Over de aard van de werkzaamheden van de agenten, die door het BBO werden uitgezonden, heeft Klijzing medegedeeld, dat het in de eerste plaats ging om de bewapening van de Binnenlandse Strijdkrachten; in de tweede plaats om de sabotage; in de derde plaats om de zogenaamde 'black propaganda' ten einde te proberen door lectuur de geest onder de Duitse soldaten ongunstig te beïnvloeden; in de vierde plaats werd beoogd steun te verlenen aan de illegale pers, althans de illegale pers te voorzien van enig materiaal en in de vijfde plaats verbinding te krijgen met Nederlandse groepen in Duitsland via de lijnen van het BBO (Operatie Bonzo).
Wanneer men dan ook het BBO het 'sabotage-bureau' noemt, is deze benaming, naar mening van Klijzing, in het geheel niet juist.
Voorts was er onder de agenten een groep die inlichtingen moest verzamelen over de V-2. Hierop drongen de Engelsen zeer aan, daar hun vrees voor dit wapen zeer groot was.

Ook werd van de zijde van de illegale pers nogal eens gevraagd om bepaalde Engelse en Amerikaanse kranten, foto's van het Koninklijk Huis en dergelijke, omdat dit ook werd beschouwd als een vorm van sabotage. Daar BI het eveneens als zijn taak beschouwde om contact met de mensen van de illegale pers te hebben, is er over deze bevoegdheid van het BBO weleens twijfel ontstaan. Hierover is er wel eens een bespreking geweest, waarna het BI op de contacten van het BBO voortwerkte. Hiertegen was, naar het oordeel van Klijzing, geen enkel bezwaar, daar het er om ging, dat er in Nederland zoveel mogelijk materiaal zou komen. Of dit van het BBO, dan wel van BI kwam, deed er weinig toe, mits het maar in Nederland terecht kwam. Naar aanleiding van het contact met de illegale pers noemt Klijzing de naam van de agent
Biallosterski, die bij zijn (eerste) uitzending een speciale taak op dit gebied had. Hij was een voortreffelijk man, die die stamde uit de Paroolgroep-Bloemendaal en die later nog eens is uitgezonden met een tweede opdracht van geheel andere aard.

In het begin was het voor BBO wel eens moeilijk, aldus Klijzing, om agenten te krijgen, die geschikt waren voor uitzending. Via Spanje kwam echter een grote groep jongelui, van wie  er verscheidenen door het BBO zijn uitgezonden. Na september 1944 zijn in het bevrijde Zuiden verschillende jongelui aangetrokken en naar Engeland gestuurd, waar zij werden opgeleid om in het Noorden van Nederland geparachuteerd te worden. Bovendien heeft het BBO uit deze laatste groep veel jongelui toegevoegd aan de Special Air Service. Dezen zouden in uniform worden geparachuteerd. Voorts heeft het BBO verscheidene Nederlanders aangetrokken, die in de Commandogroep waren ingedeeld. Dezen werden na september 1944 met bijzondere opdrachten geparachuteerd als wapeninstructeur in Twenthe, terwijl een enkele naar Friesland is gezonden.

In dir verband merkte Klijzing nog op, dat de agenten van het BBO in het algemeen als officier werden uitgezonden. Dit gold ook voor de marconisten. Hierop werd wel eens aanmerking gemaakt door het Ministerie van Oorlog. Hij heeft er echter op gestaan dat de agenten als officier werden uitgezonden, daar er, naar de mening bij het BBO geen behoorlijke regeling bestond voor het geval de agenten sneuvelden. Hij stond er daarom persoonlijk op, dat de als officier zouden worden uitgezonden, omdat er dan later misschien sprake zou kunnen zijn, dat er pensioen werd uitgekeerd voor hun eventuele weduwen. Hij meende, dat iemand niet zonder meer geparachuteerd kon worden, zonder dat er een behoorlijke ambtelijke regeling bestond, op grond waarvan tegen de agenten gezegd kon worden, dat er voor hun vrouwen gezorgd werd. Hij heeft op een zodanige ambtelijke regeling aangedrongen, doch het is hem niet gelukt het departement daartoe te bewegen. Hierover zijn moeilijkheden tussen het BBO en het departement geweest. (
Wat een aanfluiting, Nederland weer op zijn smalst!)

Over de werkzaamheden van het BBO heeft Kas de Graaf onder meer het volgende verklaard. Nadat men jaren niets had kunnen doen, is het bureau reeds in de eerste zes maanden van zijn bestaan tot grote ontwikkeling gekomen. (
Men is toch al vanaf augustus 1940 bezig geweest om informatie uit Nederland te krijgen en om sabotage eenheden op te zetten? Contact-Holland, Plan voor Holland, BVT en MVT.) Hij schat, dat er door het BBO ongeveer 40 agenten zijn uitgezonden. Deze agenten hadden onder meer sabotage opdrachten. In het algemeen was het zo, dat de agenten, die door SOE werden uitgezonden, in de eerste plaats hun intelligence opdracht hadden en daarnaast een opdracht voor actie volgens geallieerde directieven. Soms werden deze agenten blind afgeworpen, soms door een receptie-comité ontvangen. Bij de dropping is nooit iemand gearresteerd, terwijl er verder een zeer gering percentage slachtoffer is geworden. Voor zover de agenten door de Duitsers gevangen genomen zijn, hebben zij zeker niet hun security check weggegeven. Kas de Graaf heeft dit te Londen kunnen constateren. Hij kon soms het uur, waarop zij werden gepakt, uitrekenen. Alles kon gereconstrueerd en gecontroleerd worden via andere lijnen. Kas de Graaf noemt het kinderlijk eenvoudig.

Kas de Graaf heeft de Commissie een overzicht gegeven van de verrichtingen van het BBO. Hij begint met er op te wijzen, dat de geallieerden vooral eind 1943, begin 1944 de overtuiging hadden, dat Nederland een zeer ongeschikt land was voor SOE operaties, terwijl daarentegen landen als Frankrijk, België en Noorwegen daarvoor bijzonder geschikt werden geacht. De oorzaak hiervan lag volgens Kas de Graaf in de allereerste plaats natuurlijk aan het Nordpol-échec, maar ook in de omstandigheid, dat hier het aantal Duitse agenten (Gestapo, SiPo, SD, Ordnungspolizei, Sonderkommando, etc) volgens de gegevens, waarover men beschikte (de lijsten van Gestapo-agenten, etc) even groot was als de aantallen Duitse agenten in Frankrijk, België en Noorwegen tezamen. (
Was dit voor D-Day al het geval?) Dat was waarschijnlijk een gevolg van het feit, dat hier een burgerlijk bestuur was.

Wat de aard van de opdrachten van het BBO betreft, dit waren militaire of semi-militaire operaties, uitgevoerd door meestal militaire, doch somtijds ook burgeragenten, Commando's, Jedburgh-officieren en/of onderofficieren, al dan niet in samenwerking met gewone airborne troepen of groepen. De militaire operaties waren soms onafhankelijke operaties op grote schaal, vormden soms ook onderdelen van een operatie op grote schaal, welke zij voorbereidden of waarin ze een functie uitoefenden.

Naast de normale acties, die geen nadere omschrijving behoeven, moet genoemd wordende conspiratieve politiek, welke tegen de tegenstander wordt gevoerd en waarbij, zoals in bezet Nederland, illegale set ups worden gekweekt, welke bijzondere opdrachten hebben te volvoeren; een 'secret army' wordt gesticht door bundeling en liaison. Gedurende het laatste gedeelte van de bezetting bestond het 'secret army' werk hoofdzakelijk uit het geven van assistentie aan verzet centra en het optreden van verbindingsofficieren tussen deze verzetsbewegingen en het hoofdkwartier te Londen (tegen het einde van de oorlog ook tussen BS en NBS); voorts werden ten dienste van SHAEF berichtendiensten georganiseerd, hoofdzakelijk voor militaire spionage, welke echter zijdelings ook nu en dan wel culturele en economische intelligence brachten. Voorts was er een contra-spionagedienst (
Hoe heette deze dienst?), direct onder het BBO, werkende onschatbare diensten bewezen heeft. Een apart en zeer belangrijk onderdeel der opdrachten is wel het onderhouden ener communicatie met het hoofdkwartier door middel van geheime zenders, radiotelefonische verbindingen (S-Phones), postduiven, koeriers, 'onschuldige brieven-code'. Controle opdrachten, volgens welke z.g. zelfstandige groepen werden gadegeslagen en 'wilde-plannen' voorkomen, werden in kritieke stadia gegeven.

Voorts verdienen ook vermelding de opdrachten voor bewapening, militaire adviezen, 'coup-de-main', terwijl de volgende punten, waaraan zeer veel aandacht werd besteed, in een bevrijdingsstadium van belang bleken: het oprollen van vijandelijk verzet, het voorkomen van vijandelijke demolitie, het bestoken en verstoren van vijandelijke verbindingen, ordehandhaving, organisatie daarvan of hulpverlening daaraan.

Twee vormen van conspiratief optreden tegen de vijand, welke de agenten, gescheiden van de normale opleiding, werden geleerd en welke eveneens apart genoemd verdienen te worden, zijnde sabotage en propaganda, welke ten doel hebben: immobilisatie van vijandelijke rail-, weg-, telefoon- en telegraafverbindingen, ondermijning van het moreel van de vijandelijke troepen, het stichten van verwarring en verdeeldheid in vijandelijk achterland, het ontwikkelen van guerillaactiviteiten en bevorderen van stakingen. In Duitsland zelf werden dergelijke resultaten bereikt door gebruik te maken van buitenlandse werkers, dus door Nederlanders, Fransen, Polen, Belgen, die in Duitsland werktenen die geoefend werden voor hun vertrek uit het vaderland.

Voorts diende de 'black propaganda' hetgeen men letterlijk kan vertalen als 'zwarte propaganda', de algemene publieke opinie te leiden en haar activiteiten te dirigeren. De zwarte propaganda infiltreert tevens de vijandelijke propaganda en tracht niet alleen op een technisch geraffineerde wijze de effecten van de laatste te neutraliseren, doch bovendien het omgekeerde te bewerkstelligen.

De opleiding van de agenten had vele aspecten. Niet iedere agent kon een volledige officiersopleiding krijgen, omdat het dikwijls een spoedopleiding was, maar officiersopleidingen werden toch herhaalde malen gegeven.
In het algemeen moest de agent krijgen een militaire opleiding, een algemene intelligence opleiding, een demolitie opleiding, een sabotage opleiding, een security opleiding, een vreemde-wapen opleiding, een springstoffenopleiding, een guerilla opleiding, een parachute opleiding en een 'silent-killing' opleiding. Voorts waren er gespecialiseerde opleidingen (bijvoorbeeld Jedburgh, SAS, telegrafie, propaganda, fotografie, technisch vakkundige inbrekersopleiding, etc). Het kon voorkomen dat een bepaalde opdracht werd uitgevoerd door een mijnwerker (
Jan Steman), of een tuinbouwer, afhankelijk van de aard van de opdracht. Het was niet altijd direct nodig iemand met een ruime algemene ontwikkeling te nemen.

Het criterium, volgens hetwelk vastgesteld werd, of de agenten een officiersopleiding zouden krijgen, was in het algemeen als volgt geregeld. Er was een Assessment Board ergens in Surrey, waarheen de personen, die werden uitgekozen of van wie men vermoedde, dat zij geschikt waren om agent te worden voor bepaalde of algemene opdrachten, werden gestuurd om psychologisch en physiek te worden getest, Die keuring duurde ongeveer een week, waarbij de examinandi gedurende een heel etmaal, zes of zeven dagen achter elkaar werden bekeken en bepaalde proeven moesten afleggen. Op grond van de resultaten daarvan werd besloten, of deze mensen al dan niet geschikt waren voor het vak van agent en de rang van officier. In heel veel gevallen werd men niet tot de opleiding toegelaten; er was een groot percentage dat afviel en er was een klein percentage dat slaagde. Maar ook van dit laatste gedeelte viel nog dikwijls een belangrijk gedeelte gedurende de training af.

Wanneer een agent voor een all-round opleiding geschikt bleek te zijn, werd hij ook aangewezen voor de officiersopleiding en moest hij bij de troep tot officier worden opgeleid; men kreeg de gewone militaire opleiding, daarna de officiersopleiding die uiteraard meestal sneller plaats vond dan in normale gevallen. Onmiddellijk daarop volgde de agententraining. Een algemene agententraining werd heel zelden gegeven.

In het algemeen werden de personen die er voor geschikt waren, organizer, terwijl de mensen die geschikt waren voor het morse seinen, seiner werden en in de tijd van drie of vier maanden werden opgeleid. Maar deze korte opleiding tot seiner liet op de niet na zich in sommige gevallen te wreken. Wanneer de agent te velde was, bleek het wel eens, dat de nervositeit hem de baas werd; dan waren de punten en strepen , de letters onderling niet meer van elkaar te onderscheid e  moest hij teruggeroepen worden. (
Wie werd er teruggeroepen? Marconist Gerrit Reisiger's zenuwen begaven het, maar zijn Organizer, regelde voor hem een overtocht naar bevrijd gebied).

De vraag, of iemand zou worden uitgezonden in de rang van officier of in een lagere rang, hing zowel van zijn opdracht als van zijn geschiktheid af. Het kwam voor, dat een officier, tijdelijk werd aangesteld. Wanneer hij de geschiktheid bleek te bezitten om officier te zijn in een ander verband dan dat van agent, dus ook bij de troep of officier in algemene dienst of iets dergelijks, kon hij als officier worden gehandhaafd. In de meeste gevallen deed men dit vroeger niet, afgezien van het feit, of hij al dan niet geschikt was. Het was dikwijls zo (dat was vooral het geval in de tijd van de MID), dat een agent werd aangesteld in de rang van officier om een opdracht uit te voeren en dat hij bij zijn terugkomst in zijn vroegere rang werd teruggesteld. Bij het BBO is dit, aldus Kas de Graaf, zoveel mogelijk in deze richting geleid, dat aan personen die geschikt waren voor het agentenwerk en belangrijke opdrachten, een officiersopleiding werd gegeven, zodat zij niet in hun oude rang behoefden te worden teruggesteld.

Kas de Graaf verklaart, dat er verschillende soorten opdrachten zijn, namelijk de algemene opdrachten en de gespecialiseerde opdrachten. De algemene opdrachten zijn die, waarbij de agent uitgaat om de vijand afbreuk te doen in het algemeen volgens directieven, hem bij de scholing geleerd. Hij gaat inlichtingen verzamelen en past een moderne vorm van sabotage toe. Hierbij heeft de agent grote mogelijkheden van eigen initiatief, welke altijd vallen onder die algemene directieven en waaromtrent hij gehouden is het hoofdkwartier van dag tot dag te berichten. Het spreekt vanzelf, dat een agent niet op eigen houtje sabotage pleegt. Daarvoor is hij te kostbaar. De opleiding brengt mede, dat hij op zijn beurt een klein aantal mensen moet opleiden en onder zijn bereik houden.

Het is dan ook zo dat men een aantal agenten opdracht gaf zich in verbinding te stellen met onderdelen van het verzet, waarvan men kon verwachten dat zij bereid waren hun medewerking te verlenen. Dat ging over het algemeen zeer vlot. Na de England-Spiel periode, na de zaak Van der Waals en dergelijke is het verzet wel even kopschuw geworden.

Er werd over het algemeen sabotage gepleegd aan openbare vervoermiddelen, electriciteitsbedrijven, etc. Daarnaast bestond een vorm van 'blackmail-sabotage'; dit is aldus Kas de Graaf, gewone chantage. Daarbij ging een agent naar een Nederlander, die directeur van een voor de vijand werkende fabriek was. De agent, kwam daar en organiseerde een bespreking met de leidende personen van de fabriek, met de directie of met bazen, die er iets  aan zouden kunnen doen. Hij zette uiteen, dat het noodzakelijk was, dat men ging saboteren. Dat moest geschieden in opdracht van het geallieerd opperbevel. Dat moest zo en zo gebeuren. Die en die machines moesten binnen een bepaald tijdsbestek en volgens bepaalde methodes worden kapotgemaakt. Daartoe beschikte hij natuurlijk zeer moderne middelen. De wijze van demolitie was zodanig, dat zij niet door de Duitsers kon worden ontdekt (
?). Wanneer de directie zei: Ik denk er niet aan, ik ben niet van plan mijn hachje in de waagschaal te stellen voor jullie grapjes, dan was het antwoord in zo'n geval: U kunt zich nog bedenken; doet u het niet, dan wordt u de zoveelste van de zoveelste 's nachts om zo en zo laat gebombardeerd. Dat is voorkomen.

Daarnaast voerden de agenten ook zogenaamde 'black propaganda' uit. Dit was een zeer moeilijk vlak. Pamfletten, kranten, Duitse brieven, Weermachtsposters werden te Londen gedrukt met een kleine wijziging, welke volkomen demoraliserend werkte. Verder werden er kleine verzenboekjes gedrukt voor Duitse soldaten, zoals deze ook in de handel voorkwamen en dan werd midden in het boekje propaganda tegen net Nationaal Socialisme gemaakt op een wijze, die aantrekkelijk was en die vele soldaten beďnvloedde. Verder werden er om zoveel mogelijk wanorde te stichten verlofpassen nagemaakt, welke zo goed mogelijk geďmiteerd waren, dat diverse Duitse soldaten daarmede naar Zwitserland en Zweden hebben kunnen ontvluchten. Het verspreiden van geruchten op bepaalde wijzen werd ook toegepast; er is een organisatie voor nodig; daarbij werden dikwijls alle bestaande organisaties in Duitsland onder de buitenlandse ingeschakeld. Het is met heel veel succes toegepast. (
Operatie Bonzo was niet zo'n succes.)

Verder was een belangrijk deel van de opdrachten: het trainen van personeel in Nederland, het geschikt maken als militair voor het optreden in militair verband op het moment, waarop het door het geallieerd opperbevel nodig werd geacht. Er waren agenten, die buiten hun normale opdracht een zeer belangrijke taak hadden uit te voeren, namelijk het opleiden van een aantal instructeurs voor de illegaliteit; zij begaven zich onder de illegaliteit en instrueerden de mensen daar in de wapenhandel en guerilla tactiek om die toe te kunnen passen op het moment, waarop het geallieerd opperbevel dit nodig achtte.

Bovendien behoorde tot de taak van de agenten van het BBO de berichtgeving om bombardementen uit te lokken. Dit geschiedde eveneens door BI agenten.

Ook kwam het vrij regelmatig voor, dat men de opdracht had uit te zoeken, waar die en die vijandelijke eenheden zich bevonden en de coördinaten direct op te geven in verband met het onschadelijk maken van deze eenheden. Een enkele maal is het voorgekomen, dat er bommen gelegd zijn voor doorgangen van troepentransporten naar het Oostfront.(
?).



Naar aanleiding van haar verhoren over de werkzaamheden van het BBO zijn voor zijn commissie ook een aantal verklaringen omtrent het bombardement op Kleykamp te Den Haag afgelegd.

Schilp heeft in dit verband medegedeeld, dat aan Kleykamp een andere zaak voorafging. Van Nederlandse zijde is gevraagd om Enschedé te Haarlem, waar distributiebescheiden opgeborgen waren, op te blazen. Daarover is toen gedacht en dat is door de Nederlanderse Regering aan de Engelse Regering gevraagd; die was daar op tegen, omdat het gebouw van Enschedé in een dicht bevolkte buurt stond. Daarom is er over gedacht om het gebouw van Enschedé te bombarderen, dat kon toen ook niet. Toen zijn die bescheiden overgebracht naar Kleykamp; aanvankelijk is gevraagd dit gebouw op te blazen, maar daarna is besloten het met een RAF squadron te bombarderen. Hierom is dus van Nederlandse zijde om gevraagd. Het BBO heeft er, aldus Schilp, in het geheel niets mee te maken gehad, daar het gebombardeerd is door een RAF squadron van 6 Mosquito's.(
?) Misschien is er wel even sprake geweest om Kleykamp door middel van sabotage te laten vernietigen. Hij kent deze zaak daarom zo goed, omdat hij zelf alle gegevens heeft verstrekt en een plattegrond heeft laten vervaardigen van Kleykamp en omgeving. Hij heeft ook alle gegevens verstrekt voor een maquette waarop de oefenvluchten zijn uitgevoerd.

Over deze operatie, welke oorspronkelijk 'Operatie-Haarlem' genoemd werd, en welke ten doel had het opblazen van de drukkerij van de Firma Enschedé, waar de tweede distributiestamkaart werd gemaakt heeft Lieftinck medegedeeld, dat Kolonel De Bruyne deze operatie-Haarlem naar aanleiding van binnengekomen berichten aanvankelijk niet wenst door te voeren. Waren deze berichten er niet geweest dan zou men overgegaan zijn tot een sabotagedaad, waarop mensen met een aparte opdracht zouden zijn uitgegaan. Hieruit, aldus Lieftinck, is later de Operatie-Kleykamp voortgevloeid.

Over deze operatie heeft Kas de Graaf medegedeeld, dat zij is voorbereid door een aantal agenten, die later reportage gaven hetgeen er gebeurde (
Cor van Paaschen en Tobias Biallosterski hebben de operatie waargenomen, maar deze operatie beslist niet aangevraagd) Het bombardement van Kleykamp is door heel veel personen aangevraagd, maar de gedetailleerde gegevens zijn in hoofdzaak door de BBO agent Van Paaschen naar Engeland doorgegeven. (Dat kan niet juist zijn, Cor van Paaschen beschikte toen nog niet over radioverbinding met Engeland).

Cor van Paaschen heeft medegedeeld, dat zijn groep in het Vredespaleis allerlei materialen opgeborgen had. Uit securityoverwegingen heeft zijn groep vandaar alleen in hoogst nodige gevallen gezonden. het is 2 of 3 keer gebeurd.

Tobias Biallosterski werd gedropt kort voordat het bombardement van Kleykamp plaats had, in de tweede week van april. Het was op de dag, waarop Biallosterski voor het eerst bij Cor van Paaschen in Den Haag kwam. Hem werd toen verteld, dat Kleykamp gebombardeerd was (
Onjuist, Biallosterski heeft het bombardement zelf waargenomen). Biallosterski had Van Paaschen toevallig iets over gezegd, zodat deze wist, dat de bedoeling was, dat Kleykamp zou worden gebombardeerd. Voor de rest weet Van Paaschen er echter niets van. Een eventuele reportage daarover is niet van hem afkomstig geweest. (Dit heeft Biallosterski gerapporteerd toen hij weer in Engeland terug was). Hij wist wel, dat dit bombardement in de lucht hing, maar hij wist niet, wanneer het zou gebeuren.
Kas de Graaf heeft bij schrijven van 11 april 1950 aan de Commissie medegedeeld, dat hij zich na een onderhoud met Cor van Paaschen geheel kan verenigen met diens verklaring, namelijk dat Van Paaschen over het bombardement op de kunstzaal Kleykamp niet direct daarna heeft kunnen rapporteren, daar hij toen nog geen telegrafisch contact had met het BBO. Een en ander neemt echter niet weg, dat zulk een rapport Kas de Graaf wel bereikte. Hoogst vermoedelijk was dit door Biallosterski via een BI agent verzonden. Kas de Graaf kan dit nu helaas niet meer met zekerheid reconstrueren. (zie Biallosterski)

Karel Klijzing heeft medegedeeld, dat het bombardement van Kleykamp reeds een oude opdracht was. Deze opdracht had aanvankelijk betrekking op het gebouw van de firma Enschedé te Haarlem, terwijl datgene, wat bij Kleykamp gebeurde, eigenlijk een zuivere militaire operatie was. Er kwamen bij het BBO herhaaldelijk berichten binnen, dat er op bepaalde plaatsen strategische doelen waren. Hierbij speelde het BBO geen andere rol dan dat deze berichten doorgaf aan de RAF.

Een tweede bombardement in Nederland, in verband waarmede het BBO tijdens de verhoren is genoemd, is dat op het Bezuidenhoutkwartier te Den Haag.

Schreieder (
SD) heeft medegedeeld, dat hij hierover eens door een rechercheur is ondervraagd, die ervan uitging, dat Kriminal-Kommissar Frank een verbinding had met een zender in de nabijheid van het Vredespaleis, welke hij echter niet in beslag genomen had, maar waar hij berichten bracht, welke door deze illegale zender naar Engeland doorgegeven werden. Toentertijd zei de rechercheur, dat volgens zijn mening het bombardement aan het Bezuidenhout veroorzaakt zou zijn door een melding van Frank. Schreieder heeft tegen de rechercheur gezegd: "Dat houd ik absoluut voor onmogelijk".  De rechercheur motiveerde zijn theorie als volgt: het was op zich zelf een juist bericht van de illegaliteit: Frank zou de mogelijkheid gehad hebben deze berichten, welke een koerier van de spionnengroep naar de zendplaats bracht, intussen te controleren en eventueel te veranderen. De rechercheur zei, dat Frank zelf de windstreken veranderd had en daarom zou het bombardement aan de verkeerde plaats gehad hebben. Volgens Schreieder, is dat onmogelijk, want de marconist respectievelijk de man, die codeerde, had toch kennis van de plaatselijke omstandigheden gehad en wist dus, welke windstreken de juiste waren. Juist is, dat Frank had samengewerkt met de V-2 dienst, welke, naar hij meent, enige tijd in het Benoordenhout was. Dat was de batterij, die de V-2 afgeschoten heeft. Daarmede werkte Frank samen. Eigenlijk was het zo, dat Schreieder de 'spelen' leidde. Hij zat echter in Zwolle en het zou te omslachtig geweest zijn om hem steeds in te schakelen en daarom was met de batterij van de V-2 afgesproken, dat zij zelf kon controleren. Het was practisch zo, dat die illegale seinplaats of spionagegroep zich in de eerste plaats met berichten over de V-2 bezig hield en daarom had ook deze batterij, respectievelijk haar Abwehr officier, een bijzonder belang bij deze berichten gehad en ze telkens met Frank besproken. Maar Schreieder kan zich desondanks niet voorstellen, dat alleen de verandering van een windstreek het bombardement zou hebben kunnen veroorzaken, te meer daar toch de illegaal, die deze dingen eerst moest coderen (want de telegrammen waren immers in open tekst, toen Frank ze te zien kreeg), op de hoogte geweest moest zijn van de plaatselijke omstandigheden. Frank gaf immers de telegrammen aan de seinplaats van de illegalen door. Dat dan een verandering in het telegram door de marconist respectievelijk door de man, die gecodeerd heeft, niet gemerkt zou zijn dat gelooft hij niet. De veronderstelling, dat de verbinding, die Frank met deze dienst had, oorzaak van dit bombardement geweest moet zijn, acht Schreieder onjuist. Op grond van zijn kennis van het coderen, kan hij zich niet voorstellen, dat de illegaal, die de zaak gecodeerd heeft, dat zo mechanisch gedaan heeft, dat hij zakelijke fouten niet gemerkt zou hebben. Iets anders zou natuurlijk geweest zijn, wanneer de V-2 een bericht van technische aard over een of ander onderdeel van het V-2 wapen veranderde. Dan kan hij zich voorstellen, dat de man niet begrepen heeft, maar eenvoudige situatieberichten zijn moeilijk te veranderen.(zie netwerk Cor van Paaschen).

Het bombardement is dan ook volgens Schreieder, klaarblijkelijk een vergissing geweest; hij kan zich niet voorstellen, dat het gedaan zou zijn op grond van een verandering, welke naar verhouding zo weinig belangrijk was. Het moet, volgens hem, aan een andere oorzaak gelegen hebben, te meer daar immers ook het geallieerde luchtwapen met luchtverkenners werkte, zodat men niet zonder meer door een klein bericht deze vergissing kon veroorzaken. Hij kan zich voorstellen, dat, wanneer een bericht daarover in Engeland kwam, men niet zonder meer een bombardement begon, maar eerst op grond van voorhanden zijnde berichten van luchtverkenners en van eventueel dan nog noodzakelijke luchtverkenning vaststelde, of dat bericht inderdaad juist was. Hij moet zeggen: "Er zijn zoveel berichten naar Engeland gegaan, die beslist van de beste, de allerbeste kwaliteit waren, waarop op geen enkele keer is gereageerd, niet eens bevestigingen kwamen" en daarom kan hij zich niet voorstellen, dat men hier nu plotseling op één enkele melding gereageerd zou hebben. Hij heeft dan ook eerst in 1947, toen hij hierover door bovengenoemde rechercheur werd ondervraagd, hiervan gehoord. Dit riep echter niets in zijn herinnering wakker, waarvan hij zou kunnen zeggen, dat hij daaraan een aanknopingspunt had.


                                                                            Vervolg BBO