TERUG
Survival
Glijvlucht naar de dood
Operatie Freshman.

Terug naar Londen, op 15 november 1942 waren SOE en Combined Operations bijeen in het Noorse hoofdkwartier op Chiltern Court, Baker Street. Voor deze gelegenheid waren aanwezig Overste Henneker, Lt-Commander Wedlake beide van Combined Operations. Overste Wilson, Professor Tronstad en de Majoors Reheams en Nicholls namen deel aan het overleg namens SOE. Er werd besloten dat twee leden van de Grouse-groep de Britse commando’s in twee aparte groepen naar de fabriek zouden leiden. De andere twee zouden bij de radioset blijven en het Eureka baken vernietigen zodra de zweefvliegtuigen geland waren. De naam van de operatie werd “Freshman” en zou in de volgende “maan-periode”, over drie dagen beginnen. De maan-periode waren de dagen die rond volle maan lagen, zodat er voldoende licht was voor nachtelijke operaties. Binnen een week na hun afmattende marsen werd Grouse op stand-by gezet in afwachting van de aankomst van de zweefvliegtuigen. Tijdens de vergadering lanceerde Tronstad een aantal nieuwe voorstellen om de fabriek te vernietigen. Generaal Hansteen van het Noorse leger was bang dat de fabriek op grote schaal schade zou ondervinden en dat deze mogelijk voor altijd buiten bedrijf zou worden gesteld. Tweehonderd mensen in de directe omgeving waren afhankelijk van de fabriek en de kunstmest die zij bereiden was van nationaal belang voor de Noorse economie. De fabriek van Norsk Hydro, ontworpen om diverse commerciële- en industriële producten te vervaardigen, was de grootste industriële onderneming van Noorwegen en zijn vernietiging zou een zware tegenslag voor het land betekenen. Toen erop aan werd gedrongen zei Tronstad dat een succesvolle vernietiging van de zwaar-water installatie de fabriek voor één- of twee jaar buiten bedrijf zou stellen. Dit scenario gaf de geallieerden een dusdanige voorsprong op de ontwikkeling van de atoombom dat zij niet meer door de Nazi’s ingehaald zouden kunnen worden.
Tronstad’s informatie was van cruciaal belang voor het slagen van de operatie. Hij kende elke centimeter van de indeling van de fabriek en de zwaar-water installatie, maar ook van werkwijze en werktijden van de werknemers.
In het betreffende rapport om Tronstad naderhand voor een onderscheiding in aanmerking te laten komen stond: Zijn technische adviezen waren van grote waarde omdat gebleken was dat de operatie door een kleine groep mensen uitgevoerd kon worden, zonder dat daarbij de levens van trouwe Noren gevaar liepen en de Noorse economie geen blijvende schade opliep na de beëindiging van de oorlog. De meest accurate informatie werd aangeleverd door Dr. Brun die recentelijk in Engeland aangekomen was, nadat hij en zijn vrouw door het verzet uit Noorwegen gesmokkeld waren.
Leif Hans Tronstad
Tijdens de periode dat Grouse in afwachting was van de aankomst van de zweefvliegtuigen werd er twee keer alarm geslagen omdat tot twee keer toe iemand naar de hut kwam. De SOE-instructies op dat punt waren heel duidelijk, zij moesten iedereen ombrengen die hen ontdekte, tenzij men er zeker van was dat het trouwe landgenoten betrof. Deze twee waren overigens goede Noren, de eerste was een man uit Oslo die de antennemasten gezien had en eens wilde kijken wat dat allemaal betekende. Zij legden onder bedekte termen uit dat zij een soort luisterpost waren om informatie te verzamelen. De tweede man was genaamd Brorusten, en zowel Poulsson, als Haugland kenden hem van voor de oorlog. Hij stelde geen vragen. Het risico om ontdekt te worden veroorzaakte veel onrust binnen de groep. Onder geen enkel beding mocht hun dekmantel bekend worden, maar gelijktijdig wilden zij ook geen landgenoten ombrengen, tenzij het verraders waren. Om iemand om te brengen die mogelijker wijs  praatjes rond zou strooien was niet acceptabel voor hen, maar in een oorlog gelden andere regels. Ondanks de afgelegen ligging van hun locatie brachten de bezoeken van beide mannen de kwetsbaarheid van Grouse aan het licht. Het was een vreemde situatie. Drie van hen waren in het gebied geboren en getogen, terwijl de vierde man het gebied ook heel goed kende, maar zij voelden zich als vreemden, professionele bandieten in het wild, maar vastberaden om de buitenlandse bezettingsmacht omver te werpen. Veel vrienden en familieleden woonden maar een paar kilometer verderop, zonder dat zij zich er van bewust waren dat hun geliefden op de hoogvlakte kampeerden en hun levens riskeerden, maar ook die van de plaatselijke bevolking als de bezetters er achter kwamen dat zij de in Engeland getrainde sabotageploeg hadden geholpen.
De groep had geen keus dan in de bergen te blijven. Als zij geprobeerd hadden om vanuit Rjukan of een van de omliggende dorpen de actie op touw te zetten, dan zouden zij meteen door de mand gevallen zijn. Er waren niet alleen Nazi’s in de directe omgeving, maar ook landverraders en in de kleine gemeenschappen zou opvallend gedrag direct tot gevaar leiden. Gedurende de stand-by periode begon Haugland Engeland van weerberichten en andere accurate informatie te voorzien. Hoofdzakelijk dankzij de inspanningen van Torstein Skinnerland maar ook dankzij eigen verkenningsmissies was Grouse in staat om Engeland op de hoogte te stellen van troepensterkte van de bezetter in het gebied.
Zo waren er, zoals zij  ontdekten, twaalf manschappen gelegerd in een hotel bij de Møsvatndam, twaalf soldaten in de fabriek zelf en veertig manschappen waren verderop in Rjukan gelegerd. Alle manschappen stonden onder het commando van een oudere kapitein die in Rjukan gestationeerd was. De meeste manschappen en officieren waren Oostenrijkers die gedurende het begin van de oorlog gewond waren geraakt en daardoor niet geheel gevechtsklaar waren. Af en toe kwamen eerste klas nazi stoottroepen naar Rjukan, bleven daar een week en trokken dan weer verder. Er waren 300.000 Nazi’s in Noorwegen gelegerd op dat moment, dus was het waarschijnlijk dat in geval van een aanval op de fabriek heel snel versterking zou kunnen worden aangevoerd. Ook gaf Torstein aan dat recentelijk enkele burgers in Rjukan aan waren gekomen. Van hen werd aangenomen dat zij tot de Gestapo behoorden. Zij hadden niets in de fabriek in Vemork te zoeken en waren duidelijk ook geen Duitse geleerden. Eind september 1942 had een groep mannen van de Genie Vemork bezocht en hadden rond de fabriek mijnen gelegd. Elke dag gingen Duitse officieren bij de fabriek kijken om de veiligheidsmaatregelen nog verder opgevoerd konden worden.
Begin oktober had Generaal Falkenhorst, de  opperbevelhebber van de Duitse troepen in Noorwegen, samen met de Duitse Consul  een bezoek aan de fabriek gebracht.De generaal had een lange preek gehouden tegen de directie, managers en bewakers, dat, gezien recente Engelse commandoacties, het hem duidelijk geworden was dat de fabriek in Vemork ook bloot stond aan een dergelijke actie. Volgens Skinnerlands bronnen binnen de fabriek was de generaal erg onder de indruk van de tactieken van de commando’s en demonstreerde persoonlijk hoe zij bewakers uitschakelden. Hij vertelde de toehoorders hoe de commando’s gebruik maakten van chloroform, automatische wapens voorzien van geluiddempers, handgranaten en boksbeugels. Hij zei verder dat hij geloofde dat de commando’s, als zij kwamen, verkleed zouden zijn als burgers en per bus, of trein zouden arriveren met gewone kleding over hun uniformen heen.
Schoorvoetend gaf hij toe dat er niet voldoende middelen waren om een garnizoen op de fabriek te legeren hij zei dat honderd man voldoende zou zijn om de fabriek goed te beveiligen en hij was bezig met plannen om nog dozijnen mijnen rond de fabriek te leggen. De Duitse versterkingen waren geconcentreerd rond de waterbuizen aan de achterzijde van de installatie in de veronderstelling dat een frontale aanval onmogelijk zou zijn gezien de ligging van de diepe kloof aan de voorzijde.

Brug over de kloof.
De Duitsers hadden ook zoeklichten op het dak van de fabriek geïnstalleerd, er was een machinegeweernest aanwezig, verborgen in een hut naast de ingang van de fabriek. Verder waren er boobytraps en struikeldraden aangebracht. Deze waren aan de achterzijde van de fabriek geconcentreerd, want men nam aan dat de aanval daar vandaan zou komen.
De brug over de kloof van de weg naar de fabriek was afgesloten met een hek aan het einde van de weg en werd bewaakt door bewakers, die overigens meer tijd doorbrachten in het wachtlokaal met kaarten en warm blijven, dan met patrouille lopen.
Rjukan was een slaperig stadje, 240 kilometer landinwaarts gelegen, ver verwijderd van het oorlogstoneel en het idee dat Britse troepen in staat zouden zijn om het gebied te bereiken leek onwaarschijnlijk voor degene die er gestationeerd waren.
Door alle recent binnengekomen inlichtingenrapporten te verwerken en samen te voegen met de bouwtekeningen van de fabriek, leek het de operatieplanners het beste om de bewakers op de brug met behulp van geluidloze wapens uit te schakelen en dan via een steile helling naar boven te klimmen om
uiteindelijk uit te komen op de spoorbaan die de fabriek van materiaal voorzag. Eén van de bewakers zou waarschijnlijk een Nazi zijn, gewapend met een karabijn en de ander een Noor, te herkennen aan zijn glimmende pet, een bruine jas en gewapend met een revolver. Alle telefoonlijnen die vanaf de fabriek langs de weg liepen dienden van te voren doorgeknipt te worden. De aanvallers moesten vervolgens een hek doorknippen om op het fabrieksterrein binnen te komen tussen het krachtstation en de elektrolysefabriek, daarna moesten zij de kelders van Norsk Hydro binnen zien te komen waar het zwaar-water lag opgeslagen. Binnen zou men vier vaderlandslievende Noorse technici aantreffen die onder geen beding gewond mochten raakten.

De zwaar-water fabriek in Vemork.
Er waren acht maanden voorbij gegaan sinds het bericht Whitehall had bereikt dat de productie van zwaar-water in Vemork opgevoerd moest worden. Er waren talloze vergaderingen en berichten uitgewisseld tussen de betrokken partijen over hoe de operatie uitgevoerd zou moeten worden. Elke dag die voorbij ging betekende dat de nazigeleerden steeds een stap dichter in de buurt kwamen van het ontwikkelen van een wapen dat voor het eerst in de geschiedenis een complete stad zou kunnen vernietigen. Maar nu was het wachten voorbij, ruim dertig Britse commando’s pakten hun rugzakken in en werden vanaf de opleidingcentra op transport gezet naar één van de zwaarst bewaakte gebieden in het noorden van Schotland.

1903 - 1945
(Naar overzicht)
(Vorig hoofdstuk)
(Volgend hoofdstuk)
foto: Louise Kennedy