezwaar tegen had naar de opvattingen van de veiligheidsafdeling van SOE te handelen. Hij wist, dat de OD zeer gepenetreerd was en zoals hij later van anderen gehoord heeft, was deze zelfs in 1944 nog steeds niet behoorlijk op poten gezet.

Kas de Graaf heeft aan de commissie verklaard, dat een van de grote opdrachten van het BBO was: de bundeling van de actieve illegaliteit. Hierbij kwam echter een probleem naar voren. er was een grote illegale groepering in Nederland, welke het BBO gaarne had willen inschakelen, namelijk de OD. Dit bleek echter om drie redenen niet mogelijk.

Ten eerste was de Engelse veiligheidsdienst van oordeel dat er een uitgebreide penetratie van vijandelijke spionnen in de OD had plaats gevonden.
In de tweede plaats werd de OD een veel te grote organisatie geacht voor het uitvoeren van directieven van de SOE die werkte met een kleine organisatie.

Bovendien bleek, dat de agenten van het BI in het algemeen een vast pied-a-terre hadden bij de OD en dat de OD voor zover hij dat werk deed, zich specialiseerde in het verzamelen en geven van inlichtingen aan agenten van het BI. Daarom meende Somer dat de OD niet toegankelijk mocht zijn voor andere agenten, die andere oogmerken dan het geven van inlichtingen nastreefden. Dit is inderdaad enige malen besproken en het is zover gekomen, dat Somer geautoriseerd meende te zijn het gebruik van de OD of de toegankelijkheid van de OD voor BBO agenten te verbieden of volkomen af te sluiten. Dit werd in die tijd aangevoeld als de voornaamste reden, waarom de BBO agenten geen actief gebruik zouden kunnen maken van de eventuele diensten van OD leden.

In verband hiermee had Kas de Graaf een tussenweg gevonden. Waar het de OD helaas niet kon contacteren, had het een andere wegen en middelen gezocht om de OD toch van wapens te voorzien, opdat hij eventueel straks onder geallieerde directieven ingezet zou kunnen worden nog voordat de bevrijding een feit zou zijn geworden. Dat zou moeten gaan via de ontvangstvelden, aangewezen door en bemand met BBO agenten, personen uit de RVV en de KP. Deze agenten hadden de opdracht er voor te zorgen, dat via deze verzetsgroepen een bepaald in de telegrammen aangegeven gedeelte van de wapens, welke gedropt werden, aan de OD zouden worden ter hand gesteld. Het is Kas de Graaf bekend, dat deze wapens aan de OD zijn overhandigd. Het is hem ook bekend, dat van OD zijde wordt geklaagd, dat vele van deze wapens verdwenen zijn, waarbij nog wordt toegevoegd de opmerking, dat ze in handen van communisten zijn geraakt, een opmerking die Kas de Graaf niet wil onderschrijven, aangezien het hem bekend is na lezing van de rapporten van Regionale commandanten, dat deze wapens wel degelijk in handen zijn gekomen van hen, voor wie ze bestemd waren en onder wie zich natuurlijk ook communisten bevonden. Mogelijkerwijze is de OD als gevolg van een natuurlijke jalousie de metier enigszins stiefmoederlijk bedeeld geworden. Ook meent Kas de Graaf zich te herinneren, dat er van de zijde van de Minister van Oorlog wel eens de vraag is gesteld, waarom de OD geen wapens kreeg. Hierop is toen door het bureau naar de Minister van Oorlog een lijst gestuurd, waarop stond hoeveel wapens de OD had gekregen. De veiligheidsdienst verbood het BBO echter regelrecht wapens aan de OD te droppen. Dit was bovendien onmogelijk daar deze dienst aan het BBO verbood agenten naar de OD te sturen, Het parachuteren van wapens kon alleen geschieden onder leiding van deskundigen en de deskundige leiding werd uitgeoefend door de agenten van het BBO. De diepere grond, aldus Kas de Graaf, van de beslissing van de Britse veiligheidsdienst, die hierin het geallieerde commando adviseerde, was, dat de verzetsprincipes van de OD niet strookten met die van het geallieerde oppercommando, en dat het daarom ook niet op de weg van dit commando lag om wapens voor de OD te droppen. Maar na veel besprekingen, welke het BBO met zijn Britse opposite numbers heeft gevoerd, is men eindelijk aan Britse zijde er van overtuigd geworden, dat de OD iets moest krijgen, vooral omdat het zo'n grote organisatie was met vele militairen of ex-militairen. Toen is dit soort van compromis, dat voor het BBO met heel moeite ter tafel is gebracht, tot stand gekomen en zo goed mogelijk uitgevoerd.

Kas de Graaf heeft deze kwestie enige tijd geleden besproken met Kok, Six en Caljé. Zij hebben toen over al deze punten van gedachten gewisseld en ook over de vraag, welke plaats de OD in het verzet heeft ingenomen. Zij zijn daarbij tot de conclusie gekomen, dat de OD wel degelijk de Regeringsopdracht had om gedurende de vacuumperiode de orde te handhaven, maar dat die een veel minder belangrijke plaats zou hebben ingenomen dan door het BBO te Londen werd gezegd en dat het bestaan van deze Regeringsopdracht geen aanleiding had mogen zijn voor de Britse Security om de OD wapenzendingen en BBO agenten te onthouden.

Bij een volgend verhoor heeft Karel Klijzing verklaard, dat de droppings voor de OD in overleg met Majoor Dobson via de agent
Biallosterski gingen, die voor de RVV was geparachuteerd. Het niet willen leveren van wapens aan de OD door de Engelsen, gebeurde in hoofdzaak in het tijdvak Mei-Juli 1944, maar in September 1944 kwamen de papieren anders te liggen door het geval Arnhem. Aanvankelijk in de zomer van 1944 onderschreef Klijzing de opvattingen van de securit-sectie, maar in September 1944 waren zijn opvattingen in zoverre gewijzigd, dat hij van mening was, dat de toestand radicaal was veranderd in die zin, dat hij meende dat zo veel mogelijk wapens in Nederlandse handen moesten komen; of deze nu bij mensen van de OD, van de RVV of van de KP zouden komen, kwam er toen niet meer op aan, omdat deze drie groepen waren overkoepeld door de BS. Toen heeft Klijzing met Dobson afgesproken, dat zij het foefje zouden gebruiken, waarover hij het in zijn vorig verhoor heeft gehad.

In September 1944 zal de security-afdeling van SOE het ook wel gemakkelijker hebben opgevat, omdat toen van SHAEF de algemene opdracht kwam zo veel mogelijk wapens te droppen en de Binnenlandse Strijdkrachten zo veel mogelijk te bewapenen. Waarschijnlijk waren in September 1944 de bezwaren van de security-afdeling van SOE ook niet meer zo groot; er is niet meer over gesproken.

Oorspronkelijk had de security-afdeling eveneens bezwaren gemaakt tegen de RVV. Er is toen in Mei of begin Juni 1944 een bespreking geweest tussen bepaalde Engelse officieren en de toenmalige Minister van Justitie, Gerrit van Heuven-Goedhart, waarbij deze zijn zienswijze heeft kenbaar gemaakt over de RVV. Na dit gesprek met Van Heuven-Goedhartwaren de bezwaren van de Engelsen tegen de RVV van de baan.

Bij de besprekingen, welke de voorzitter van de commissie te Londen heeft gehad, heeft Major Generaal Gubbins met klem ontkend, dat bij de beslissing inzake het al of niet droppen van wapens voor de OD oogmerken van politieke aard van de zijde van de Nederlandse Regering bij SOE ook maar enige rol zouden hebben gespeeld. Zulke zaken werden door SOE uitsluitend op haar militaire en technische merites beoordeeld.

Karel Klijzing heeft de overtuiging, dat ongeveer 2/3 van de gedropte wapens in Duitse handen is terecht gekomen, omdat de bezetting te lang heeft geduurd. Men kon in Nederland niet voor langere tijd een grote hoeveelheid wapens opbergen en zeker niet in een tijd waarin zoveel verraad heeft plaats gevonden. Een groot deel daarvan is weer in bevoegde handen terug  en misschien is nog een klein deel in handen van onbevoegden. Klijzing weet, dat zijn mening hieromtrent staat tegenover die van iemand van de OD, namelijk die van Kolonel Six, die meent, dat nog een groot aantal wapens van deze droppings in handen van bepaalde groepen hier in Nederland is (
Communisten?). Hij deelt de mening van Six niet; het kan in ieder geval niet om grote hoeveelheden gaan.


    

                                                                            Vervolg BBO



                                                                            
11-06-2019