Geslaagde ontsnapping.

Gedurende de eerste tien dagen die volgenden na de aanval hadden de chefs van SOE in Bakerstreet, de hoogste parlementariërs, hoge militaire officials en zelf Winston Churchill geen idee over de afloop en of deze succesvol was geweest of niet. Met elke dag die voorbij ging nam de onrust over het lot van de Noorse commando’s toe. Tot eindelijk op 10 maart 1943 om 11.55 uur een ontvanger in een van de ontvangststations van SOE tot leven kwam. Haugland en Skinnerland hadden de in de hut  in Slettedal verstopte boodschap van Gunnerside niet kunnen vinden. Pas toen Haukelid en Kjelstrup boven water kwamen hoorden zij het goede nieuws. Meteen begonnen zij met de handgenerator accu’s te laden om voldoende zendvermogen te kunnen maken. Van bamboestokken werd een antennemast geconstrueerd en kon Haugland achter zijn B2 zendontvanger plaats nemen. De volgende boodschap werd verzonden:

-operatie was 100% succesvol  stop  zwaar-water condensators compleet vernietigd  stop
-geen vuurgevecht gehad omdat de Nazi’s niets in de gaten hadden  stop
-zij hadden niet door hoe wij binnengekomen zijn en hoe wij de fabriek weer hebben verlaten
  sluiten

Deze historische boodschap van Haugland veroorzaakte gejubel in Downingstreet, Whitehall en in het hoofdkwartier van SOE.
Hitler’s plannen om een atoombom te ontwikkelen hadden een flinke vertraging opgelopen. Voor hoelang was nog maar de vraag, maar de geallieerden konden opgelucht ademhalen en het glas richting Noorwegen heffen. De oorlog begon ook in het Westen een andere wending te krijgen en het enige gevaar dat de hoop op een overwinning had kunnen verstoren was voorlopig geëlimineerd.
De beruchte Rijkscommisaris van Noorwegen Jozef Terboven en Generaal von Falkenhorst, de twee machtigste mannen van Noorwegen, hielden persoonlijk gedurende de volgende weken toezicht op de zoekactie naar de saboteurs. De hoge officieren die aan het hoofd stonden van de bewakingstroepen werden van hun posten ontheven en naar het Oostfront overgeplaatst. Tegelijkertijd werden alle mogelijke middelen ingezet om de destilleer installaties opnieuw op te bouwen. Ook werden de fortificaties op- en rond de fabriek verder versterkt om mogelijke nieuwe aanvallen te voorkomen. Tot groot vermaak van de plaatselijke bevolking werden overal posters opgehangen die een beloning beloofden voor het opsporen van de saboteurs. Volgens de posters waren de mannen groot en sterk. Hadden blauwe ogen, blond haar en spraken Noors. Dit gold natuurlijk voor het overgrote deel van de Noorse mannelijke bevolking!

Kristiansen, de jager die de mannen vrij hadden gelaten, had hun dekmantel verraden tijdens een ondervraging door de Noorse politie. Hij had namelijk de Engelse chocolade repen die hij had gekregen aan een paar plaatselijke kinderen gegeven en een paar van de Engelse wikkels waren ontdekt. Men was Kristiansen meteen op het spoor gekomen en hij was meteen gearresteerd. Met meer geluk dan wijsheid had hij zijn ondervragers echter verteld dat hij door Engelse commando’s was overvallen en vastgehouden. 
Volgens Helberg was de jager in verwarring geraakt door de verschillende accenten van hen die hem in de hut ondervraagd hadden. Dit had hem zo in verwarring gebracht dat hij gezien de uniformen direct had aangenomen dat het om Engelsen ging.
Op zich is deze reactie niet zo heel vreemd als men bedenkt dat er in Noorwegen twee officiële talen bestaan, het Nynorsk en het Bokmål. Daarnaast bestaan er nog honderden verschillende dialecten.
Gedurende de hectische speurtocht naar informatie over de overval deden de meest wilde geruchten de ronden. Eén daarvan was dat er 2000 Engelse parachutisten in de bergen geland waren en die zich nu in gereedheid brachten om een grootschalige aanval op de fabriek te ondernemen. In alle haast werd een complete divisie gemobiliseerd om hen te kunnen stoppen. Verder werden er constant zoektochten in de bergen georganiseerd waaraan ook 200 Noorse landverraders deelnamen.
Op 4 maart 1943 gingen de saboteurs uit elkaar, team Gunnerside ging op weg naar het noorden om naar Zweden te ontsnappen. Haukelid verdween naar het westelijk deel van de Hardangervidda, terwijl Kjelstrup richting Vinje trok om daar zijn illegale activiteiten vort te kunnen zetten.
Haukelid en Kjelstrup zouden zich eerst enige tijd schuilhouden om vervolgens lokale verzetsgroepen te gaan trainen om op die manier klaar te zijn voor actie wanneer dat gevraagd zou worden.
Poulsson vertrok naar het oosten, richting Oslo. Hij had met Helberg voor de aanval afgesproken om en tijdje in Oslo onder te duiken  en weer naar Rjukan terug te keren wanneer het stof was gaan liggen. Van Helberg was echter nog steeds geen spoor te bekennen.

Poulsson bereikte Olso  via Numedal, Eggedal en Krøderen zonder noemenswaardige problemen, hij bracht de nachten door in een spoorweg opslagplaats en in de hut van een kolenbrander. Vervolgens nam hij op 8 maart de trein naar Krødsherad. De volgende dag ontmoette hij Helberg in een van te voren afgesproken cafe in Oslo. Poulsson: “Ik ben nog nooit zo blij geweest om iemand te ontmoeten”. Hij was net als de anderen steeds bang dat zijn kameraden in een sneeuwstorm omgekomen waren, of door de Gestapo gearresteerd waren. Helberg: “Ik was op weg gegaan om de anderen te ontmoeten, maar een sneeuwstorm maakte dat onmogelijk. Ik was al een tijd op weg maar het begon steeds harder te stormen, de kaart waaide uit mijn handen en gedurende een uur heb ik getracht zonder kaart de weg te vinden, maar het was onmogelijk om onder deze weersomstandigheden door te gaan en ik besloot om in een hut te gaan schuilen”.

foto: Joaaso@flickr.com
Voor de zoekactie goed en wel begonnen was hadden Haugland en Kjelstrup hun spullen uit de hut meegenomen en kampeerden zij in een tent ten noorden van het Langsjå meer.                                                 
Met zijn verrekijker zag Haugland hoe de Nazi’s de vallei onder hen uitkamden: “Op een gegeven moment lagen wij in een kleine tent op de hoogste berg in de omgeving en zagen wij de Nazi’s onder ons naar ons zoeken, terwijl er boven ons vliegtuigen rondcirkelden.
Dus maakten wij en sneeuwhol met een wooncompartiment en twee slaapgedeelten. Wij bleven daar een paar dagen en voelden er ons volkomen veilig. De Nazi’s gingen nooit verder dan een dagmars de bergen in omdat zij bang waren er te moeten overnachten”.

De troepen kamden alle hutten uit die zij maar op kaarten konden vinden en ook alle hutten die niet op de kaart stonden maar die zij onderweg tegenkwamen. Meestal werden de hutten meteen geplunderd en namen zij de waardevolle spullen in sleden die door paarden werden voortgetrokken. Onder de Nazi troepen bevonden zich ook leden van het pro Nazi Kongfinger Bataljon en nazi gezinde politiemensen. Sommige van deze laatste groep waren echter infiltranten van Milorg die informatie over de laatste ontwikkelingen doorspeelden richting het verzet. Een Noorse buitenspoter kan aan skisporen zien of iemand drie minuten, drie uur, of drie dagen gelden langs gekomen is. De Nazi’s daarentegen besteden geen enkele aandacht aan dit soort dingen. Er werden zoveel soldaten op ski’s de bergen ingestuurd dat er weldra een wirwar van sporen ontstond, hierdoor werd het onmogelijk om de saboteurs aan de hand van sporen te kunnen achterhalen.
Haukelid die zich ook hoog in de bergen verscholen had verbaasde zich over de tekortkomingen van de soldaten; “Er is in Noorwegen, maar ook elders ter wereld, maar één methode om iemand in de wildernis op te kunnen sporen en dat is zo te leven als hij leeft”.

Op 20 april 1943 seinde een SOE agent in Oslo genaamd Parrot het volgende bericht naar Engeland:

Er komen gewonde soldaten binnen uit de afgesloten gebieden op de Hardangervidda. Rapporten geven aan dat verschillende groepen soldaten met elkaar slaags geraakt zijn denkende dat zij met de saboteurs van doen hadden, Groepen SS-ers kammen nog steeds het gebied uit en steken alle hutten in brand. Noren die in het gebied wonen staan onder constante bewaking en mogen hun huizen niet verlaten. Einde

Eén rapport gaf aan dat tenminste 18 Nazi’s in dergelijke gevechten gewond geraakt waren en zij werden met ambulances vanuit de hoogvlakte naar het ziekenhuis in Rjukan gebracht. In het gebied werd de noodtoestand uitgeroepen en niemand mocht zonder toestemming van de autoriteiten het gebied in of uit. Dit waren moeilijke tijden voor de plaatselijke bevolking die steeds meer last kreeg van de bezetting en de onderdrukking. Gebrek aan voldoende voedsel begon zijn tol te eisen, zeker gedurende de lange donkere wintermaanden wanneer de weerstand van de mensen toch al laag was. Hierbij komt ook dat men gezien het barre klimaat nauwelijks in staat was zelf voldoende voedsel te kweken. Een voormalig verzetsman gaf aan dat aan het einde van de strenge winter van 42/43 in Rjukan, een plaats van 5500 inwoners, wekelijks begrafenissen waren. Toen een SOE agent het stadje verliet gaf hij aan dat hij gedurende drie weken niets aan vet binnengekregen had en dat in diezelfde periode alle melk door de Nazi’s gevorderd was. Zelfs de aller kleinsten moesten het zonder melk stellen.


Terug
De aanval
Op weg naar de vrijheid